ECLI:NL:RBAMS:2023:5911

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
C/13/694180 / HA ZA 20-1216
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vordering tot betaling van lening en schadevergoeding tussen holdingmaatschappijen en Spaanse rechtspersonen

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 23 augustus 2023, vorderden Prien Holding B.V. en een andere besloten vennootschap (hierna gezamenlijk aangeduid als Prien c.s.) betaling van een lening en schadevergoeding van de Spaanse rechtspersonen Mas & Saz Inversiones y Proyectos S.L. en Pout III S.L. (hierna gezamenlijk aangeduid als Mas & Saz c.s.). De rechtbank oordeelde dat de vordering tot betaling van € 375.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, toewijsbaar was, evenals een vordering van € 475.000,00 aan [eiseres 2], ook vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat Mas & Saz c.s. onrechtmatig had gehandeld door een bedrag van € 475.000,00 van Lumejam te ontvangen, terwijl dit bedrag volgens de afspraken aan [eiseres 2] moest worden betaald. De rechtbank wees de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat Prien c.s. onvoldoende had onderbouwd dat dergelijke kosten waren gemaakt. De proceskosten werden begroot op € 20.729,04, die Mas & Saz c.s. ook moesten vergoeden. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het ook moet worden uitgevoerd als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/694180 / HA ZA 20-1216
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.
PRIEN HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[eiseres 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. W.D.M. van Tuyll van Serooskerken te Amsterdam,
tegen
de naar Spaans recht opgerichte rechtspersonen
MAS & SAZ INVERSIONES Y PROYECTOS S.L.,
POUT III S.L.,
beiden gevestigd te Madrid (Spanje),
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] (Spanje),
gedaagden,
advocaat mr. P.A. Josephus Jitta te Amsterdam.
Eisers worden hierna gezamenlijk Prien c.s. en afzonderlijk Prien en [eiseres 2] genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk Mas & Saz c.s. en afzonderlijk Mas & Saz, Pout III en [gedaagde 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 april 2022 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken,
- de brief van 14 april 2022 van Prien c.s. houdende een verzoek tot verbetering van het tussenvonnis,
- de brief van 21 april 2022 van Mas & Saz c.s. houdende een reactie op het verzoek van Prien c.s. tot verbetering van het tussenvonnis,
- de rolbeslissing van 26 april 2022 waarbij het verzoek van Prien c.s. tot verbetering van het tussenvonnis is afgewezen,
- de akte uitlating van Mas & Saz c.s., met producties 22 – 31,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 oktober 2022,
- de akte van Prien c.s., met producties 15 – 17,
- het proces-verbaal van tegenverhoor van 9 december 2022,
- de akte van Prien c.s., met producties 18 – 19,
- de conclusie na enquête, met producties 32 – 35,
- de antwoordconclusie na enquête.
1.2.
Daarna is bepaald dat vandaag een vonnis wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank heeft geconstateerd dat onderdelen van het in het tussenvonnis onder 2.1 opgenomen feit, zijn weggevallen. Dat feit wordt hier aangevuld (
in vet) weergegeven:
“Prien en [eiseres 2] zijn twee holdingmaatschappijen, de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is sinds 2011 hun bestuurder.De heren [gedaagde 3] (hierna: [gedaagde 3] )en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) zijn ieder voor 50% aandeelhouder van [eiseres 2] . [naam 2] houdt alle aandelen in [bedrijf] B.V. [bedrijf] B.V. en [gedaagde 3] zijn ieder voor 50% aandeelhouder van Prien.”
2.2.
Voor een verdere weergave van de vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis.

3.De verdere beoordeling

Korte weergave van het geschil
3.1.
In deze procedure vordert Prien c.s. – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar te verklaren vonnis:
I. Mas & Saz en Pout III hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan Prien c.s. van € 375.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 juni 2020,
II. Mas & Saz c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan Prien c.s. van € 475.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 juni 2020,
III. Mas & Saz en Pout hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan Prien c.s. van € 3.650,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 juni 2020,
IV. Mas & Saz c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
Prien c.s. grondt haar vordering zoals weergegeven in 3.1 onder I – samengevat – op nakoming van de Leningsovereenkomst en haar vordering zoals weergegeven in 3.1 onder II – samengevat – op onrechtmatig handelen van Mas & Saz c.s. jegens Prien c.s.
