ECLI:NL:RBAMS:2023:5915

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
AMS 22/5356 en AMS 22/5400
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-pensioen wegens niet-ingezetenschap van eisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in de zaken AMS 22/5356 en AMS 22/5400, waarin eisers, een echtpaar uit de Bahama's, in beroep zijn gegaan tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank (SVB) die hun AOW-pensioen hebben herzien en terugvordering hebben ingesteld. De rechtbank oordeelt dat eisers sinds 10 januari 1987 geen ingezetenen van Nederland zijn, omdat zij na hun vertrek naar Amerika en later de Bahama's geen duurzame band met Nederland hebben behouden. De SVB had eerder besluiten genomen waarbij eisers als ingezetenen werden aangemerkt, maar na nieuwe verklaringen van eisers aan de Belastingdienst concludeerde de SVB dat zij niet langer als ingezetenen konden worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB op goede gronden tot herziening van de AOW-pensioenen en terugvordering is overgegaan. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht hebben op terugbetaling van griffierechten of proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van ingezetenschap voor de AOW en de voorwaarden waaronder herziening en terugvordering kunnen plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/5356 en AMS 22/5400

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 september 2023 in de zaken tussen

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats] (Bahama’s), eiser en eiseres (eisers)
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).

Procesverloop

Met de besluiten van 26 oktober 2021 (het primaire besluit I) en
27 oktober 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder eisers gekort op hun ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Met de besluiten van 28 september 2022 (de bestreden besluiten I en II) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2023. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Besluitvorming verweerder

In de zaak van eiser
1. Aan eiser is, met een besluit van 16 oktober 2014, een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend, met ingang van 6 oktober 2014. Op dit ouderdomspensioen is een korting toegepast van 54% wegens, afgerond, 27 niet verzekerde jaren. Eiser is niet verzekerd geacht in de periode van 10 januari 1987 tot en met 5 oktober 2014. Eiser is geboren in Nederland en heeft hier tot in 1987 gewoond. Daarna is hij met zijn echtgenote en kinderen naar Amerika vertrokken, aldus verweerder.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit I het AOW-pensioen van eiser over de periode oktober 2014 tot en met februari 2021 herzien. Eiser heeft € 41.691,21 te veel aan AOW-pensioen ontvangen. Dit bedrag moet hij terugbetalen.
In de zaak van eiseres
3. Aan eiseres is, met een besluit van 28 december 2015, een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend, met ingang van 10 december 2015. Op dit ouderdomspensioen is een korting toegepast van 56% wegens, afgerond, 28 niet verzekerde jaren. Eiseres is niet verzekerd geacht in de periode van 10 januari 1987 tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op 9 december 2015. Eiseres is geboren in Nederland en heeft hier tot in 1987 gewoond. Daarna is zij met haar echtgenoot en kinderen naar Amerika vertrokken, aldus verweerder.
4. Verweerder heeft met het primaire besluit II het AOW-pensioen van eiseres over de periode december 2015 tot en met februari 2021 herzien. Eiseres heeft € 30.629,45 te veel aan AOW-pensioen ontvangen. Dit bedrag moet zij terugbetalen.
In de beide zaken
5. Met de bestreden besluiten zijn de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Na hun vertrek naar Amerika per 10 januari 1987 waren eisers volgens verweerder niet meer voor de AOW verzekerd.
6. Eisers hebben in de jaren 2010 en 2011 een bezwaarprocedure gevoerd tegen een besluit van verweerder waarbij eisers niet langer verplicht verzekerd waren voor de volksverzekeringen, omdat zij vanaf 29 december 2006 niet als ingezetene werden aangemerkt. De bezwaren van eisers zijn gegrond verklaard naar aanleiding van verklaringen van eisers over de woonsituatie en eisers zijn daarom door verweerder als ingezetenen aangemerkt.
7. Op verzoek van een zorgverzekeraar heeft verweerder besloten de woonsituatie en de verzekeringsplicht van eisers opnieuw te onderzoeken. Voor dit onderzoek zijn er gegevens opgevraagd bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft twee verklaringen van eisers aan de Belastingdienst, van 3 december 2007 en 12 december 2016, aan verweerder overgelegd. In deze verklaringen stellen eisers dat zij sinds januari 1987 in Amerika en sinds 2000 in de Bahama’s verblijven, dat zij geen banden met Nederland hebben, en dat de ‘
United States Court of Appeals’, in 2005 heeft bevestigd dat zij per januari 1987 ‘USA persons’ zijn. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eisers per 10 januari 1987 niet langer als ingezetenen aangemerkt dienen te worden.

