3.3.Oordeel van de rechtbank over het bewijs
Feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich in de periode van 13 augustus 2022 tot en met 13 juni 2023 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan belaging van [aangeefster 1] .
Ten aanzien van de bewezenverklaarde periode gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangeefster, inhoudende dat zij eind juli 2022 heeft aangegeven dat ze geen contact meer met verdachte wil en dat de belaging vanaf 13 augustus 2022 is begonnen. Ook verdachte heeft op de zitting verklaard dat het vanaf eind juli 2022 duidelijk voor hem was dat aangeefster geen contact meer met hem wilde, maar dat hij desondanks is doorgegaan met het zoeken van contact. Het verweer van de raadsman over de kortere pleegperiode volgt de rechtbank dus niet.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Hierbij verwijst de rechtbank naar de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen. Verdachte heeft steeds opnieuw en op indringende en obsessieve wijze geprobeerd om met aangeefster in contact te komen. Verdachte heeft aangegeven dat hij alleen maar met aangeefster wilde praten, maar door zich op een dergelijke manier naar haar te gedragen heeft hij gedurende langere tijd haar dagelijks leven ontwricht en haar in haar vrijheid beperkt. Daarbij komt dat de politie een stopgesprek met verdachte heeft gevoerd en dat de rechter-commissaris in het kader van het schorsingstoezicht een contact- en locatieverbod aan verdachte heeft opgelegd, maar dat heeft verdachte er niet van weerhouden contact met aangeefster te blijven zoeken. Verdachte had door zijn handelen het oogmerk om aangeefster te dwingen te dulden dat hij met haar in contact kwam en haar angst aan te jagen. Hij heeft haar hierbij zelfs vastgepakt en stenen door de ruiten van haar woning en haar werkgever gegooid.
Feit 2
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 16 september 2022 in Amsterdam [aangeefster 1] heeft mishandeld door haar met kracht bij de polsen te grijpen. Het verweer van de raadsman dat niet kan worden vastgesteld dat aan aangeefster pijn is toegebracht, wordt weerlegd door de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen.
Feit 3
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in de periode van 16 tot en met 17 september 2022 in Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk twee ruiten van de woning van [aangeefster 1] en een ruit van het pand van haar werkgever heeft vernield. Verdachte heeft op de zitting weliswaar ontkend dat hij de ruiten van de woning van aangeefster heeft ingegooid, maar dit wordt weerlegd door de inhoud van de aangifte, de beschrijving van de beelden en de verklaring die verdachte op 22 september 2022 bij de politie heeft afgelegd. Gelet op het standpunt van de officier van justitie en omdat de raadsman geen bewijsverweer heeft gevoerd, behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
Zaak B
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in de periode van 28 tot en met 29 november 2022 in Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging] heeft vernield. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en omdat de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
Zaak C
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 24 januari 2023 bij Albert Heijn op [adres 2] in Amsterdam diverse levensmiddelen en verzorgingsproducten heeft gestolen ter waarde van 349,41 euro.
De raadsman heeft aangevoerd dat het oogmerk op de wegnemingshandeling niet kan worden bewezen, omdat verdachte heeft verklaard dat hij de intentie had om de producten bij de servicebalie af te rekenen. De rechtbank verwerp dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft, op het moment dat hij één product bij de zelfscan afrekende, de beslissing genomen om enkel één product te betalen. Door vervolgens met gebruik van de kassabon en met de niet gescande producten door de poortjes de lopen, heeft verdachte besloten de overige producten die hij in zijn winkelmandje had gelegd, niet te betalen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat het oogmerk van verdachte was gericht op het wegnemen van deze producten. Op dat moment heeft verdachte zich een zodanig feitelijke heerschappij over de niet gescande producten verschaft dat de wegneming van deze producten als voltooid kan gelden. Verdachte had ervoor kunnen kiezen om een medewerker van Albert Heijn om hulp te vragen toen hij nog bij de zelfscan stond. Dat verdachte de winkel nog niet had verlaten doet daar niet aan af. Verdachte zou immers na betaling van het product dat hij wel had gescand, de winkel met de niet-gescande producten zonder betaling hebben kunnen verlaten. Alleen omdat buiten de invloedsfeer van verdachte een controle werd uitgevoerd, is het verlaten van de winkel door verdachte met de niet betaalde producten verhinderd.
Zaak D
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 16 februari 2023 bij Albert Heijn in Diemen levensmiddelen ter waarde van 841,98 euro heeft gestolen. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte deze diefstal samen met een ander heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en omdat de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
Zaak E
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 10 maart 2023 bij Albert Heijn op [adres 3] in Amsterdam diverse levensmiddelen heeft gestolen ter waarde van € 258,10. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en omdat de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
Zaak F
De rechtbank stelt vast dat [aangeefster 2] op 14 april 2023 in [straatnaam 1] in Amsterdam met geweld is beroofd van een tas met daarin een geldbedrag van ongeveer 4000 euro dat zij vlak daarvoor in de Primera op de hoek van de kruising [kruising] had gepind.
Uit het dossier volgt dat verdachte in de directe nabijheid van aangeefster in de Primera was terwijl zij genoemd geldbedrag pinde en dat hij enkele minuten voorafgaand aan de beroving achter aangeefster aan door [straatnaam 2] rende en linksaf [straatnaam 1] inliep. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de persoon op de
stillsvan de beschreven beelden is. Aangeefster heeft bij de meervoudige fotoconfrontatie de foto waarop verdachte staat afgebeeld aangewezen als degene die lijkt op de dader.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij niks met de beroving van aangeefster te maken heeft gehad. Hij is weliswaar op de bewuste dag in de Primera geweest, maar nadat hij bij de tramhalte werd gebeld door een persoon die op hem stond te wachten in [straatnaam 1] is hij door [straatnaam 2] naar hem toegerend. De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de politie en op de zitting verschillend heeft verklaard over zijn looproute, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Het scenario dat verdachte een afspraak had met een ander heeft hij op de zitting geen handen en voeten willen geven en het dossier bevat geen gegevens die deze stelling ondersteunen. De rechtbank zal het alternatieve scenario dan ook als onaannemelijk terzijde schuiven.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank bewezen dat verdachte het in zaak F tenlastegelegde heeft begaan.