Tussenvonnis en tegenbewijslevering
3.3.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank – samengevat – geoordeeld dat de vordering van Prien c.s. – zoals weergegeven in 3.1 onder I – toewijsbaar is.
3.4.
Daarnaast is Mas & Saz c.s. in het tussenvonnis toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het voorshands aangenomen bewijs dat op 28 februari 2020 het volgende is overeengekomen:
7.
Mas & Saz/POUT will pay the remaining amount of the loan to Prien Holding of EUR 375,000 into my third party bankaccount a.s.a.p. (…)
8.
Lumejam will pay to [eiseres 2] an amount of EUR 600,000 into my third party bankaccount a.s.a.p. (…)
9.
Upon receipt of the amount of EUR 975,000 I will immediately pay an amount of EUR into the bankaccount of the Spanish Court with regard to the claim of mr. del Paso.
3.5.
Daarna heeft Mas & Saz c.s. bij akte producties overgelegd en kenbaar gemaakt het tegenbewijs mede te willen leveren door het doen horen van getuigen.
3.6.
Mas & Saz c.s. heeft daarna als getuigen doen horen de heer [getuige] – de Spaanse advocaat van [gedaagde 3] – en [gedaagde 3] . In het tegenverhoor is als getuige gehoord de heer [naam 3] , een door de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam aangewezen bestuurder van Prien c.s.
3.7.
Na het getuigenverhoor en het tegenverhoor heeft Prien c.s. nog bij afzonderlijke akten producties overgelegd. Daarna heeft Mas & Saz c.s. bij haar conclusie na enquête producties overgelegd. Tot slot heeft Prien c.s. een antwoordconclusie na enquête genomen.
Bewijswaardering
3.8.
Bij de onderhavige bewijswaardering staat voorop dat – anders dan Prien c.s. betoogt – artikel 164 lid 2 Rv niet van toepassing is op de getuigenverklaring van [gedaagde 3] . De beperking van de bewijskracht van een partijgetuigenverklaring geldt alleen voor feiten waarvoor die partij het bewijsrisico draagt. In dit geval heeft de verklaring van [gedaagde 3] betrekking op feiten waarvoor Prien c.s. het bewijsrisico draagt, zodat artikel 152 lid 2 Rv van toepassing is. Dit betekent dat de rechter zowel bewijs in het voordeel als in het nadeel van [gedaagde 3] aan zijn verklaring kan ontlenen.
3.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is Mas & Saz c.s. er niet in geslaagd het voorshands aangenomen bewijs van de op 28 februari 2020 gemaakte afspraken, te ontzenuwen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
3.10.
Zoals de rechtbank reeds in het tussenvonnis heeft vastgesteld hebben [naam 3] , [naam 1] en [gedaagde 3] op 28 februari 2020 in [woonplaats] twee besprekingen gevoerd. Bij de eerste bespreking waren (de Spaanse advocaten van Prien) mrs. Augustin de Vicente en José de Vicente aanwezig (hierna: mrs. De Vicente). Deze bespreking vond plaats op het kantoor van mrs. De Vicente. De tweede bespreking was direct erna en is gevoerd tussen [naam 3] , [naam 1] , [gedaagde 3] en [naam 4] en vond plaats op het kantoor van [naam 4] .
3.11.
