ECLI:NL:RBAMS:2023:587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
22/1216
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van omzettingsvergunning voor zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimten in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de herroeping van een verleende omzettingsvergunning. De eiser had een vergunning aangevraagd voor het omzetten van één zelfstandige woonruimte in vier onzelfstandige woonruimten. De rechtbank oordeelt dat de gemeente terecht de omzettingsvergunning heeft herroepen, omdat de derde verdieping van de woning, die oorspronkelijk als berging was bestemd, niet als woonruimte kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat er geen omgevingsvergunning is verleend voor de bouwkundige omzetting van deze ruimte naar woonruimte, wat noodzakelijk is om als woonruimte te worden beschouwd. Het feitelijk gebruik van de ruimte is niet relevant voor de beoordeling. De rechtbank concludeert dat alleen woonruimte kan worden omgezet naar onzelfstandige woonruimten en dat de derde verdieping niet aan deze vereisten voldoet. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en wijst erop dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de weigering van de vergunning onevenredig maken. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste vergunningen en de naleving van de Huisvestingswet en het Bouwbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1216

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] ,te Amsterdam, eiser
( [gem. eiser] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. T.J. van der Geer).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen: [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , te Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2020, gewijzigd bij besluit van 7 december 2020, (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser een vergunning verleend voor het omzetten van één zelfstandige woonruimte in vier onzelfstandige woonruimten.
Bij besluit van 13 november 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de tweede en derde verdieping van het gebouw met bestemming daarvan tot vier onzelfstandige woonruimten.
Bij besluit van 19 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluiten herroepen en beslist dat de gevraagde vergunningen worden geweigerd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2022. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Derde-partijen zijn verschenen.

Wat ging aan deze procedure vooraf?

1. Eiser is eigenaar van de woning op het [adres] (de woning) te Amsterdam. Op 6 februari 2020 is namens eiser een aanvraag ingediend voor een vergunning tot het omzetten van één zelfstandige woonruimte in vier onzelfstandige woonruimten. Bij het primaire besluit I is deze omzettingsvergunning verleend. Bij besluit van 7 december 2020 zijn de motivering en de juridische grondslag van het primaire besluit I aangepast. [1]
2. Op 20 augustus 2020 is namens eiser een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het veranderen van de tweede en derde verdieping van het gebouw met bestemming daarvan tot vier onzelfstandige woonruimten. Bij het primaire besluit II is de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
3. Derde-partijen hebben bezwaar gemaakt tegen beide vergunningen. Bij het bestreden besluit zijn de vergunningen alsnog geweigerd.
4. Nadien is aan eiser, bij besluit van 27 september 2022, een omgevingsvergunning verleend voor het omzetten van de zolderverdieping naar woonruimte.

Het bestreden besluit

5. Volgens verweerder had de omzettingsvergunning niet verleend mogen worden omdat de derde verdieping van de woning niet bestemd is of geschikt is, dan wel geschikt gemaakt is met vergunning voor bewoning. De derde verdieping betreft een berging. Alleen woonruimte kan omgezet worden naar onzelfstandige woonruimte. Nu de berging geen woonruimte is, kan die ook niet worden omgezet. Bij de beoordeling van de aanvraag om een omzettingsvergunning is dit gegeven niet meegenomen. Er is destijds alleen gekeken is naar de tekeningen die de aanvrager heeft ingediend. Hierop zijn de ruimten in de situatieweergave van de bestaande situatie op de derde verdieping aangegeven als verblijfsruimten. Die tekeningen geven niet de correcte situatie weer. Uit de BAG [2] volgt dat de woning [adres] bekend staat met een oppervlakte van ongeveer 40 vierkante meter. Alles op de derde verdieping is bestemd voor berging.
In heroverweging is beoordeeld of op basis van de huidige regelgeving alsnog een omzettingsvergunning verleend kan worden. Dit is echter niet het geval, want in de wijk is het quotum voor te verlenen vergunningen al overschreden. Verder is niet gebleken dat eiser onevenredig in zijn belangen getroffen wordt.
Omdat de omzettingsvergunning wordt ingetrokken, is er geen beleidsmatige grondslag om medewerking te verlenen voor het wijzigen van het gebruik van de woning.
3. Eiser is het hier niet mee eens en heeft gemotiveerd beroep ingesteld. De rechtbank zal hieronder op de diverse beroepsgronden ingaan.

