ECLI:NL:RBAMS:2023:5910

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
13/242122-22 (A), 13/117492-23 (B), 13/026171-23 (C), 13/075438-23 (D), 13/070273-23 (E) en 13/124132-23 (F) (gevoegd ter terechtzitting) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens belaging, mishandeling, vernieling, winkeldiefstal en diefstal met geweld

Op 13 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder belaging, mishandeling, vernieling, winkeldiefstal en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 1976 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het stelselmatig belagen van zijn ex-vriendin, [aangeefster 1], gedurende een periode van tien maanden. Dit omvatte onder andere het herhaaldelijk contact opnemen, het volgen van haar en het vernielen van haar eigendommen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van mishandeling van [aangeefster 1] en het vernielen van ruiten van haar woning en haar werkgever.

In de verschillende zaken werd de verdachte ook aangeklaagd voor winkeldiefstallen bij Albert Heijn, waarbij hij in totaal voor duizenden euro's aan goederen heeft gestolen. In zaak F werd hij beschuldigd van diefstal met geweld, waarbij hij een oudere vrouw beroofde van een tas met daarin een aanzienlijk geldbedrag. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van vijftien maanden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod met [aangeefster 1] en een locatieverbod. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/242122-22 (A), 13/117492-23 (B), 13/026171-23 (C), 13/075438-23 (D), 13/070273-23 (E) en 13/124132-23 (F) (gevoegd ter terechtzitting) (Promis)
Datum uitspraak: 13 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het postadres
[adres 1] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van
30 augustus 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaken A, B, C, D, E en F aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. van der Vlugt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.J. Ausma naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A
1. belaging van [aangeefster 1] in de periode van 13 augustus 2022 tot en met 13 juni 2023 in Amsterdam;
2. mishandeling van [aangeefster 1] op 16 september 2022 in Amsterdam;
3. vernieling van een of meer ruiten van [aangeefster 1] en/of haar werkgever in de periode van
16 tot en met 17 september 2022 in Amsterdam;
zaak B
vernieling van een ruit van woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging] in de periode van 28 tot en met
29 november 2022 in Amsterdam;
zaak C
winkeldiefstal op 24 januari 2023 bij Albert Heijn op [adres 2] in Amsterdam;
zaak D
winkeldiefstal in vereniging op 16 februari 2023 bij Albert Heijn in Diemen;
zaak E
winkeldiefstal op 10 maart 2023 bij Albert Heijn op [adres 3] in Amsterdam;
zaak F
diefstal met geweld tegen [aangeefster 2] van een tas met daarin een geldbedrag van ongeveer 4000 euro op 14 april 2023 in Amsterdam.
De gehele tekst is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De taal- en/of schrijffouten zijn daarin verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de feiten in de zaken A, B, C, E en F bewezen. Ook de diefstal in zaak D kan worden bewezen, maar niet dat verdachte deze diefstal in vereniging heeft gepleegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de pleegperiode van de belaging (zaak A, feit 1) moet worden beperkt tot de periode van 1 september 2022 tot en met 13 juni 2023. De mishandeling (zaak A, feit 2) kan niet worden bewezen omdat niet kan worden vastgesteld dat aan aangeefster pijn of letsel is toegebracht.
Verdachte moet worden vrijgesproken van de winkeldiefstal in zaak C omdat niet kan worden bewezen dat zijn oogmerk was gericht op het wegnemen van de niet gescande producten.
Ook de diefstal met geweld in zaak F kan niet worden bewezen. Verdachte ontkent stellig dat hij hierbij betrokken is geweest. Hij heeft een alternatief scenario geschetst. Op de beelden is niet te zien dat hij op enig moment direct contact met aangeefster heeft gehad. Bij de meervoudige fotobewijsconfrontatie is geen sprake van een 100% herkenning. Ook is het weggenomen geldbedrag niet bij verdachte aangetroffen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 en de zaken B, D en E tenlastegelegde heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank over het bewijs
Zaak A
Feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich in de periode van 13 augustus 2022 tot en met 13 juni 2023 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan belaging van [aangeefster 1] .
