ECLI:NL:RBAMS:2023:591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
13/301750-21 (A), 13/151701-22 (B) en 13/225406-22 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank Amsterdam inzake seksueel misbruik door stiefopa van meerdere minderjarige slachtoffers

Op 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn stiefdochter en vier stiefkleinkinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere seksuele handelingen met de slachtoffers, die op het moment van de feiten tussen de 6 en 18 jaar oud waren. De zaak kwam aan het licht toen een van de slachtoffers, [slachtoffer 1], haar moeder vertelde over het misbruik. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar en consistent beoordeeld, ondersteund door objectieve bewijsmiddelen zoals telefoongesprekken en foto's. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers, samen met het schakelbewijs, voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar en heeft een maatregel tot gedragsbeïnvloeding opgelegd. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, variërend van €2.500 tot €40.000, afhankelijk van de ernst van het misbruik en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/301750-21 (A), 13/151701-22 (B) en 13/225406-22 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 7 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 28 januari 2022, 15 april 2022, 30 juni 2022, 22 september 2022, 7 december 2022 en 24 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C. van Oort naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A 13/301750-21:
Het seksueel binnendringen bij [slachtoffer 1] terwijl zij jonger was dan 12 jaar;
Het seksueel binnendringen bij [slachtoffer 1] terwijl zij tussen de 12 en de 16 jaar oud was;
Het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] (hierna te noemen [slachtoffer 1] ) terwijl zij jonger was dan 16 jaar;
Het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] (hierna te noemen [slachtoffer 2] ) terwijl zij jonger was dan 16 jaar;
Het seksueel binnendringen bij [slachtoffer 3] (hierna te noemen [slachtoffer 3] ) terwijl zij jonger was dan 12 jaar;
Zaak B 13/151701-22:
1. Het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 4] (hierna te noemen [slachtoffer 4] ) terwijl zij jonger was dan 16 jaar;
Zaak C: 13/225406-22:
1. Verkrachting, dan wel aanranding van [slachtoffer 5] (hierna te noemen [slachtoffer 5] ).
De tekst van de volledige tenlastelegging, na wijziging ter terechtzitting, is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 6 november 2021 heeft [persoon 1] aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar dochters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door hun stiefopa (verdachte). [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben aan hun moeder verteld dat zij seksueel misbruikt werden door verdachte. Later volgden nog aangiftes namens [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en door [slachtoffer 5] .
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het seksueel misbruik van [slachtoffer 1] (feit 1 t/m 3 van zaak A) wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt op verschillende punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarbij heeft de officier van justitie onder andere gewezen op een geluidsopname van een telefoongesprek tussen de verdachte en [slachtoffer 1] waarin [slachtoffer 1] vraagt of het condoom is gescheurd en verdachte antwoordt dat hij denkt van niet, de foto op de telefoon van verdachte waarop [slachtoffer 1] verdachte pijpt en het feit dat er sperma van verdachte gevonden is in het buurthuis. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 1] hem één keer gepijpt heeft en dat hij één keer seks met haar heeft gehad in het buurthuis.
Ook het seksueel misbruik van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] kan wettig en overtuigend bewezen worden. De modus operandi van verdachte met betrekking tot het seksueel misbruik van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] komt in overwegende mate overeen met de wijze waarop het misbruik is gepleegd bij [slachtoffer 1] . Hierdoor kunnen ook deze feiten bewezen worden door middel van schakelbewijs. Daarnaast worden ook de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op bepaalde onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen, namelijk de verklaringen van [slachtoffer 1] , [persoon 1] en [persoon 2] en de beschrijving van een MP4-bestand van een gesprek tussen [slachtoffer 3] en haar moeder.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat verdachte in zaak A in verband met het ontbreken van steunbewijs dient te worden vrijgesproken van feit 1 en partieel voor feit 3 met betrekking tot de handelingen gepleegd in de periode 2013-2020 en zover het om andere seksuele handelingen gaat dan het zich eenmalig laten pijpen. Feit 2 en feit 3 betreffende de handelingen gepleegd in 2021, en voor zover het bij feit 3 gaat om het zich laten pijpen, kunnen bewezen worden nu verdachte deze feiten heeft bekend.
Verdachte dient ook vrijgesproken te worden van het seksueel misbruik van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] omdat er onvoldoende steunbewijs is.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A feit 1 t/m 3: Seksueel binnendringen en ontucht met [slachtoffer 1] . [1]
[slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1] ) is meerdere keren gehoord door de politie. Zij heeft verklaard dat haar stiefopa, te weten verdachte, jarenlang seksuele handelingen bij/met haar heeft verricht.
De verdachte zou haar vanaf haar zesde of zevende hebben betast bij haar billen en borsten als zij bij verdachte en oma kwam of bleef logeren in hun woning in Amsterdam. Verdachte zou dan naar boven gaan als [slachtoffer 1] op zolder of op de slaapkamer lag te slapen waarna verdachte bij haar in bed ging liggen en haar dan betastte bij haar billen en borsten. Verdachte zou ook vanaf dat zij zes of zeven jaar was elke keer met zijn vingers op en in haar vagina zijn geweest. [2] Elke keer dat hij dronken was en zij alleen met hem was ging hij haar vingeren. Verdachte vroeg of hij met haar mocht spelen [3] en bood haar geld aan in ruil voor seksuele handelingen of zei juist tegen haar dat ze geen leuke uitstapjes gingen maken als zij niet meewerkte. Hij vertelde dat het hun geheimpje was. En dat ze een mooi lichaam had en alles lekker is. Ook heeft hij gezegd “alsjeblieft popje, je kan het me wel geven. [koosnaam] (de rechtbank begrijpt : oma) wil het me niet geven ” [4] .
Dit misbruik ging door tot ongeveer haar twaalfde jaar, toen [slachtoffer 1] twee jaar in [plaats] heeft gewoond. Vanaf de zomer van 2021 ( [slachtoffer 1] was toen 14 jaar oud) is het seksueel misbruik weer gestart. [slachtoffer 1] heeft verdachte toen moeten aftrekken en pijpen en zij heeft toen ook voor het eerst ‘echte’ seks met verdachte gehad, waarmee [slachtoffer 1] bedoelt dat verdachte met zijn penis in haar vagina is geweest. [5] Tijdens het verhoor van [slachtoffer 1] heeft zij voorgedaan hoe zij verdachte moest pijpen. Verdachte gebruikte daarbij geen condoom. Zij pakte een tissue van de tafel en die hield zij bij haar mond om het sperma van verdachte in uit te spugen. [6]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op verschillende plekken seks met verdachte heeft gehad, waaronder één keer in het buurtcentrum [naam 1] waar verdachte als beheerder werkte. [7]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn, nu zij duidelijk, gedetailleerd en consistent heeft verklaard over de seksuele handelingen door verdachte. Haar verklaringen zijn dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Daarbij komt dat de verklaring van [slachtoffer 1] op verschillende punten wordt ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen. Zo is er sperma van verdachte gevonden in het buurthuis, precies op de plek waar [slachtoffer 1] verklaard heeft dat zij seks met verdachte heeft gehad. [8] Verdachte heeft meerdere keren ontkend dat hij seks met [slachtoffer 1] heeft gehad en heeft in eerste instantie geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn sperma in het buurthuis. Pas op de inhoudelijke zitting van 24 januari 2023 (ruim 14 maanden na de aangifte van [slachtoffer 1] ) heeft verdachte erkend dat hij daar seks met [slachtoffer 1] heeft gehad en dat daarom zijn sperma daar is gevonden. [9]
Toen [slachtoffer 1] aan haar moeder vertelde dat zij seksueel misbruikt werd door verdachte, heeft [slachtoffer 1] verdachte gebeld terwijl haar moeder meeluisterde. Dit gesprek is opgenomen en in een proces-verbaal uitgewerkt. In dit gesprek geeft [slachtoffer 1] aan dat zij al enige tijd niet ongesteld is geworden en vraagt zij aan verdachte of het condoom gescheurd is. Verdachte antwoordt hierop dat hij denkt van niet en dat dat (de rechtbank begrijpt de ongesteldheid) binnenkort weer komt. [10] Ook dit telefoongesprek (en met name de reactie van verdachte) is een ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer 1] met betrekking tot het seksueel binnendringen. Verdachte heeft ontkend dat hij in dit telefoongesprek met [slachtoffer 1] over seks heeft gepraat en heeft verklaard dat hij het gesprek niet goed kon horen. Gelet echter op de specifieke bewoordingen die door de verdachte zijn geuit in dit telefoongesprek acht de rechtbank dit volstrekt ongeloofwaardig.