Uit de door [getuige] en [gedaagde 3] enerzijds en [naam 3] anderzijds afgelegde getuigenverklaringen blijkt dat [naam 4] tijdens de tweede bespreking van 28 februari 2020, de Lumejam-pandakte heeft ondertekend. [getuige] en [gedaagde 3] hebben daarover verklaard dat de Lumejam-pandakte eerder niet geldig was, omdat die tot dat moment alleen door [naam 3] was ondertekend. Volgens hen is een Spaanse rechtspersoon naar Spaans recht verplicht een natuurlijk persoon te benoemen om die rechtspersoon te vertegenwoordigen. [getuige] en [gedaagde 3] hebben verklaard dat [naam 4] die vertegenwoordiger van Lumejam was, zodat zijn handtekening nodig was om de Lumejampandakte geldig te maken. Omdat Prien c.s. deze verklaringen van [getuige] en [gedaagde 3] op zichzelf niet heeft weersproken, gaat de rechtbank uit van de juistheid daarvan.
3.12.
Mas & Saz c.s. bepleit dat het onlogisch zou zijn dat op dezelfde dag de Lumejam-pandakte geldig is gemaakt – door de handtekening van [naam 4] – en dat daarnaast een daarvan afwijkende afspraak zou zijn gemaakt, namelijk dat Lumejam € 600.000,00 aan [eiseres 2] zou betalen (uit de verkoopopbrengst van het Lumejam vastgoed). Op basis van de Lumejam-pandakte moest Lumejam voornoemd bedrag juist aan Mas & Saz c.s. betalen.
Als op 28 februari 2020 zou zijn afgesproken dat Lumejam € 600.000,00 aan [eiseres 2] zou betalen, zou de Lumejam-pandakte zinledig zijn geworden. Aldus steeds Mas & Saz c.s.
3.13.
Het standpunt van Mas & Saz c.s. dat het onlogisch zou zijn dat [naam 4] op 28 februari 2020 de Lumejam-pandakte heeft ondertekend en partijen diezelfde dag weer een daarvan afwijkende afspraak zouden hebben gemaakt – wat daar ook verder van zij – wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat [naam 4] op 28 februari 2020 de Lumejampandakte heeft ondertekend, laat namelijk onverlet dat partijen op dezelfde dag een daarvan afwijkende afspraak kunnen hebben gemaakt.
3.14.
Verder betoogt Mas & Saz c.s. dat de ondertekening van de Lumejam-pandakte door [naam 4] , betekent dat de verkoopopbrengst van het Lumejam vastgoed uitsluitend aan Mas & Saz c.s. toekomt, zodat Lumejam alleen aan haar bevrijdend kon betalen. Ook daarin wordt Mas & Saz c.s. niet gevolgd. Daartoe is het volgende redengevend.
3.15.
[naam 3] heeft in zijn e-mail van 4 maart 2020 aan onder meer [gedaagde 3] en [getuige] bevestigd dat partijen op 28 februari 2020 hadden afgesproken dat Lumejam € 600.000,00 aan [eiseres 2] zou betalen, door dit bedrag op de derdengeldenrekening van zijn kantoor te storten (zie hiervoor onder 2.21 van het tussenvonnis). Zowel [gedaagde 3] als [getuige] hebben daar niet tegen geprotesteerd.
3.16.
[getuige] heeft daarover verklaard dat hij naar aanleiding van die e-mail van [naam 3] aan [gedaagde 3] heeft gevraagd of op 28 februari 2020 was besproken dat afstand werd gedaan van het pandrecht zoals vastgelegd in de Lumejam-pandakte en dat [gedaagde 3] daarop heeft geantwoord dat dit niet was besproken. Verder heeft Bracho-[getuige] verklaard dat hij de email van [naam 3] van 4 maart 2020 heeft geïnterpreteerd als een reactie op zijn eerdere email van 24 februari 2020.
3.17.
Die verklaringen van [getuige] zijn onvoldoende overtuigend.
3.18.
Ten eerste mocht [getuige] de e-mail van [naam 3] van 4 maart 2020 niet begrijpen als een reactie op zijn e-mail van 24 februari 2020, omdat [naam 3] daar in zijn email van 4 maart 2020 niet op is ingegaan. [naam 3] geeft in zijn e-mail alleen een weergave van de afspraken die – volgens hem – tijdens de besprekingen op 28 februari 2020 zijn gemaakt.
3.19.