Overwegingen

Standpunt van eisers
8. Eisers stellen altijd ingezetenen van Nederland te zijn geweest. Hun verblijf in het buitenland heeft altijd in het teken gestaan van uitbreidingswerkzaamheden voor hun in Nederland gevestigde time-shareonderneming [naam 1] . Eisers stellen ongeveer vier maanden per jaar in Nederland te zijn en te verblijven in een aan hen ter beschikking staande woonruimte.
9. Eisers stellen dat het voor hen onmogelijk is aannemelijk te maken dat zij ingezetenen van Nederland waren, omdat verweerder weigert de in de jaren 2010 en 2011 ingediende bewijsstukken te overleggen. Eisers beschikken zelf niet meer over een groot deel van deze stukken, omdat deze verloren zijn gegaan in een orkaan.
10. Er is volgens eisers geen sprake van nieuwe feiten ten opzichte van de eerdere bezwaarprocedure in de jaren 2010-2011. Verweerder had dit besluit niet mogen herzien en handelt in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel.
11. Verweerder had volgens eisers niet over mogen gaan tot terugvordering van de door eisers teveel ontvangen AOW-pensioenen, omdat er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Beoordeling door de rechtbank
12. Voor de beoordeling van dit beroep zijn verschillende artikelen van de AOW van belang. Deze artikelen zijn weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak.
Ingezetenschap
13. Om verzekerd te zijn in de zin van de AOW moet men ingezetene zijn. Voor de beantwoording van de vraag of iemand ingezetene is, moet worden beoordeeld of iemand een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland. Volgens de bepalingen van de AOW en de beleidsregels van verweerder (SB1022, SB1273 en SB1027) wordt daarbij gekeken naar verschillende feiten en omstandigheden. De drempel voor het aannemen van de duurzame band ligt gelet op de vaste lijn in de rechtspraak hoog. [1]
13.1
De rechtbank oordeelt dat eisers sinds 10 januari 1987 geen ingezetenen zijn. Zij komt tot dit oordeel naar aanleiding van de hieronder genoemde feiten en omstandigheden.
13.2
Eisers hebben ter zitting verklaard dat ze vanaf 1987 in Amerika verbleven. De kinderen van eisers hebben in Florida (Amerika) lager, middelbaar en hoger onderwijs gevolgd. Deze verklaring komt overeen met de onder overweging 7 genoemde eerdere verklaringen van eisers aan de Belastingdienst.
13.3
Blijkens de verklaring van eisers aan de Belastingdienst van 3 december 2007 hebben eisers eveneens verklaard dat zij vanaf het jaar 2000 op de Bahama’s verblijven. Ook bevat het dossier van verweerder een brief van 8 mei 2003 van de
Immigration Departmentop de Bahama’s dat eisers’ aanvraag van 28 september 2001 voor een
Certificate of Permanent Residenceis goedgekeurd.
13.4
Uit het door verweerder overlegde Amerikaanse belastingdossier volgt dat eisers werkzaam zijn geweest voor Amerikaanse ondernemingen. Zo blijkt uit het dossier dat zij beiden vanaf het jaar 1987 bestuurders zijn van diverse Amerikaanse ondernemingen.
13.5
Volgens eisers was van emigreren vanuit Nederland naar Amerika en de Bahama’s tot 2016 geen sprake, omdat het verblijf in het buitenland ten behoeve van uitbreiding van eisers Nederlandse onderneming [naam 1] was. Eisers stellen geen inkomsten te krijgen uit de Nederlandse en Amerikaanse ondernemingen. Eisers voorzien in hun levensonderhoud door middel van geldleningen.
13.5.1
Wat betreft de stelling van eisers dat er geen sprake is van emigratie vanuit Nederland en dat het verblijf in het buitenland ten behoeve van een Nederlandse onderneming was, is de rechtbank van oordeel dat eisers hun stellingen onvoldoende onderbouwd hebben. Met betrekking tot de door eisers gestelde Nederlandse onderneming [naam 1] bevat het dossier geen stukken. Het dossier bevat wel een uittreksel van de Kamer van Koophandel van de eenmanszaak [naam 2] Services. Gelet op de oprichtingsdatum, 1 juli 2014, maakt dit uittreksel naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat eisers sinds het jaar 1987 werkzaam zijn voor een Nederlandse onderneming. Ook de stellingen dat eisers zowel in Amerika als in Nederland geen inkomsten ontvangen en hun leven bekostigen uit leningen, hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.
13.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat eisers per 10 januari 1987 niet als ingezetenen aangemerkt dienen te worden.
Zaakstukken procedure 2010-2011
14. Als reactie op verweerders uitleg ter zitting dat alle documenten uit de bezwaarprocedure in de jaren 2010 en 2011 in het dossier zitten, stellen eisers dat de overlegde documenten nog niet één tiende van de documenten vormen die destijds zijn overgelegd en dat het eisers onmogelijk wordt gemaakt aan te tonen dat zij altijd ingezetenen zijn geweest.
15. Eisers hebben echter niet gespecificeerd welke stukken in de bezwaarprocedure 2010-2011 zijn ingestuurd en niet zijn overgelegd door verweerder. Deze ingediende stukken bestaan volgens eisers onder andere uit een ‘groot aantal originele kassa printouts’ van kruideniers uit de omgeving van [plaatsnaam] .
16. Voor zover eisers met deze stukken beogen aan te tonen dat zij ongeveer vier maanden per jaar in Nederland verblijven, acht de rechtbank dit niet doorslaggevend. De rechtbank vindt het aannemelijk dat eisers met enige regelmaat in Nederland verblijven in aan hen ter beschikking gestelde woonruimtes, welke in eigendom zijn van familie of van een Amerikaanse onderneming van eisers, zoals door eisers is verklaard. Deze omstandigheid biedt echter niet voldoende tegenwicht aan de onder overweging 13 genoemde feiten en omstandigheden om te concluderen tot ingezetenschap. Deze beroepsgrond baat eisers niet.
Herziening en terugvordering
17. Indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, is verweerder gehouden het relevante besluit te herzien of in te trekken. Dat staat in artikel 17a, eerste lid, van de AOW. Volgens de wetsgeschiedenis is het uitgangspunt dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat ook aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
18. Verweerder heeft beleid geformuleerd (SB 1078) voor het terugkomen op besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat verweerder niet tot herziening of intrekking met volledig terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
19. Verweerder stelt dat.de verklaringen uit 2007 en 2016 van eisers aan de Belastingdienst aanleiding waren om de ouderdomspensioenen van eisers te herzien.
20. Eisers stellen dat zij alle verplichtingen altijd zijn nagekomen en dat verweerder op de hoogte was van het standpunt van de Belastingdienst. De situatie zou onveranderd zijn ten opzichte van de bezwaarprocedure in 2010-2011.
21. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De verklaring uit 2007 is in het dossier van verweerder onderdeel van de verklaring uit 2016, welke pas is opgesteld na afronding van de bezwaarprocedure in 2010-2011. Met de beslissing op bezwaar van 28 september 2011 heeft verweerder eisers gevolgd ten aanzien van de gestelde woonsituatie. Aannemelijk is dat verweerder niet eerder over de verklaringen van eisers aan de Belastingdienst beschikte dan de door verweerder genoemde datum van 25 juni 2020.
22. De rechtbank volgt verweerder in het belang dat hij aan de verklaringen uit 2007 en 2016 hecht, omdat eisers in deze verklaringen tegenover de Belastingdienst – op een niet voor meerderlei uitleg vatbare wijze - ontkennen een duurzame band met Nederland te hebben. Tevens zijn deze verklaringen in tegenspraak met andere verklaringen van eisers. Omdat er geen sprake is van een eenduidige uitleg van eisers over de woon- en verblijfsituatie heeft verweerder de primaire besluiten I en II niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel genomen.
23. Op grond van artikel 24, vijfde lid, van de AOW kan verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. Niet gebleken is dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