Ook zijn telefoongesprekken van verdachte, die hij in de penitentiaire inrichting heeft gevoerd, opgenomen. In een gesprek met zijn partner [persoon 3] en zus [persoon 4] op 24 november 2021 zegt verdachte dat zijn advocaat zegt dat [slachtoffer 1] zwanger is. Verdachte zegt: “Ik heb hem gezegd dat hij voor een test moet zorgen, want ik wil weten of ze van mij zwanger is of van wie. (..) En als ze zwanger van mij is, ik zorg met alles”. [11]
Verder is er op de telefoon van verdachte een foto aangetroffen van een meisje dat een man pijpt. Dit meisje is door haar moeder herkend als [slachtoffer 1] . [12]
Verdachte heeft op de zitting van 30 juni 2022 voor het eerst erkend dat hij en [slachtoffer 1] op de betreffende foto staan, waarbij [slachtoffer 1] hem pijpt. [13] Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat [slachtoffer 1] hem verleidde en dat zij ook de foto heeft gemaakt. Later heeft verdachte erkend dat hij zelf de foto heeft gemaakt.
Op de foto is bovendien te zien dat [slachtoffer 1] een zakdoekje in haar handen houdt. Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij een zakdoekje vast hield om het sperma van verdachte uit te spugen als zij hem moest pijpen.
Daarnaast is door een rechtspsycholoog onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] . Deze rechtspsycholoog concludeert dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn, in die zin dat de waarschijnlijkheid van haar verklaringen over het misbruikscenario aanzienlijk is, en tegelijk onwaarschijnlijk onder alternatieve scenario’s zonder het misbruik [14] . De rechtbank zal deze conclusies betrekken bij haar bewijsoverweging, met name omdat zij aansluiten bij haar eigen conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer 1] duidelijk, gedetailleerd en consistent zijn met betrekking tot de seksuele handelingen door verdachte. De conclusies van de rechtspsycholoog spelen een rol bij de bewijsoverwegingen van de rechtbank, maar is voor de rechtbank niet van doorslaggevend belang. Het is namelijk aan de rechtbank om te beoordelen of een verklaring al dan niet betrouwbaar is en gebruikt mag worden voor het bewijs.
Verdachte heeft vanaf het begin af aan alles ontkend. Sterker nog, uit tapgesprekken blijkt dat hij heeft geprobeerd de schuld naar anderen af te schuiven.
Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte dat er – behalve de twee gevallen die hij bekend heeft – geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden volstrekt ongeloofwaardig. Het komt de rechtbank voor dat verdachte enkel dat deel van de seksuele handelingen bekent waarvoor objectief bewijs aanwezig is.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer 1] zoals [slachtoffer 1] heeft verklaard. De rechtbank zal dan ook haar verklaring volgen en alle drie de feiten (het seksueel binnendringen bij [slachtoffer 1] onder de 12 jaar, het seksueel binnendringen bij [slachtoffer 1] toen zij tussen de 12 en de 16 jaar oud was en ontucht met [slachtoffer 1] ) bewezen verklaren.
Dat niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs is, zoals de verdediging heeft betoogd, doet daaraan niet af. De regel van het bewijsminimum (artikel 342 lid 2 Sv) geldt voor de gehele tenlastelegging. Onderdelen van die tenlastelegging mogen wel degelijk steunen op één enkele getuigenverklaring, in dit geval de verklaring van [slachtoffer 1] .
Zaak A feit 4: Ontucht met [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] ) heeft verklaard dat zij door verdachte is betast bij en geknepen in haar borsten, zowel onder als boven haar kleding, en dat deze handelingen begonnen toen ze jonger was dan acht jaar. Het gebeurde vijf keer op de zolder in de periode dat zij bij hun oma woonden maar meestal in de kleine slaapkamer, waar [slachtoffer 2] met [slachtoffer 1] sliep als zij kwamen logeren. Verdachte was vaak dronken als hij bij hen in de kamer kwam. [slachtoffer 2] verklaart: “Als je dan pech had, dan raakte hij je aan. Hij ging dan onder de dekens voelen.” Verdachte probeerde ook seks met haar te hebben. Dan ging hij met zijn handen in haar broek. Hij heeft toen over haar onderbroek over haar vagina gewreven. [15] Hij heeft ook in haar vagina geknepen en op haar billen geslagen. Ook heeft verdachte geprobeerd haar te tongzoenen. Hij ging met zijn tong in haar mond, maar het lukte hem niet want ze stribbelde tegen. Toen verdachte haar gevraagd had hem te masseren in het donker onder de dekens, bleek dat ze aan zijn piemel zat. Verdachte vertelde [slachtoffer 2] wat ze moest doen en toen ging ze met haar hand omhoog en omlaag met zijn piemel. De seksuele handelingen zijn doorgegaan tot haar twaalfde jaar. Verdachte zei tegen [slachtoffer 2] dat het hun geheimpje was en dat ze het niet aan iemand mocht vertellen. Hij vertelde ook dat haar borsten wel gegroeid waren, dat het groot is geworden en dat als ze met hem ging spelen dat ze dan geld zou krijgen. [16]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar is, nu zij duidelijk, gedetailleerd en consistent heeft verklaard over de seksuele handelingen door verdachte en dat deze verklaring bruikbaar is voor het bewijs.