Ten aanzien van de bewezenverklaarde periode gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangeefster, inhoudende dat zij eind juli 2022 heeft aangegeven dat ze geen contact meer met verdachte wil en dat de belaging vanaf 13 augustus 2022 is begonnen. Ook verdachte heeft op de zitting verklaard dat het vanaf eind juli 2022 duidelijk voor hem was dat aangeefster geen contact meer met hem wilde, maar dat hij desondanks is doorgegaan met het zoeken van contact. Het verweer van de raadsman over de kortere pleegperiode volgt de rechtbank dus niet.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Hierbij verwijst de rechtbank naar de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen. Verdachte heeft steeds opnieuw en op indringende en obsessieve wijze geprobeerd om met aangeefster in contact te komen. Verdachte heeft aangegeven dat hij alleen maar met aangeefster wilde praten, maar door zich op een dergelijke manier naar haar te gedragen heeft hij gedurende langere tijd haar dagelijks leven ontwricht en haar in haar vrijheid beperkt. Daarbij komt dat de politie een stopgesprek met verdachte heeft gevoerd en dat de rechter-commissaris in het kader van het schorsingstoezicht een contact- en locatieverbod aan verdachte heeft opgelegd, maar dat heeft verdachte er niet van weerhouden contact met aangeefster te blijven zoeken. Verdachte had door zijn handelen het oogmerk om aangeefster te dwingen te dulden dat hij met haar in contact kwam en haar angst aan te jagen. Hij heeft haar hierbij zelfs vastgepakt en stenen door de ruiten van haar woning en haar werkgever gegooid.
Feit 2
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 16 september 2022 in Amsterdam [aangeefster 1] heeft mishandeld door haar met kracht bij de polsen te grijpen. Het verweer van de raadsman dat niet kan worden vastgesteld dat aan aangeefster pijn is toegebracht, wordt weerlegd door de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen.
Feit 3
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in de periode van 16 tot en met 17 september 2022 in Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk twee ruiten van de woning van [aangeefster 1] en een ruit van het pand van haar werkgever heeft vernield. Verdachte heeft op de zitting weliswaar ontkend dat hij de ruiten van de woning van aangeefster heeft ingegooid, maar dit wordt weerlegd door de inhoud van de aangifte, de beschrijving van de beelden en de verklaring die verdachte op 22 september 2022 bij de politie heeft afgelegd. Gelet op het standpunt van de officier van justitie en omdat de raadsman geen bewijsverweer heeft gevoerd, behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
Zaak B
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in de periode van 28 tot en met 29 november 2022 in Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging] heeft vernield. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en omdat de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
Zaak C
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 24 januari 2023 bij Albert Heijn op [adres 2] in Amsterdam diverse levensmiddelen en verzorgingsproducten heeft gestolen ter waarde van 349,41 euro.
De raadsman heeft aangevoerd dat het oogmerk op de wegnemingshandeling niet kan worden bewezen, omdat verdachte heeft verklaard dat hij de intentie had om de producten bij de servicebalie af te rekenen. De rechtbank verwerp dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft, op het moment dat hij één product bij de zelfscan afrekende, de beslissing genomen om enkel één product te betalen. Door vervolgens met gebruik van de kassabon en met de niet gescande producten door de poortjes de lopen, heeft verdachte besloten de overige producten die hij in zijn winkelmandje had gelegd, niet te betalen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat het oogmerk van verdachte was gericht op het wegnemen van deze producten. Op dat moment heeft verdachte zich een zodanig feitelijke heerschappij over de niet gescande producten verschaft dat de wegneming van deze producten als voltooid kan gelden. Verdachte had ervoor kunnen kiezen om een medewerker van Albert Heijn om hulp te vragen toen hij nog bij de zelfscan stond. Dat verdachte de winkel nog niet had verlaten doet daar niet aan af. Verdachte zou immers na betaling van het product dat hij wel had gescand, de winkel met de niet-gescande producten zonder betaling hebben kunnen verlaten. Alleen omdat buiten de invloedsfeer van verdachte een controle werd uitgevoerd, is het verlaten van de winkel door verdachte met de niet betaalde producten verhinderd.
Zaak D
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 16 februari 2023 bij Albert Heijn in Diemen levensmiddelen ter waarde van 841,98 euro heeft gestolen. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte deze diefstal samen met een ander heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en omdat de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
Zaak E
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 10 maart 2023 bij Albert Heijn op [adres 3] in Amsterdam diverse levensmiddelen heeft gestolen ter waarde van € 258,10. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en omdat de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
Zaak F
De rechtbank stelt vast dat [aangeefster 2] op 14 april 2023 in [straatnaam 1] in Amsterdam met geweld is beroofd van een tas met daarin een geldbedrag van ongeveer 4000 euro dat zij vlak daarvoor in de Primera op de hoek van de kruising [kruising] had gepind.