Overwegingen rechtbank

-
Kan de derde verdieping als woonruimte worden aangemerkt?
4. In geschil is de vraag of verweerder terecht de op 6 februari 2020 aangevraagde omzettingsvergunning heeft geweigerd. Het draait hierbij vooral om de vraag of de derde verdieping kan worden aangemerkt als woonruimte en dus kan worden meegerekend. Deze derde verdieping is de zolderverdieping. Vast staat dat deze verdieping oorspronkelijk was bedoeld als bergruimte. Volgens verweerder is de derde verdieping geen woonruimte omdat die verdieping nooit bouwkundig is omgezet. Volgens eiser moet de derde verdieping wel worden aangemerkt als woonruimte omdat de derde verdieping altijd al feitelijk als woonruimte werd gebruikt.
5. Een woonruimte in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Huisvestingswet is een besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling [3] volgt dat ook voor bewoning bestemde ruimten - of samenstellen van zodanige ruimten - die het kenmerk van zelfstandigheid ontberen doordat ze bijvoorbeeld geen eigen voordeur, keuken of toilet hebben, maar deze voorzieningen met anderen delen, woonruimte kunnen zijn in de zin van de Huisvestingswet. Vereist is wel dat ze
als zodanig bestemd of geschiktmoeten zijn voor bewoning door een huishouden.
6. Of de derde verdieping als woonruimte kan worden gezien, is dus van belang om na te gaan of deze verdieping als zodanig bestemd of geschikt was voor bewoning.
7. De rechtbank overweegt dat voor het bouwkundig omzetten van een (berg)ruimte tot woonruimte een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Dit lijkt ook niet in geschil te zijn. Eiser heeft immers deze vergunning aangevraagd en inmiddels ook verkregen. Wat wel in geschil is, of – ondanks dat een dergelijke vergunning ontbreekt – een ruimte toch al als woonruimte bestemd en geschikt is. Volgens eiser moet naar het feitelijk gebruik worden gekeken. Verweerder daarentegen voert aan dat voordat een ruimte tot woonruimte kan worden gerekend, moet worden getoetst aan het Bouwbesluit. Daar is de omgevingsvergunning ook voor nodig. Zo moet onder andere worden beoordeeld of een ruimte brandveilig is en of er voldoende daglichttoetreding is. Als dit niet is getoetst, kan een ruimte niet tot woonruimte worden gerekend. Die ruimte is dan immers niet bestemd of geschikt voor bewoning. Dat de ruimte feitelijk wel wordt bewoond, maakt dit niet anders.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op juiste gronden op het standpunt gesteld dat indien een dergelijke omgevingsvergunning niet is afgegeven, de ruimte niet als woonruimte kan worden aangemerkt. Er dient immers eerst een toets aan het Bouwbesluit plaats te vinden om te beoordelen of een ruimte wel geschikt is om in te wonen. Als dit niet het geval zou zijn, zouden bijvoorbeeld ook garages, kelders en schuurtjes door het enkele feitelijke gebruik kunnen worden aangemerkt als woonruimte, terwijl deze ruimtes door bijvoorbeeld onvoldoende daglichttoetreding of brandwerendheid hiertoe niet geschikt zijn. Uit artikel 21 van de Huisvestingswet volgt dat alleen woonruimte kan worden omgezet. Omdat de zolderverdieping ten tijde van de omzetting nog geen woonruimte was, kon deze ruimte niet worden omgezet. Verweerder heeft dan ook terecht de op 6 februari 2020 aangevraagde omzettingsvergunning geweigerd. De omstandigheid dat eiser inmiddels wel over een omgevingsvergunning voor het bouwkundig omzetten van de zolderverdieping naar woonruimte beschikt leidt niet tot een ander oordeel. Dat de ruimte op de zolderverdieping ten tijde van het afgeven van de omgevingsvergunning wel voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit, wil immers nog niet zeggen dat de ruimte hier ook aan voldeed ten tijde van de aanvraag van de omzettingsvergunning. Verder heeft verweerder aangevoerd dat het quotum [4] dat geldt voor het omzetten van woonruimte in de wijk inmiddels is behaald, zodat eiser niet meer in aanmerking kan komen voor een omzettingsvergunning.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat de weigering van de omzettingsvergunning niet onevenredig is. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld, anders dan dat hij nu wel aan de eisen voldoet, die maken dat het besluit onevenredig in zijn nadeel uitvalt.
-
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.E Krikke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dit is gebeurd naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2915. Daarin is geoordeeld dat niet de aanvraag, maar de beslissing op die aanvraag bepalend is voor het antwoord op de vraag welk recht van toepassing is. Nadien is het overgangsrecht aanpast, bij Wijzigingsverordening 2021 (Gmb. 20201348299), waardoor de datum van de aanvraag geldt als peildatum voor het toe te passen recht.
2.Basisregistratie Adressen en Gebouwen.
3.Kamerstukken II, 1987/88, 20 520, nr. 3, p. 71-72.
4.Artikel 3.3.1, vierde lid, en 3.3.11 Huisvestingsverordening Amsterdam 2020.