Bovendien wordt deze verklaring van [slachtoffer 2] ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De moeder van [slachtoffer 2] , [persoon 1] , heeft in haar aangifte verklaard dat [slachtoffer 1] haar vertelde dat verdachte ook aan [slachtoffer 2] heeft gezeten. [persoon 1] heeft [slachtoffer 2] toen wakker gemaakt en [slachtoffer 2] heeft huilend verteld dat verdachte haar betast heeft. [17]
De verklaring van [slachtoffer 2] wordt ook ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft verklaard dat ze met [slachtoffer 2] heeft gepraat over wat verdachte met [slachtoffer 1] deed en dat [slachtoffer 2] toen zei dat zij ook bij haar vagina werd aangeraakt door verdachte en dat verdachte ook aan de billen en borsten van [slachtoffer 2] heeft gezeten. [18]
Daarnaast is door een rechtspsycholoog onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] . Deze rechtspsycholoog concludeert dat de verklaringen van [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn. In die zin dat de waarschijnlijkheid van haar verklaringen over het misbruikscenario aanzienlijk is, en tegelijk onwaarschijnlijk onder alternatieve scenario’s zonder het misbruik [19] . De rechtbank overweegt daarbij – net als bij [slachtoffer 1] – dat deze conclusies overeenkomen met de eigen bevindingen van de rechtbank dat de verklaring van [slachtoffer 2] gedetailleerd en consistent is en betrouwbaar wordt geacht.
Verder is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zogenaamd schakelbewijs. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad kan voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend worden geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt. [20]
Voor de redengevendheid van het schakelbewijs wijst de rechtbank op de modus operandi van verdachte bij het plegen van de seksuele handelingen bij [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte vroeg of hij met haar mocht spelen en haar geld aanbood in ruil voor seksuele handelingen. Ook zei hij dat het hun geheimpje was en dat er niets gezegd mocht worden tegen oma dan wel andere familieleden. De seksuele handelingen vonden plaats als [slachtoffer 1] bij verdachte en haar oma bleef logeren, waarbij verdachte naar boven ging naar de slaapkamer van [slachtoffer 1] als zij al in bed lag.
[slachtoffer 2] heeft ook verklaard dat verdachte haar vroeg om met hem te spelen, haar geld aanbood in ruil voor seksuele handelingen en tegen haar zei dat het hun geheimpje was. Daarbij komt dat de seksuele handelingen – net als bij [slachtoffer 1] – plaatsvonden tijdens het logeren bij oma en verdachte en dat verdachte naar boven ging op het moment dat [slachtoffer 2] in bed lag. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaren dat verdachte dronken was als hij bij hen in bed kwam liggen en seksuele handelingen bij hen verrichtte. Dit wordt overigens ondersteund door de verklaring van [persoon 3] , de partner van verdachte. Zij heeft verklaard “Hij gaat wel eens onder de dekens bij de kinderen liggen. Weet ik veel wat hij doet.” [21] Ook verklaart zij “ik zag dat de zolderkamer open was en dat hij uit de slaapkamer kwam. (..) meestal als hij dronken is gaat hij naar de meisjes. Hij valt ze lastig en dat mag niet van mij”. [22]
De rechtbank overweegt dat sprake is van soortgelijke feiten, waarbij de aard van de seksuele handelingen en de wijze waarop verdachte die bij [slachtoffer 2] heeft gepleegd op essentiële punten overeenkomen met de aard van de handelingen en wijze waarop die zijn gepleegd bij [slachtoffer 1] .
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde seksuele handelingen bij zijn stiefkleindochter [slachtoffer 2] . Deze beslissing is zowel gegrond op de verklaring van [slachtoffer 2] alsmede bovengenoemde ondersteunende bewijsmiddelen, als op het schakelbewijs bestaande uit de bewijsmiddelen die ten grondslag hebben gelegen aan het bewijs voor het seksueel misbruik van [slachtoffer 1] .
Zaak A feit 5: Seksueel binnendringen bij [slachtoffer 3] .
[persoon 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] haar vertelde dat [slachtoffer 3] een geheimpje had. Ze zat op enig moment met [slachtoffer 3] in de auto toen ze vroeg “wat is dat witte ding dat uit je tolly (de rechtbank begrijpt: penis) komt?” [slachtoffer 3] zei toen dat [naam 2] (de rechtbank begrijpt: opa/verdachte) een witte ding uit zijn tolly kreeg, dat ze het in haar mond moest houden en moest slikken want daar werd ze groot van. Ze vertelde toen ook dat hij met zijn vinger daaronder ging, dat hij vaak met een doekje ging vegen en het ook wel eens op het bed van oma is gevallen. Het deed pijn bij haar poenie en haar billen. [persoon 1] heeft vervolgens aangifte gedaan namens haar dochter. [23]
[slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 3] ) heeft verklaard dat verdachte meerdere keren met zijn vinger in haar ‘poenie’ (de rechtbank begrijpt vagina) is geweest, dat verdachte aan haar vagina heeft gelikt en dat hij meerdere keren met zijn penis in haar vagina en anus is geweest. Ook heeft zij verdachte meerdere keren moeten pijpen. Als hij met zijn vinger in haar vagina ging deed dit veel pijn. Hij had een scherpe nagel. Bij het likken moest ze haar benen wijd en omhoog doen. Ze moest zijn tollie in haar mond nemen, waarbij er iets wits uit zijn tollie kwam. Dit moest ze doorslikken van [naam 2] , daar zou ze groot van worden en dan was hij trots op haar. Hij had olie op zijn tollie gedaan en daarna zijn tollie in haar poenie en haar billen gedaan.
De verbalisant ziet hierbij dat [slachtoffer 3] voordoet op een bankje dat ze meermalen snel gaat staan en weer zitten. Hij deed dit als [koosnaam] (rechtbank begrijpt: oma) sliep. [naam 2] liet haar een foto zien waarop zij [slachtoffer 1] herkende die een tollie in haar mond had. [naam 2] zei dat [slachtoffer 1] het ook lekker vond en had doorgeslikt. Dit misbruik vond plaats in de woning van oma en verdachte in Amsterdam. [24] Volgens [persoon 1] zal dat in oktober (de rechtbank begrijpt: in 2021) zijn geweest. [slachtoffer 3] was daar toen vaak. [25] Op 30 oktober 2021 bleef [slachtoffer 3] bij de moeder van [persoon 1] slapen. [verdachte] zei dat hij [slachtoffer 3] naar bed zou brengen en zou gaan douchen, maar hij bleef heel lang weg. [26]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 3] over de seksuele handelingen door verdachte betrouwbaar is. Haar verklaring is gedetailleerd en consistent. De rechtbank wijst daarbij op specifieke details in haar verklaring. Zo heeft [slachtoffer 3] , een nog zeer jong meisje van 7 jaar oud, verklaard dat verdachte haar pijn deed bij het vingeren omdat verdachte een scherpe nagel had. Verder heeft zij verklaard dat verdachte zijn penis ging insmeren met olie. Zij moest de ‘tollie’ van verdachte in haar mond nemen en er kwam wit spul uit. Dit moest zij doorslikken van verdachte omdat zij daar groot en sterk van zou worden. [27] Dat [slachtoffer 3] deze zeer specifieke details in haar geheel eigen bewoordingen benoemt maakt dat deze verklaring op de rechtbank authentiek overkomt.
