ECLI:NL:RBAMS:2023:5916
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak en toepassing van de meerderheidsregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 444.000,-. Eiser, de eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze vaststelling en stelde dat de woning een oppervlakte van 70 m² had, in tegenstelling tot de 72 m² die de heffingsambtenaar hanteerde. Eiser voerde aan dat de WOZ-waarde te hoog was en dat er vergelijkbare woningen in de buurt waren met een lagere WOZ-waarde.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op basis van de NEN2580 meetnorm had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van de heffingsambtenaar over de oppervlakte van de woning navolgbaar was en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde. Eiser had ook geen gronden aangevoerd tegen de geselecteerde vergelijkingsobjecten door de heffingsambtenaar, die volgens de rechtbank voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiser.
Daarnaast deed eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende identieke objecten had aangedragen om dit beroep te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.