24. Verweerder heeft op goede gronden beslist dat eisers niet als ingezetenen aangemerkt dienen te worden en is op goede gronden overgegaan tot herziening van de AOW-pensioenen van eisers en tot terugvordering van de door eisers te veel ontvangen AOW-pensioenen.
25. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Boerhorst, voorzitter, en mr. F.L Bolkestein en mr. F.P. Lauwaars, leden, in aanwezigheid van mr. H.M. Dost, griffier. De uitspraken zijn uitgesproken in het openbaar op 21 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage – relevante wetgeving

Algemene ouderdomswet (AOW)
Artikel 2
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 3
1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
(…)
Artikel 6
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
(…)
Artikel 9
1. Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
a. de ongehuwde pensioengerechtigde;
b. de gehuwde pensioengerechtigde.
2. De in het eerste lid bedoelde ouderdomspensioenen worden afgeleid van het netto-minimumloon per maand.
(…)
Artikel 13
1. Op het brutoouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9 wordt een korting toegepast van 2%:
a. voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest.
(…)
Artikel 17
1. Het ouderdomspensioen wordt door de Sociale verzekeringsbank ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
(…)
Artikel 17a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
(…)
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
(…)
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijv.de uitspraken van de CRvB van 16 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1514, 8 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2427 en 29 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1898.