De rechtbank overweegt daarbij dat de verklaring ondersteund wordt door het feit dat er op de telefoon van verdachte inderdaad een foto is aangetroffen waarop is te zien dat [slachtoffer 1] verdachte pijpt. Bij een eerste onderzoek door de politie in de telefoon van verdachte was deze foto nog niet aangetroffen. [slachtoffer 1] heeft bij haar verhoor bij de politie in november 2021 niet verklaard over deze foto. [slachtoffer 3] is vervolgens door de politie gehoord op 19 december 2021 en zij heeft verklaard dat verdachte haar een foto heeft laten zien waarbij [slachtoffer 1] de ‘tollie’ van verdachte in haar mond zou hebben. Verdachte zou daarbij gezegd hebben dat [slachtoffer 1] het ook lekker vond en dat zij het ook had doorgeslikt. [28]
Naar aanleiding hiervan is de politie nogmaals gaan zoeken in de telefoon van verdachte en is bij het terughalen van de verwijderde items in april 2022 een foto van [slachtoffer 1] op de telefoon van verdachte aangetroffen waarop is te zien dat [slachtoffer 1] verdachte pijpt. [29]
Toen [slachtoffer 3] bij de politie over deze foto verklaarde (december 2021) kon niemand anders dus weten van het bestaan van deze foto. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 3] betrouwbaar en authentiek acht.
Door de verdediging is aangevoerd dat – in tegenstelling tot [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – de deskundige de verklaringen van [slachtoffer 3] minder betrouwbaar acht. Deze verklaringen zijn in beperkte mate onderscheidend en kunnen beïnvloed zijn door anderen of doordat [slachtoffer 3] behoefte heeft aan dezelfde aandacht als haar zussen, aldus de deskundige.
De rechtbank ziet dit anders. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 3] wel degelijk betrouwbaar gelet op de specifieke details in haar verklaring (o.a. specifieke elementen waar haar zussen niet over verklaren) en omdat die verklaring ondersteund wordt door de foto die vervolgens gevonden is op de telefoon van verdachte. Dat zij pas over de seksuele handelingen door verdachte heeft verklaard nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarover hadden verklaard, maakt dit niet anders. Dat zij na hen een verklaring heeft afgelegd, maakt haar verklaring niet minder betrouwbaar. Het is niet ondenkbaar dat zij toen pas de vrijheid voelde om ook over haar misbruik te verklaren.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde seksueel binnendringen bij zijn stiefkleindochter [slachtoffer 3] . Deze beslissing is gegrond op de verklaring van [slachtoffer 3] alsmede bovengenoemde ondersteunende bewijsmiddelen.
Zaak B: Ontucht met [slachtoffer 4] .
[persoon 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 4] , nadat verdachte was opgepakt, haar verteld heeft dat verdachte op de dag dat ze bij opa en oma moest logeren vanwege het theorie-examen van [persoon 2] in haar oor heeft gefluisterd of hij haar poenie mocht aanraken. [slachtoffer 4] had gezegd ‘ja doe maar’ en toen ging hij met zijn handen in haar onderbroek. Hij had haar alleen aangeraakt en was niet met zijn vinger naar binnen gegaan. Het was één keer gebeurd. Als [persoon 2] terugdenkt aan die dag, vond ze [slachtoffer 4] down en moe. School maakte zich al een tijdje zorgen, [slachtoffer 4] was aan het dromen in de klas. [30]
[slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum 4] ) heeft verklaard dat zij logeerde bij oma en verdachte in Amsterdam en dat verdachte toen naar boven kwam en bij haar in bed kwam liggen en haar op bepaalde plekken had aangeraakt. Het was gebeurd in de kleine logeerkamer bij stiefopa en oma. Het was vaker gebeurd dat ze nog met haar broertje aan het praten was en dat verdachte dan kwam. De verdachte is vervolgens met zijn hand in haar onderbroek gegaan. Verdachte raakte haar dan aan op haar privé-stuk, haar onderkant van haar lichaam, haar ‘pipi’ waarmee je kan plassen. Dit was op de dag dat haar moeder rijexamen had. Opa had, in haar oor, gevraagd of hij er even mee mocht spelen en zij had ja gezegd. Daardoor dacht zij dat het haar schuld was. Een andere keer kwam verdachte bij haar liggen en wreef over haar been, in de richting van haar kruis. Het was toen zij 9 jaar oud was en nu is zij 10. [31]
De verklaring van [slachtoffer 4] wordt ondersteund door de bevindingen van de rechtspsycholoog naar de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 4] . Het onderzoek wijst uit dat het aanzienlijk aannemelijker is dat [slachtoffer 4] ’s verklaringen zijn gebaseerd op ervaringen en daarmee steun geven aan het scenario dat het misbruik heeft plaatsgevonden, dan aan alternatieve scenario’s van de gebeurtenissen, zoals: beïnvloeding door gesprekken met haar nichtjes, invloed van de verhoormethode, beïnvloeding door de ouders, informatie over de eerste aangifte tegen [verdachte] , of eigen verzinsels. [32]
Net als bij [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van schakelbewijs. De verklaring van [slachtoffer 4] met betrekking tot de modus operandi van verdachte vindt steun in de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zo heeft [slachtoffer 4] verklaard dat het misbruik plaatsvond toen zij bij oma en verdachte aan het logeren was en dat verdachte naar boven ging naar de slaapkamer [slachtoffer 4] waarna verdachte bij haar en haar broertje in bed kwam liggen, vroeg of hij met haar kon spelen en haar betastte.
Zaak C: Verkrachting en/of aanranding van [slachtoffer 5] .
[slachtoffer 5] (geboren op [geboortedatum 5] ) heeft meerdere verklaringen afgelegd. Zij heeft verklaard dat verdachte wel meer dan negen keer geprobeerd heeft aan haar te zitten en dat het één keer echt is gebeurd. Elke keer als ze gingen verbouwen en zij hem moest helpen dan kwam verdachte aan haar rug en ging hij haar aanraken aan haar borsten en aan haar kruis beneden. Hij ging over haar kleren over haar borsten en billen. Ze was toen 17 jaar oud. Op zolder ging ze zich omkleden en verdachte zette haar toen op zijn schoot. Hij rook naar alcohol. Hij ging met zijn middelvinger in haar vagina. Ze was eerst verstijfd en in shock. [33] [slachtoffer 5] is vervolgens gaan gillen en haar zus [naam 3] (de rechtbank begrijpt [persoon 1] ) is naar boven gekomen. [slachtoffer 5] heeft aan haar zus verteld dat verdachte haar had aangeraakt en haar zus heeft toen haar moeder erbij gehaald. Haar moeder zei dat ze [slachtoffer 5] niet geloofde. De volgende dag heeft [slachtoffer 5] een fles chloor gedronken en is zij opgenomen geweest in het ziekenhuis. [34]
In haar aangifte heeft [slachtoffer 5] haar verklaring herhaald. Ze heeft aanvullend verklaard dat de eerste keer was toen ze 18 jaar oud was. Hij ging telkens met zijn hand op haar bil. Hij ging haar daar wrijven en wrijven bij haar kut. Ook raakte hij haar aan vanaf de schouder naar haar borst. Dat gebeurde na het werk in het winkelcentrum. [35]
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 5] verklaard dat de aanrandingen op zolder hebben plaatsgevonden. Het klopt dat verdachte wel eens bij het klussen met zijn handen naar beneden langs haar vagina en over haar borsten ging. Als ze het tegen haar moeder zei, zei zij dat [slachtoffer 5] gek was. Verder heeft zij herhaald dat zij op zolder onder de douche uitkwam en verdachte haar op schoot zette, met zijn handen bij haar borsten kwam en haar daarna bijna ging vingeren. Hij was niet in haar vagina geweest, maar wel tussen haar schaamlippen. De aanrandingen waren tussen 2008 en in de periode van 2011 tot 2012. Ze heeft het aan [persoon 1] , haar moeder en tante [naam 4] verteld. In 2016 heeft verdachte haar nog een keer aangeraakt. Na een onderbreking van het verhoor heeft [slachtoffer 5] verklaard dat verdachte wel met een vinger in haar vagina is geweest en dat ze dat eerder moeilijk vond om te vertellen omdat de rechter-commissaris ook een man is. [36]
[persoon 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 5] haar destijds heeft verteld dat zij betast is door verdachte bij haar billen en borsten, maar dat zij het niet geloofde. [37]