Uit het dossier volgt dat verdachte in de directe nabijheid van aangeefster in de Primera was terwijl zij genoemd geldbedrag pinde en dat hij enkele minuten voorafgaand aan de beroving achter aangeefster aan door [straatnaam 2] rende en linksaf [straatnaam 1] inliep. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de persoon op de
stillsvan de beschreven beelden is. Aangeefster heeft bij de meervoudige fotoconfrontatie de foto waarop verdachte staat afgebeeld aangewezen als degene die lijkt op de dader.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij niks met de beroving van aangeefster te maken heeft gehad. Hij is weliswaar op de bewuste dag in de Primera geweest, maar nadat hij bij de tramhalte werd gebeld door een persoon die op hem stond te wachten in [straatnaam 1] is hij door [straatnaam 2] naar hem toegerend. De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de politie en op de zitting verschillend heeft verklaard over zijn looproute, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Het scenario dat verdachte een afspraak had met een ander heeft hij op de zitting geen handen en voeten willen geven en het dossier bevat geen gegevens die deze stelling ondersteunen. De rechtbank zal het alternatieve scenario dan ook als onaannemelijk terzijde schuiven.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank bewezen dat verdachte het in zaak F tenlastegelegde heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt – op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte:
zaak A
1
in de periode van 13 augustus 2022 tot en met 13 juni 2023 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster 1] , door:
- meerdere malen (in sommige periodes vrijwel dagelijks) langs te gaan bij het huis en het werk van die [aangeefster 1] en daarbij op de ramen van die [aangeefster 1] te kloppen en aan te bellen en die [aangeefster 1] aan te spreken en vast te pakken en
- meerdere malen (anoniem) te bellen naar die [aangeefster 1] en
- die [aangeefster 1] op te wachten en te volgen en
- ruiten van de woning en het werk van die [aangeefster 1] te vernielen door daar stenen door te gooien en
- een brief bij die [aangeefster 1] te (laten) bezorgen met het oogmerk die [aangeefster 1] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
2
op 16 september 2022 te Amsterdam [aangeefster 1] heeft mishandeld door eenmaal die [aangeefster 1] met kracht bij de polsen te grijpen;
3
in de periode van 16 tot en met 17 september 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruiten, toebehorend aan [aangeefster 1] en haar werkgever ( [naam werkgever] ), heeft vernield;
zaak B
in de periode van 28 tot en met 29 november 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorend aan woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging] , heeft vernield;
zaak C
op 24 januari 2023 te Amsterdam blikken Heineken en busjes Aromat en potten Nivea en tubes tandpasta en tubes Zwitsal en capsules en sprays Robijn, toebehorend aan winkelbedrijf Albert Heijn (locatie: [adres 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak D
op 16 februari 2023 te Diemen levensmiddelen (ter waarde van 841,98 euro), toebehorend aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak E
op 10 maart 2023 te Amsterdam pakken bakkeljauw en Knorr wrap en zalmfilet en ossenhaas en runderlappen en biefstuk en kipfilet, toebehorend aan winkelbedrijf Albert Heijn (locatie [adres 3] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak F
op 14 april 2023 te Amsterdam een tas met daarin een geldbedrag van ongeveer 4000 euro, toebehorend aan [aangeefster 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [aangeefster 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door met beide handen de tas van die [aangeefster 2] hard vast te pakken en met kracht aan deze tas te trekken.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast zouden de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte een taakstraf op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in zaak A schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin, door haar gedurende een periode van tien maanden vaak – soms meerdere keren per dag – op verschillende manieren lastig te vallen. Verdachte heeft niet alleen telefonisch contact met haar gezocht, maar hij is ook diverse keren naar haar woning en haar werk te gaan en is onverhoeds naast haar gaan fietsen. Belaging, in het normaal spraakgebruik ook wel
stalkinggenoemd, is een zeer hinderlijk en angstaanjagend feit.
