3.3.1.Bewijsmiddelen
1.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 1 augustus 2022 in de woning aan het [adres] brand gesticht. Ik heb geprobeerd de brand te doven, maar ik had het niet meer onder controle. Het ging heel snel.
2.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, met nummer 2022160847-9, van 2 augustus 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (Voorgeleidingsdossier, doorgenummerde pag. A 13-A 20).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had handgel met alcohol en een aansteker. Ik had eerst vuur gemaakt op de trap. Dat vuur ging uit op de grond maar ik had ook een deken met vuur gemaakt. Daarna heb ik een brand gesticht op het bed.
3.
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek woning, met nummer 2022160847-14, van 21 augustus 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] (Nazending, doorgenummerde pag. 0068-0154, met bijlagen).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 2 augustus 2022 kwamen wij voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] . Op 1 augustus 2022 zou een brand geweest zijn op de zolder van een rijtjeswoning gelegen aan de [adres] . Het verzoek was om in de woning een sporenonderzoek te verrichten naar de brandoorzaak.
Bij deze brand is (levens-)gevaar voor personen ontstaan doordat door de brand en rookontwikkeling mogelijke vluchtwegen uit de woning werden afgesloten. Dit is afhankelijk van waar personen zich bevonden ten tijde van de brand. In dit geval zouden er mogelijk zes personen aanwezig zijn geweest. Mogelijk had één iemand liggen slapen op de eerste verdieping. Doordat de zolder in open verbinding was met de eerste verdieping kon ook daar een opbouw van rookgassen en giftige dampen plaatsvinden.
Gemeen gevaar voor goederen heeft daadwerkelijk plaatsgevonden, gezien de schade die de woning heeft opgelopen ten gevolge van de brand.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2022160847-4, van 1 augustus 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 6] (Voorgeleidingsdossier, doorgenummerde pag. 03-04).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 1 augustus 2022 hoorden wij op het adres [adres] bewoner [naam bewoner] . Hij mompelde dat hij op de eerste verdieping lag te slapen. Hij gaf aan dat hij hals over de kop de woning uit heeft moeten rennen.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2022160847-5, van 1 augustus 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (Voorgeleidingsdossier, doorgenummerde pag. 10).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 1 augustus 2022 bevond ik mij aan de [adres] . Aanleiding betrof een woningbrand op genoemd adres. [naam 2] verklaarde mij het volgende:
Even voordat de brand uitbrak, heb ik het geluid van vallend glas gehoord, en hoorde ik hierna een vrouw hard schreeuwen; Wat doe je nou? Hierna zag ik een steekvlam uit het dak van de woning schieten. Vervolgens zag ik dat er via de achterzijde van de woning 6 man naar buiten kwam rennen. Als eerste zag ik dat er een vrouw naar buiten kwam en dat deze vrouw een hondje in haar handen droeg.
3.3.2.Aanvullende (bewijs)overwegingen
De rechtbank vindt gelet op de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht en dat bij deze brand gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte daarbij met een ander heeft samen gewerkt en de rechtbank zal verdachte daarom van het ten laste gelegde medeplegen vrijspreken.
Voor het te duchten levensgevaar overweegt de rechtbank als volgt. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat uit de bewijsmiddelen moet volgen dat inderdaad levensgevaar te duchten is en dat dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Of de brandstichter het gevaar zelf wellicht niet heeft voorzien, is daarvoor niet van belang. In de regel zal het te duchten levensgevaar niet voorzienbaar zijn indien er geen bewoners in de woning aanwezig waren.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de woning waarin verdachte brand heeft gesticht meerdere mensen aanwezig waren, waarvan er ook één lag te slapen op het moment dat verdachte brand stichtte. Verdachte heeft die brand ook zo groot laten worden dat die niet meer door hem onder controle te brengen was. Daarom vindt de rechtbank dat levensgevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. De rechtbank kan niet vaststellen dat ook levensgevaar te duchten was voor anderen in omliggende woningen, omdat uit het dossier blijkt dat de ten tijde van de brand in de aangrenzende woningen niemand aanwezig was. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.