Bij de rechter-commissaris heeft [persoon 1] verteld dat [slachtoffer 5] haar had verteld dat verdachte aan haar borsten en aan haar vagina had gezeten. [slachtoffer 5] had gezegd: “ [verdachte] raakt mij aan, mama weet ervan af. Ik heb geschreeuwd, maar niemand kwam.” Ze had gezegd dat verdachte haar had aangeraakt aan haar onderkant en haar borsten. Zij geloofde [slachtoffer 5] destijds echter niet. Kort daarna kreeg zij bericht dat [slachtoffer 5] was opgenomen in het ziekenhuis omdat zij chloor had gedronken. Iedereen wist dat ze dit had gedaan door [verdachte] . Toen [persoon 1] [slachtoffer 5] had verteld wat er met haar dochters was gebeurd, zei [slachtoffer 5] ‘Ik zei het toch’ en werd ze emotioneel, ze heeft alleen maar gehuild. Ze was ook boos omdat [persoon 1] haar niet geloofd had. Wat [slachtoffer 5] zei was hetzelfde als eerder toen zij haar niet geloofde. [persoon 1] heeft verklaard dat [verdachte] heel kroelerig was en dat dat bij haar niet kon, omdat zij hem niet mocht. [38]
[persoon 3] (partner van verdachte) heeft bij de rechter-commissaris bevestigd dat [slachtoffer 5] in bovengenoemde periode bij haar bleef slapen en ook dat [slachtoffer 5] op een gegeven moment chloor heeft gedronken en in het ziekenhuis terecht is gekomen. [39]
Bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank ondersteunend aan de verklaring van [slachtoffer 5] met betrekking tot de seksuele handelingen door verdachte. Voorts is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 5] in haar verklaringen consistent heeft verklaard. Weliswaar heeft zij bij de rechter-commissaris aanvankelijk anders verklaard over het binnendringen van de vagina met de vinger, maar zij heeft daarvoor desgevraagd een plausibele verklaring gegeven bij de rechter-commissaris. Ook [persoon 1] geeft aan dat [slachtoffer 5] in 2021 hetzelfde aan haar heeft verteld als destijds toen zij haar niet geloofde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 5] over het seksueel binnendringen betrouwbaar zijn.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat er net als bij de andere slachtoffers sprake is van schakelbewijs. De verklaring van [slachtoffer 5] met betrekking tot de modus operandi van verdachte vindt steun in de verklaringen van [slachtoffer 1] (en ook in de verklaringen van [slachtoffer 2] , en [slachtoffer 4] ). Zo heeft [slachtoffer 5] verklaard dat het misbruik plaatsvond in de woning van haar moeder in de slaapkamer op zolder, dat verdachte onder invloed van alcohol was en dat dit -net als bij [slachtoffer 1] - ook plaatsvond tijdens het klussen.
De rechtbank overweegt dat sprake is van soortgelijke feiten, waarbij de verdachte bij het seksueel misbruik een bepaalde werkwijze hanteert bij [slachtoffer 5] die op essentiële punten overeenkomt met het seksueel misbruik van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 5] over het seksueel misbruik geloofwaardig en betrouwbaar is. De rechtbank zal dan ook het seksueel binnendringen van de vagina bewezen verklaren.
De rechtbank kwalificeert dit seksueel misbruik als een verkrachting. De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer 5] door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen, waarbij verdachte met zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 5] is gegaan. Daarbij heeft verdachte misbruik gemaakt van het overwicht dat hij had door het grote leeftijdsverschil en als stiefvader en als zodanig deel uitmakende van het gezin,door in de beslotenheid van een zolderkamer onverhoeds seksuele handelingen bij [slachtoffer 5] te verrichten, die bovendien een kwetsbare persoonlijkheidheeft. Verdachte heeft [slachtoffer 5] zodoende in een situatie gebracht waarin zij niet durfde te weigeren om de seksuele handelingen van verdachte te ondergaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en aanranding.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
13/301750-21 (Zaak A)
1
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 21 juni 2013 tot en met 20 juni 2019 te Amsterdam met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte telkens zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd;
2
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 21 juni 2021 tot en met 5 november 2021 te Amsterdam met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van de penis en vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] en (daarbij) heeft gezegd: "Je hebt een mooi lichaam. Alles is lekker";
3
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 21 juni 2013 tot en met 5 november 2021 te Amsterdam met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het aanraken en/of betasten van de borsten en billen en vagina van die [slachtoffer 1] en het knijpen in de borsten van die [slachtoffer 1] en het vingeren van die [slachtoffer 1] en het zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] en het zich bij de penis laten betasten door die [slachtoffer 1] en (daarbij) te zeggen: "Je hebt een mooi lichaam. Alles is lekker" en "alsjeblieft alsjeblieft popje schatje je kan het me wel geven, [koosnaam] wil het mij niet geven" en “Lekker, dank je wel" en zijn portemonnee getrokken en die [slachtoffer 1] gevraagd of zij geld wilde;
4
hij op tijdstippen in de periode van 23 december 2015 tot en met 5 november 2021 te Amsterdam met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het boven en onder de kleding aanraken en/of betasten en/of wrijven en/of slaan van/over/op de borsten en/of vagina en/of billen van die [slachtoffer 2] en het geven van een tongzoen aan die [slachtoffer 2] en te zeggen: "Kom met me spelen, dan krijg je geld" en "Je borsten zijn wel gegroeid" en "Het is groot geworden" en zich bij zijn penis laten betasten door die [slachtoffer 2] ;
5
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2021 tot en met 5 november 2021 te Amsterdam met [slachtoffer 3] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , hebbende verdachte (telkens) zijn vingers en/of penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer 3] geduwd en gelikt aan de vagina van die [slachtoffer 3] en zich laten pijpen door die [slachtoffer 3] ;
13/151701-22 (Zaak B)
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 24 november 2020 tot en met 5 november 2021 te Amsterdam met [slachtoffer 4] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten en wrijven van/over de vagina van die [slachtoffer 4] nadat hij, verdachte, met zijn hand in de onderbroek van die [slachtoffer 4] was gegaan en het daarbij vragen aan die [slachtoffer 4] of hij ermee mocht spelen en het over een been van die [slachtoffer 4] wrijven in de richting van het kruis van die [slachtoffer 4] ;
13/225406-22 (Zaak C)
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 te Amsterdam door feitelijkheden [slachtoffer 5] (geboren op [geboortedatum 5] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 5] ,
immers heeft hij, verdachte, aan die [slachtoffer 5] gevraagd of zij, hem, verdachte kon helpen tijdens een verbouwing zodat hij, verdachte, in de gelegenheid was om de rug en borsten en kruis en billen van die [slachtoffer 5] aan te raken en/of te aaien en toen die [slachtoffer 5] zich omgekleed had en gedoucht had en naakt was, die [slachtoffer 5] vastgepakt en gezegd: "kom bij me op schoot zitten" en die [slachtoffer 5] op zijn schoot getrokken en de borsten van die [slachtoffer 5] geaaid en/of aangeraakt en zijn, verdachtes, middelvinger onverhoeds in de vagina van die [slachtoffer 5] gebracht en die [slachtoffer 5] gevingerd, en bestaande die feitelijkheden uit het misbruik maken van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten het grote leeftijdsverschil en dat hij, verdachte, als partner van de moeder van [slachtoffer 5] en als zodanig deel uitmaakte van dat gezin en in dezelfde woning als [slachtoffer 5] verbleef; en aldus voornoemde [slachtoffer 5] in een situatie gebracht waarin zij niet durfde te weigeren voornoemde handelingen te ondergaan.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar en daarnaast dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) wordt opgelegd in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest volstaat. Daarbij kan een deel voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Een GVM is niet geïndiceerd, aangezien onvoldoende sprake is van een recidiverisico.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van zijn stiefdochter en vier van zijn stiefkleinkinderen in een periode van meer dan tien jaar. De leeftijd waarin hij de slachtoffers heeft misbruikt lag tussen de zes en achttien jaar oud. Het misbruik is pas aan het licht gekomen doordat één van de kleinkinderen, [slachtoffer 1] , heeft verteld wat verdachte haar de afgelopen jaren heeft aangedaan.