Stalkingheeft een grote impact op slachtoffers, die zich daardoor ernstig beperkt voelen in hun bewegingsvrijheid en constant geconfronteerd worden met ongewenst en onbehoorlijk contact. Verdachte heeft op de zitting toegelicht niet te kunnen accepteren dat zijn ex-vriendin een andere man had ontmoet en dat zij geen contact meer met hem wilde. Verdachte kon niet verkroppen dat zij niet aan zijn eis wilde voldoen om hem tekst en uitleg te geven. Dat kan zo zijn, maar dat mag nooit een excuus zijn voor het zich op deze manier ongewenst aan haar opdringen en zich telkens onverhoeds in haar leven wringen. Uit haar verklaringen blijkt dat zij de handelwijze van verdachte ook zo heeft ervaren. De rechtbank rekent het verdachte bovendien zwaar aan dat de jonge dochter van aangeefster er op sommige momenten bij was. Dit heeft verdachte niet doen weerhouden. Verdachte heeft zich in zaak A ook schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin en vernieling van de ruiten van haar woning en het pand waar zij werkt. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Verder heeft verdachte zich in zaak F schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Hij heeft een oudere vrouw achtervolgd en in de portiek bij haar woning beroofd van een tas met daarin een grote hoeveelheid geld. De rechtbank vindt dit een bijzonder nare en brutale diefstal. De beroving heeft grote indruk gemaakt op het slachtoffer en haar angst aangejaagd. Zo heeft zij in haar aangifte verklaard dat zij erg is geschrokken en nooit meer durft te pinnen. Verdachte heeft door zo te handelen geen respect getoond voor het eigendomsrecht van de vrouw en zich slechts laten leiden door zijn eigen financieel gewin.
Dit laatste geldt ook voor de overige vermogensdelicten waaraan verdachte zich in de zaken B (vernieling), C, D en E (winkeldiefstallen) schuldig heeft gemaakt. Winkeldiefstal is een hinderlijk feit waardoor overlast bij de gedupeerde winkels is ontstaan. Ook zorgt het voor veel overlast in de maatschappij en bij het winkelend publiek in het bijzonder.
Persoon van verdachte
Uit het advies van de reclassering van 15 augustus 2023 volgt dat verdachte de afgelopen periode, ondanks een lopend hulpverleningstraject, veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen. Het alcoholgebruik en psychisch functioneren van verdachte lijken daarbij een grote rol te spelen. Het risico op recidive wordt dan ook ingeschat als hoog. Ook bestaan zorgen omtrent de houding en uitlatingen van verdachte ten opzichte van zijn ex-vriendin. Wel is de reclassering positief over de meewerkende houding van verdachte gedurende het schorsingstoezicht. De reclassering vindt dat het opstellen van een delict preventieplan, diagnostiek en behandeling noodzakelijk zijn om het recidiverisico te verlagen. Indien verdachte tijdens de inhoudelijke behandeling aangeeft dat hij mee wil werken aan het gehele plan van aanpak, dan adviseert de reclassering aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname), een contact- en locatieverbod en meewerken aan dagbesteding en schuldhulpverlening.
De rechtbank heeft ten slotte rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 10 juli 2023.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten door verdachte zijn begaan. De rechtbank heeft daarnaast gelet op de straffen die in soortgelijke strafzaken zijn opgelegd, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie specifiek voor belaging en vernieling en de oriëntatiepunten van de rechtbanken en hoven aangaande winkeldiefstal en diefstal met geweld. De rechtbank houdt ten slotte rekening met de persoon van verdachte zoals hiervoor omschreven.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of minder zware straf dan een gevangenisstraf. Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank de op te leggen gevangenisstraf ook een deel in voorwaardelijke vorm opleggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en anderzijds om verdachte begeleiding en behandeling in een verplicht kader op te leggen door middel van het opleggen van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij hieraan wil meewerken.
Alles afwegende vindt de rechtbank de strafeis van de officier van justitie passend en geboden en legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden zoals hierna in het dictum geformuleerd.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie gevorderd, de aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat de in zaak A onder 1 bewezenverklaarde belaging – gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad [1] – niet een ‘geweldsmisdrijf’ als bedoeld in artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) oplevert.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank legt tot slot aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op. Deze maatregel bestaat allereerst uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende twee jaar op geen enkele wijze direct of indirect contact mag opnemen met aangeefster [aangeefster 1] . Ook legt de rechtbank aan verdachte een locatieverbod op, inhoudende dat verdachte zich gedurende twee jaar niet mag ophouden in de [straatnaam 3] , [straatnaam 4] , [straatnaam 5] vanaf de hoogte van [straatnaam 6] tot aan [straatnaam 7] en [straatnaam 8] . Om deze maatregel kracht bij te zetten, geldt iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt een vervangende hechtenis van zeven dagen, tot een maximum van zes maanden. De rechtbank beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich strafbaar en/of belastend zal gedragen jegens [aangeefster 1] .