Ten tweede valt de door [getuige] gestelde gang van zaken niet te rijmen met zijn email van 12 maart 2020 aan [naam 3] (zie hiervoor onder 2.22 van het tussenvonnis). Het had dan namelijk voor de hand gelegen dat [getuige] daarin had geschreven dat [gedaagde 3] meent dat de door [naam 3] gestelde afspraken niet waren gemaakt en dat de door [naam 3] bedoelde € 600.000,00 niet aan [eiseres 2] , maar juist aan Mas & Saz c.s. toekwam. Dat heeft [getuige] niet gedaan. Integendeel, hij gaat in zijn e-mail van 12 maart 2020 niet in op de door [naam 3] gestelde afspraken, maar grijpt alleen terug op het voorstel dat hij in zijn email van 24 februari 2020 – dus voorafgaand aan de door [naam 3] gestelde afspraken – heeft gedaan. [getuige] gaat in zijn daaropvolgende e-mail van 8 april 2020 ook niet in op de door [naam 3] gestelde afspraken. Daarin herhaalt hij slechts de standpunten die hij in zijn e-mail van 12 maart 2020 heeft ingenomen.
3.20.
Verder geldt dat [naam 3] daarna in een e-mail van 9 april 2020 aan [gedaagde 3] heeft geschreven dat op 28 februari 2020 was afgesproken dat Lumejam € 600.000,00 zou betalen aan [eiseres 2] (zie hiervoor onder 2.24 van het tussenvonnis). Daarop heeft [gedaagde 3] niet gereageerd. Als [gedaagde 3] meende – zoals hij in zijn getuigenverhoor heeft verklaard – dat dit niet was afgesproken, had het op zijn weg gelegen om dat in een reactie bij [naam 3] aan te kaarten, maar dat heeft hij niet gedaan.
3.21.
Ook heeft [naam 3] een begin van uitvoering gegeven aan de door hem gestelde afspraken van 28 februari 2020. Prien c.s. heeft in dit verband gewezen op e-mails van [naam 3] aan [naam 4] van 4 maart, 9 april en 8 mei 2020 waarin hij [naam 4] eerst verzoekt en daarna instrueert om € 600.000,00 te storten op de derdengeldenrekening van zijn kantoor. In zijn e-mails van 9 april en 8 mei 2020 heeft [naam 3] er bovendien uitdrukkelijk op gewezen dat voornoemd bedrag niet aan Mas & Saz kon worden betaald.
3.22.
In dit verband heeft Prien c.s. ook een e-mail van [naam 1] van 5 april 2020 aan [naam 4] overgelegd. Daaruit blijkt dat [naam 1] de e-mail van [naam 3] aan [naam 4] van 4 maart 2020 heeft doorgestuurd en dat [naam 1] [naam 4] erop wijst dat hij € 600.000 moet storten op de derdengeldenrekening van het kantoor van [naam 3] (productie 17 van Prien c.s.).
3.23.
[naam 4] heeft op de e-mails van [naam 3] en [naam 1] niet gereageerd. Als de door Prien c.s. gestelde afspraken niet waren gemaakt, had het voor de hand gelegen dat [naam 4] tegen de e-mails van [naam 3] en [naam 1] had geprotesteerd, maar dat heeft hij niet gedaan.
3.24.
Verder blijkt uit een e-mail van 8 mei 2020 van mr. Josephus Jitta dat hij onder meer [naam 3] informeert over het feit dat Lumejam € 475.000,00 aan Pout III heeft betaald (productie 24 van Mas & Saz c.s.). In reactie daarop schrijft [naam 3] diezelfde dag dat dit onacceptabel is en in strijd is met de op 28 februari 2020 gemaakte afspraken. Daarna betwist mr. Josephus Jitta pas in zijn e-mail van 13 mei 2020 aan Prien c.s. voor het eerst de door [naam 3] gestelde afspraken van 28 februari 2020. Daarin schrijft mr. Josephus Jitta – samengevat – dat op 28 februari 2020 niet is afgesproken dat de Lumejam-pandakte terzijde zou worden geschoven en dat op basis daarvan de betaling van Lumejam van € 475.000,00 (aan Pout III) rechtmatig was.