Kinderen horen zich bij uitstek veilig te voelen in de beslotenheid van de eigen familie. Uit de verklaringen van de slachtoffers blijkt echter dat zij zich uitermate onveilig hebben gevoeld. Dit geldt te meer, nu de partner van verdachte haar (klein)kinderen niet de bescherming bood die zij nodig hadden. [slachtoffer 5] werd jarenlang niet geloofd en werd om die reden verstoten uit het gezin. Zij heeft een zelfmoordpoging gedaan en ondervindt nog steeds de psychische gevolgen. Ook de andere slachtoffers hebben psychische klachten. [slachtoffer 1] heeft zichzelf gesneden en alle slachtoffers staan onder behandeling van een therapeut.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten in de jonge jeugd slachtoffers onherstelbaar kunnen beschadigen. Hun leven zal nooit meer hetzelfde zijn. Daarbij komt dat door het handelen van verdachte de familie uit elkaar is gevallen en zelfs de noodzaak bestaat voor verhuizen van drie van de stiefkleinkinderen.
Verdachte neemt voor zijn laakbare gedrag en de gevolgen daarvan geen enkele verantwoordelijkheid. Sterker nog, hij heeft er alles aan gedaan om er onderuit te komen. Ter zitting heeft verdachte op enkele onderdelen het misbruik van [slachtoffer 1] bekend, namelijk die handelingen waar duidelijk objectief bewijs voor was, maar heeft daarbij in eerste instantie de verantwoordelijkheid daarvoor volledig bij dit minderjarige kind gelegd door te stellen dat zij hem heeft verleid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een zedendelict is veroordeeld.
Gelet op de ernst van het misbruik, het aantal minderjarige slachtoffers, de lange duur van het misbruik en de houding van verdachte acht de rechtbank slechts een gevangenisstraf van lange duur passend. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie een passende straf en zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de gevorderde GVM-maatregel overweegt de rechtbank als volgt.
De rapportages en de verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting
Om inzicht te krijgen in de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de deskundigenrapporten van de psycholoog en de psychiater.
De psychiater [40] komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, waarvan ook sprake was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Een seksuele stoornis, pedofilie en een stoornis in het gebruik van alcohol kan niet worden aangetoond of uitgesloten.
Het is niet duidelijk geworden of de zwakbegaafdheid de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte heeft beïnvloed. Er kan geen gefundeerd antwoord gegeven worden op de vraag in hoeverre de ten laste gelegde feiten kunnen worden toegerekend. De kans op herhaling wordt ingeschat op laag, maar toch ontbreekt een klinisch oordeel over het recidiverisico, waardoor geen gefundeerd antwoord kan worden gegeven op de kans van herhaling. Gezien de onduidelijkheid over de diagnostiek, de toerekenbaarheid en de kans op herhaling kan geen advies worden gegeven over de mogelijke interventies om het risico te voorkomen en voor het benodigde juridische kader.
De psycholoog heeft twee rapporten geschreven over verdachte [41] . Omdat het eerste rapport zich slechts uitstrekte over drie van de zes ten laste gelegde feiten en omdat verdachte inmiddels enkele seksuele handelingen met [slachtoffer 1] had bekend, is haar gevraagd een nader rapport te schrijven. In beide rapporten komt de psycholoog tot dezelfde conclusie. Er is sprake van zwakbegaafdheid en mogelijk een licht verstandelijke beperking. Daarvan was sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Er is geen psychische stoornis vastgesteld. Betrokkene neemt een sociaal wenselijke, externaliserende houding aan. Ondanks dat betrokkene geen argumenten kan benoemen waarom seks met minderjarigen slecht is, weet betrokkene wel dat het niet goed is en niet mag. Hij lijkt vanuit een eigen behoeftebevrediging te hebben gehandeld waardoor hij er niets aan lijkt te hebben gedaan om het te stoppen. Geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, volledig toe te rekenen. Omdat er geen sprake is van een psychische stoornis en dus ook geen doorwerking daarvan, kan er geen uitspraak worden gedaan over het risico op een herhaling van soortgelijke feiten. Omdat er geen psychische stoornis is vastgesteld is er geen reden voor een advies over interventies en condities.
De reclassering [42] heeft de rapporten van de psychiater en psycholoog tot zich genomen en komt naar aanleiding daarvan tot de volgende conclusie. De reclassering ziet aanwijzingen voor psychische kwetsbaarheid vanwege ggz-problematiek in het verleden en de gestelde zwakbegaafdheid. Een behandeling en/of begeleiding door een forensische ambulante zorginstelling zijn geïndiceerd, ondanks dat een relatie tussen mogelijke psychische problematiek en het delictgedrag niet aangetoond kan worden. Binnen een behandeling kan het zelfinzicht versterkt worden, kan er mogelijk meer openheid getoond worden op het gebied van seksualiteit en kunnen de beschermende factoren versterkt worden. Binnen het toezicht kan betrokkene door de reclassering ondersteund worden in het versterken van de persoonlijke leefomstandigheden en positieve factoren. Hier kan in de toekomst mogelijk een beschermende werking van uitgaan.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod met de slachtoffers en vermijden van contact met minderjarigen.
Ter zitting [43] hebben de psycholoog en psychiater een toelichting gegeven op de door hen geschreven rapporten. Beiden geven aan dat hun bevindingen zijn gebaseerd op vragenlijsten en zelfrapportages die verdachte zelf – al dan niet sociaal wenselijk – heeft kunnen invullen. Daarnaast heeft verdachte weinig over het tenlastegelegde gezegd en ontkent hij grotendeels. Zij geven aan dat op basis van het verrichte onderzoek en de daarbij gebruikte instrumenten geen goed beeld van verdachte kon worden gekregen. Ook als alle ten laste gelegde feiten zouden worden bewezen, kunnen zij daarom niet tot verdergaande conclusies komen dan zij in hun rapport hebben beschreven.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater over en maakt deze tot de hare. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens kan worden vastgesteld en dat het bewezenverklaarde derhalve volledig aan verdachte kan worden toegerekend. Het reclasseringsadvies sluit aan bij voornoemde rapportages.