8.Beslag

Het in zaak C inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten 3 STK cocaïne (G6293002), dat aan verdachte toebehoort, moet worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, omdat dit voorwerp is aangetroffen bij de identiteitsfouillering van verdachte aangaande de bewezenverklaarde diefstal, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster 1] heeft in zaak A € 10.483,62 aan vergoeding van materiële schade gevorderd, bestaande uit de kosten van een noodraam (€ 313,62), een autoraam
(€ 170,00) en verhuiskosten/omzetverlies (€ 10.000,00). Ook heeft de benadeelde partij onder het kopje ‘immateriële schade’ in het schadeformulier ingevuld dat zij last heeft van een posttraumatische stressstoornis, maar zij heeft hierbij geen concreet te vorderen bedrag ingevuld. De benadeelde partij heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij is niet op de zitting verschenen om het schadeverzoek toe te lichten.
9.1.
Standpunten op de zitting
De officier van justitie vindt dat de benadeelde in het gevorderde bedrag aan materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze kosten niet zijn onderbouwd.
De raadsman vindt dat de vordering van de benadeelde partij in het geheel moet worden afgewezen, omdat deze niet is onderbouwd.
9.2.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [aangeefster 1] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering niet is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 38v, 38w, 55, 57, 310, 312, 285b, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en het in de zaken B, C, D, E en F tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is
bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
zaak A
meerdaadse samenloop van
belaging
en
mishandeling
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
zaak B
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
zaken C, D en E
telkens: diefstal;
zaak F
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 15 (vijftien) maandenen beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, te weten
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich op afspraken met de reclassering meldt, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
2. zich laat behandelen door [zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
4. meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de
Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het
Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Algemene voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Legt op de maatregel dat veroordeelde voor de duur van2 (twee) jaren:
1. op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster 1] , geboren op [geboortedatum] .
2. zich niet zal ophouden in de [straatnaam 3] , [straatnaam 4]
[straatnaam 4] , [straatnaam 5] vanaf de hoogte van [straatnaam 6] tot aan [straatnaam 7] en [straatnaam 8] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
7 (zeven) dagenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een
maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens [aangeefster 1] , beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer: 3 STK cocaïne (G6293002).
Bepaalt dat de
benadeelde partij [aangeefster 1] niet-ontvankelijkin haar vordering is. De benadeelde partij en veroordeelde zullen ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. K. Duker en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Tal en M.J.D. Hartman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 13 september 2023.
[…]

3.[…][…]

4.[…][…]

5.[…][…]

6.[…][…]

10.[…][…]

11.[…][…]

18.[…][…]

1.[…][…]

1.[…][…]

3.[…]

1.[…][…]

.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:336, r.o. 2.4.