3.25.
Daarover wordt opgemerkt dat het de rechtbank tot op heden niet duidelijk is welke partij nu € 475.000,00 van Lumejam heeft ontvangen. In een latere e-mail van 27 mei 2020 schrijft mr. Josephus Jitta namelijk dat
‘Pout III / Mas & Saz’€ 475.000,00 van Lumejam hebben ontvangen (zie hiervoor onder 2.27 van het tussenvonnis). Mas & Saz c.s. heeft in haar conclusie van antwoord weer aangevoerd dat alleen Mas & Saz € 475.000,00 heeft ontvangen. Dit alles is in tegenspraak met de e-mail van mr. Josephus Jitta van 8 mei 2020 waarin hij schrijft dat juist Pout III voornoemd bedrag heeft ontvangen. Bij deze stand van zaken houdt de rechtbank het ervoor dat Mas & Saz en Pout III tezamen € 475.000,00 van Lumejam hebben ontvangen. Daarbij moet het volgende worden bedacht.
3.26.
Op het moment dat Mas & Saz en Pout III € 475.000,00 van Lumejam ontvingen, wisten zij al dat Prien c.s. meende dat voornoemd bedrag anders moest worden aangewend, namelijk als betaling van Lumejam aan [eiseres 2] . Dit bleek namelijk al uit de e-mail van [naam 3] van 4 maart 2020. Doordat Mas & Saz c.s. en [naam 4] daartegen noch tegen de emails van [naam 3] en [naam 1] daarna tussen maart tot en met mei 2020 hebben geprotesteerd, mocht Prien c.s. er gerechtvaardigd op vertrouwen dat partijen op 28 februari 2020 hadden afgesproken dat Lumejam € 600.000,00 aan [eiseres 2] zou betalen. Door desondanks Lumejam opdracht te geven € 475.000,00 aan hen over te maken, hebben Mas & Saz en Pout III onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres 2] . Het gedeelte van de vordering van [eiseres 2] tot veroordeling van Mas & Saz en Pout III tot betaling van € 475.000,00 aan schadevergoeding kan dan ook op die grond worden toegewezen.
3.27.
Het gedeelte van de vordering van Prien c.s. tot veroordeling van [gedaagde 3] tot betaling van € 475.000,00 wordt afgewezen. Mas & Saz c.s. heeft namelijk – onbetwist – toegelicht dat [gedaagde 3] voornoemd bedrag niet van Lumejam heeft ontvangen, zodat niet is gebleken dat [gedaagde 3] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Prien c.s.
Slotsom en kosten
3.28.
In het tussenvonnis is reeds aangekondigd dat de vordering van Prien c.s. zoals weergegeven in 3.1 onder I wordt toegewezen.
3.29.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.26 is overwogen, worden Mas & Saz en Pout III hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 475.000,00 aan [eiseres 2] . Deze betalingsveroordeling wordt nog vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd.
3.30.
Prien c.s. maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Prien c.s. heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde vergoeding van € 3.650,00 aan buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
3.31.
Mas & Saz en Pout III krijgen dus ongelijk en moeten daarom de proceskosten van Prien c.s. betalen. De kosten die Prien c.s. tot aan het wijzen van dit vonnis heeft gemaakt, waaronder beslagkosten, worden begroot op:
  • explootkosten: € 1.239,54 (dagvaarding + beslagkosten)
  • griffierecht: € 4.131,00
  • salaris advocaat:
  • totaal: € 20.729,04
3.32.
De proceskosten worden nog vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd.
3.33.
De nakosten worden begroot en ambtshalve toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.
3.34.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als daartegen hoger beroep wordt ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt Mas & Saz en Pout III hoofdelijk tot betaling aan Prien c.s. van € 375.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt Mas & Saz en Pout III hoofdelijk tot betaling aan [eiseres 2] van € 475.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt Mas & Saz en Pout III hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Prien c.s. tot op heden begroot op € 20.729,04, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt Mas & Saz en Pout III hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als Mas & Saz en Pout III niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.