De aard en duur van de strafbare gedragingen, die tegen meerdere slachtoffers zijn gericht, in combinatie met de (deels) ontkennende en externaliserende houding van de verdachte baren de rechtbank ernstig zorgen. Hoewel de deskundigen vanwege de beperkingen in hun onderzoek geen gefundeerde uitspraak hebben kunnen doen omtrent het recidiverisico, ziet de rechtbank gelet op voornoemde omstandigheden wel degelijk een reëel gevaar voor herhaling van soortgelijke strafbare feiten en is de rechtbank hierom van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is de verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. Om dit te kunnen bewerkstelligen, kan een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat de verdachte zich na detentie aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd.
De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is voldaan. Het opleggen van de maatregel is noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (artikel 38z, eerste lid, aanhef en onder b Sr). En aan de maatregel ligt een recent en onderbouwd reclasseringsadvies ten grondslag. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf plaatsvinden. In het kader van die beoordeling dient een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar en de noodzaak van (eventuele) behandeling en begeleiding plaats te vinden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn in beslag genomen twee geldbedragen ter hoogte van € 20.000,- en € 1.420,-. Hiernaast zijn er een balletjespistool en een telefoontoestel in beslag genomen.
De officier van justitie heeft gevorderd het klassiek beslag van de geldbedragen op te heffen. Zij heeft op deze bedragen conservatoir beslag gelegd in verband met de vorderingen van de slachtoffers. De overige inbeslaggenomen goederen, te weten het balletjespistool en het telefoontoestel waarop kinderporno is aangetroffen, dient de rechtbank te onttrekken aan het verkeer.
De verdediging heeft teruggave van het geld aan de rechthebbende, niet zijnde verdachte, verzocht en zich voor de overige inbeslaggenomen goederen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
Op de voornoemde geldbedragen rust zowel klassiek als conservatoir beslag. Met betrekking tot deze voorwerpen is onvoldoende gebleken dat deze zijn verkregen uit de baten van een strafbaar feit, dan wel dat met betrekking tot deze voorwerpen de strafbare feiten zijn gepleegd. De rechtbank zal daarom het klassieke beslag opheffen en teruggave gelasten aan de rechthebbende. Op deze geldbedragen zal echter conservatoir beslag blijven rusten.
Het inbeslaggenomen balletjespistool en de telefoon waarop kinderporno is aangetroffen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.500,- aan vergoeding van materiële schade en € 40.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met vermeerdering van de wettelijke rente. De benadeelde partij dient met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de medische kosten niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering is verder niet betwist.
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde in zaak A onder 1, 2 en 3 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is toegelicht met een beschrijving van het mentale letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen. De ernst en de duur van het misbruik brengen daarnaast mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ook zonder verdere onderbouwing kan worden aangenomen.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij in de vordering toegelichte omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 40.000,-, zodat het gevorderde bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding rekening gehouden met de duur en de ernst van de gepleegde feiten (waaronder het binnendringen met de vinger en de penis), alsmede met het feit dat het misbruik op zeer jonge leeftijd heeft plaatsgevonden. Deze schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering die ziet op materiële schade vanwege ‘toekomstige medische kosten’ (€ 1.000,-), omdat deze schade niet onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De materiële schadepost ‘kleding woning [verdachte] ’ (€ 500,-) wijst de rechtbank af, omdat deze schade geen rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
10.2
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 1.000,- aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met vermeerdering van de wettelijke rente. De benadeelde partij dient met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit en daaraan het gevolg verbonden dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] [als gevolg] van het bewezenverklaarde in zaak A onder 4 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is toegelicht met een beschrijving het mentale letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen. De ernst en de duur van het misbruik brengen daarnaast mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ook zonder verdere onderbouwing kan worden aangenomen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij in de vordering toegelichte omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 5.000,-. De rechtbank kent een lager bedrag toe dan gevorderd omdat er geen sprake is geweest van seksueel binnendringen. Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de schadevergoeding rekening gehouden met de duur van het seksueel misbruik.
Deze schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Voor zover de benadeelde partij stelt meer immateriële schade te hebben geleden is dat op dit moment onvoldoende onderbouwd. Een nadere onderbouwing zou één of meerdere bewijsrondes betekenen en daarmee een flinke vertraging en een onevenredige belasting van het strafproces. De benadeelde partij zal daarom voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering die ziet op materiële schade vanwege ‘toekomstige medische kosten’ (€ 1.000,-), omdat deze schade niet onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.3
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 1.000,- aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met vermeerdering van de wettelijke rente. De benadeelde partij dient met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit en daaraan het gevolg verbonden dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Vast staat dat aan benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het bewezenverklaarde in zaak A onder 5 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is toegelicht met een beschrijving van het mentale letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen. De ernst en de duur van het misbruik brengen daarnaast mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ook zonder verdere onderbouwing kan worden aangenomen.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij in de vordering toegelichte omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 10.000,-, zodat het gevorderde bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding rekening gehouden met het feit dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen en de (zeer) jonge leeftijd van de benadeelde partij.
Deze schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering die ziet op materiële schade vanwege ‘toekomstige medische kosten’ (€ 1000,-), omdat deze schade niet onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.4
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 500,- aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met vermeerdering van de wettelijke rente. De benadeelde partij dient met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit en daaraan het gevolg verbonden dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Vast staat dat aan benadeelde partij [slachtoffer 4] als gevolg van het bewezenverklaarde in zaak B rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is toegelicht met een beschrijving van het mentale letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen. De ernst en de duur van het misbruik brengen daarnaast mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ook zonder verdere onderbouwing kan worden aangenomen.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij in de vordering toegelichte omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 2.500,-, zodat het gevorderde bedrag zal worden toegewezen. Deze schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering die ziet op materiële schade vanwege ‘toekomstige medische kosten’ (€ 500,-), omdat deze schade niet onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.5
[slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 12.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met vermeerdering van de wettelijke rente.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit en daaraan het gevolg verbonden dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] als gevolg van het bewezenverklaarde in zaak C rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is toegelicht met een beschrijving het psychisch letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen. De ernst en de duur van het misbruik brengen daarnaast mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ook zonder verdere onderbouwing kan worden aangenomen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij in de vordering toegelichte omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 10.000,-. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding rekening gehouden met het feit dat er sprake was van seksueel binnendringen bij de benadeelde partij en de grote gevolgen van het feit voor benadeelde, nu zij als gevolg van het feit uit haar familie is verstoten en een zelfmoordpoging heeft gedaan.
Deze schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Voor zover de benadeelde partij stelt meer immateriële schade te hebben geleden is dat op dit moment onvoldoende onderbouwd. Een nadere onderbouwing zou één of meerdere bewijsrondes betekenen en daarmee een flinke vertraging en een onevenredige belasting van het strafproces. De benadeelde partij zal daarom voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.6
[persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 37.065,- aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot immateriële schade (shockschade) zal worden toegewezen, nu die voldoende onderbouwd is. De materiële kosten, bestaande uit inkomstenderving en verhuiskosten zijn volgens de officier van justitie ook voldoende onderbouwd en kunnen worden toegewezen. De benadeelde partij dient met betrekking tot de materiële schade betreffende toekomstige medische kosten niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft de inkomstenderving en verhuiskosten zoals gevorderd er onvoldoende causaal verband is met het ten laste gelegde. De medische kosten dient de rechtbank niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de schadepost ‘inkomstenderving’ (€ 28.560,-) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de vordering vooralsnog onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal om die reden bepalen dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dat deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering die ziet op materiële schade vanwege ‘toekomstige medische kosten’ (€ 2.000,-), omdat deze schade niet onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van de feiten in zaak A zal moeten verhuizen. De benadeelde partij woont thans met haar drie dochters die slachtoffer zijn geworden van het seksueel misbruik door verdachte tegenover de woning waar verdachte verbleef en het misbruik merendeels heeft plaatsgevonden. De rechtbank betrekt bij haar oordeel de overgelegde brief van het behandelteam van Levvel (Specialisten voor jeugd en gezin) waarin het belang van andere woonruimte als voorwaarde voor herstel van het gezin van de benadeelde partij nadrukkelijk wordt onderschreven, en het feit dat de benadeelde partij inmiddels een urgentieverklaring heeft gekregen. De schadepost ‘verhuiskosten’ zal worden toegekend. De rechtbank zal daarbij uitgaan van het gevorderde forfaitaire bedrag, te weten € 6.505,-.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële shockschade overweegt de rechtbank als volgt. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer.
Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
De vordering tot vergoeding van shockschade (€ 5.000,-) is door de verdediging niet betwist. De benadeelde partij is op zeer indringende wijze geconfronteerd met het seksueel misbruik van haar dochters. In het onderzoek naar verdachte is de benadeelde partij onder meer een foto ter herkenning voorgehouden waarop haar dochter is afgebeeld, terwijl die seksueel wordt misbruikt door haar stiefvader. Duidelijk is dat dit een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht bij de benadeelde partij. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel omdat de benadeelde partij geen objectieve gegevens heeft overgelegd waaruit dat blijkt. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in haar vordering met betrekking tot shockschade niet-ontvankelijk verklaren.
De toegewezen materiële schadevergoeding zal worden toegewezen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele vergoeding.
In het belang van de benadeelde partijen wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 57, 242, 244, 245, 246 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 5 ten laste gelegde:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 en 4 en in zaak B ten laste gelegde:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
verkrachting
en
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • een balletjespistool (omschrijving: G6120390);
  • een telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2021227943-6117973).
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van
  • een geldbedrag van € 2.000,-;
  • een geldbedrag van € 1.420,-.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 40.000,- (veertigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 40.000,- (veertigduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 235 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 5.000,- (vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 10.000,- (tienduizend euro ) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 10.000,- (tienduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 35 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2010) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat € 10.000,- (tienduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 6.505,- (zesduizend vijfhonderd en vijf euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 6.505,- (zesduizend vijfhonderd en vijf euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 67 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[gpscode]
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Spaargaren, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een bundel ambtsedige processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreft dit de pagina's van het proces-verbaal van politie Amsterdam, onderzoek Taliabu, Onderzoeksnummer ADRBC21027 / ADRBC21027, proces-verbaalnummer: 2021227943.
2.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] d.d. 7 november 2021, p. 15 en 16.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] d.d. 7 november 2021, p. 17.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] d.d. 7 november 2021, p. 20.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] d.d. 7 november 2021, p. 20 en 21.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2022, p. 493 en 494.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] d.d. 7 november 2021, p. 24.
8.Rapport NFI d.d. 20 januari 2022 p. 443 en proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagname buurthuis d.d. 10 november 2021, p. 440-442 en proces-verbaal van bevindingen onderzoek in buurthuis aan [adres 2] d.d. 10 november 2021, p. 104 en 105.
9.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 24 januari 2023.
10.Proces-verbaal van bevindingen mbt telefoongesprek tussen [slachtoffer 1] en verdachte, opgemaakt d.d. 6 november 2021, p. 6 en 7.
11.Proces verbaal bevindingen analyse tapgesprekken, p. 346-347.
12.Proces-verbaal van bevindingen tonen foto, opgemaakt d.d. 26 april 2022, p. 497 ev.
13.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 30 juni 2022.
14.Gedragskundig onderzoek naar de verklaring van [slachtoffer 1] , opgemaakt door de heer [persoon 6] op 23 juni 2022, los toegevoegd aan dossier.
15.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 8 november 2021, p. 81 en 82.
16.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 8 november 2021, p. 80 en 83.
17.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 1] d.d. 6 november 2021, p. 1.
18.Proces-verbaal van bevindingen van verhoor [slachtoffer 1] , opgemaakt d.d. 5 november 2021, p. 10.
19.Gedragskundig onderzoek naar de verklaring van [slachtoffer 2] , opgemaakt door de heer [persoon 6] op 23 juni 2022, los toegevoegd aan dossier.
20.Bijvoorbeeld Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3] d.d. 9 november 2021, p. 93.
22.Proces verbaal bevindingen gesprek [persoon 3] d.d. 7 november 2021, p. 34.
23.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 1] opgemaakt d.d. 8 december 2021, p. 191.
24.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] , opgemaakt d.d. 19 december 2021, p. 201 en 202.
25.Proces-verbaal van verhoor aangeefster (aanvullende aangifte) [persoon 1] , p. 181.
26.Proces-verbaal van verhoor aangever [persoon 1] , p. 190.
27.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] , opgemaakt d.d. 19 december 2021, p. 201 en 202.
28.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] , opgemaakt d.d. 19 december 2021, p. 202.
29.Proces-verbaal van bevindingen tonen foto, opgemaakt d.d. 26 april 2022, p. 497 ev.
30.Proces-verbaal aangifte [persoon 2] d.d. 5 april 2022, p. 530-531.
31.Proces-verbaal uitwerking studioverhoor [slachtoffer 4] d.d. 16 april 2022, p. 534 en 535.
32.Gedragskundig onderzoek naar de verklaring van [slachtoffer 4] , opgemaakt door de heer [persoon 6] op 13 september 2022, los toegevoegd aan dossier.
33.Proces-verbaal getuigenverhoor [slachtoffer 5] d.d. 10 november 2021, p. 96.
34.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5] d.d. 10 november 2021, p. 97.
35.Proces -verbaal aangifte [slachtoffer 5] d.d. 10 mei 2022, p. 563.
36.Proces -verbaal getuigenverhoor [slachtoffer 5] d.d. 28 november 2022 bij de rechter-commissaris.
37.Proces-verbaal van bevindingen mbt verklaring [persoon 1] , opgemaakt d.d. 7 november 2021, p. 8.
38.Verklaring [persoon 1] bij de rechter-commissaris d.d. 16 december 2022, p. 2.
39.Verklaring [persoon 3] bij de rechter-commissaris d.d. 16 december 2022, p. 3.
40.Psychiatrisch rapport drs. J. van der Meer d.d. 3 oktober 2022.
41.Psychologisch rapporten drs J. Yntema d.d. 1 februari 2022 en d.d. 20 oktober 2022.
42.Reclasseringsrapport [persoon 7] d.d. 18 november 2022.
43.Proces verbaal ter terechtzitting van 24 januari 2023.