ECLI:NL:RBAMS:2023:586

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
13.195205.22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor brandstichting met levensgevaar voor anderen

Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een 31-jarige man veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens brandstichting. De man stichtte op 1 augustus 2022 opzettelijk brand in een woning in Amsterdam, waar meerdere personen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat door de brand levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Tijdens de zitting op 25 januari 2023 werd de vordering van de officier van justitie, mr. C.P. Staal, besproken, evenals de verdediging door mr. C.W. Dirkzwager. De verdachte erkende de brandstichting, maar betwistte dat er levensgevaar voor anderen was. De rechtbank oordeelde dat de brand zo groot was dat deze niet meer onder controle te houden was, wat levensgevaar voor aanwezigen met zich meebracht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een bipolaire stoornis en cocaïnegebruik. De rechtbank besloot dat de verdachte zich moet houden aan voorwaarden tijdens de proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.195205.22 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.195205.22 (Promis)
Datum uitspraak: 8 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [naam 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.P. Staal en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.W. Dirkzwager naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 1 augustus 2022 in een woning in Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht waardoor gevaar voor goederen en huisdieren en levensgevaar voor anderen te duchten was.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat er gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft erkend dat hij brand heeft gesticht, maar de verdediging betwist dat door die brand levensgevaar voor anderen te duchten was en verzoekt de rechtbank verdachte van die strafverzwarende omstandigheid vrij te spreken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
1.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 1 augustus 2022 in de woning aan het [adres] brand gesticht. Ik heb geprobeerd de brand te doven, maar ik had het niet meer onder controle. Het ging heel snel.
2.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, met nummer 2022160847-9, van 2 augustus 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (Voorgeleidingsdossier, doorgenummerde pag. A 13-A 20).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had handgel met alcohol en een aansteker. Ik had eerst vuur gemaakt op de trap. Dat vuur ging uit op de grond maar ik had ook een deken met vuur gemaakt. Daarna heb ik een brand gesticht op het bed.
3.
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek woning, met nummer 2022160847-14, van 21 augustus 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] (Nazending, doorgenummerde pag. 0068-0154, met bijlagen).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 2 augustus 2022 kwamen wij voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] . Op 1 augustus 2022 zou een brand geweest zijn op de zolder van een rijtjeswoning gelegen aan de [adres] . Het verzoek was om in de woning een sporenonderzoek te verrichten naar de brandoorzaak.
Bij deze brand is (levens-)gevaar voor personen ontstaan doordat door de brand en rookontwikkeling mogelijke vluchtwegen uit de woning werden afgesloten. Dit is afhankelijk van waar personen zich bevonden ten tijde van de brand. In dit geval zouden er mogelijk zes personen aanwezig zijn geweest. Mogelijk had één iemand liggen slapen op de eerste verdieping. Doordat de zolder in open verbinding was met de eerste verdieping kon ook daar een opbouw van rookgassen en giftige dampen plaatsvinden.
Gemeen gevaar voor goederen heeft daadwerkelijk plaatsgevonden, gezien de schade die de woning heeft opgelopen ten gevolge van de brand.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2022160847-4, van 1 augustus 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 6] (Voorgeleidingsdossier, doorgenummerde pag. 03-04).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 1 augustus 2022 hoorden wij op het adres [adres] bewoner [naam bewoner] . Hij mompelde dat hij op de eerste verdieping lag te slapen. Hij gaf aan dat hij hals over de kop de woning uit heeft moeten rennen.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2022160847-5, van 1 augustus 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (Voorgeleidingsdossier, doorgenummerde pag. 10).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 1 augustus 2022 bevond ik mij aan de [adres] . Aanleiding betrof een woningbrand op genoemd adres. [naam 2] verklaarde mij het volgende:
Even voordat de brand uitbrak, heb ik het geluid van vallend glas gehoord, en hoorde ik hierna een vrouw hard schreeuwen; Wat doe je nou? Hierna zag ik een steekvlam uit het dak van de woning schieten. Vervolgens zag ik dat er via de achterzijde van de woning 6 man naar buiten kwam rennen. Als eerste zag ik dat er een vrouw naar buiten kwam en dat deze vrouw een hondje in haar handen droeg.
3.3.2.
Aanvullende (bewijs)overwegingen
De rechtbank vindt gelet op de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht en dat bij deze brand gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte daarbij met een ander heeft samen gewerkt en de rechtbank zal verdachte daarom van het ten laste gelegde medeplegen vrijspreken.
Voor het te duchten levensgevaar overweegt de rechtbank als volgt. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat uit de bewijsmiddelen moet volgen dat inderdaad levensgevaar te duchten is en dat dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Of de brandstichter het gevaar zelf wellicht niet heeft voorzien, is daarvoor niet van belang. In de regel zal het te duchten levensgevaar niet voorzienbaar zijn indien er geen bewoners in de woning aanwezig waren. [1]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de woning waarin verdachte brand heeft gesticht meerdere mensen aanwezig waren, waarvan er ook één lag te slapen op het moment dat verdachte brand stichtte. Verdachte heeft die brand ook zo groot laten worden dat die niet meer door hem onder controle te brengen was. Daarom vindt de rechtbank dat levensgevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. De rechtbank kan niet vaststellen dat ook levensgevaar te duchten was voor anderen in omliggende woningen, omdat uit het dossier blijkt dat de ten tijde van de brand in de aangrenzende woningen niemand aanwezig was. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 1 augustus 2022 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan het [adres] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid brandbare vloeistof (zijnde handgel met alcohol) over de trap en over een deken en over het bed gegoten en vervolgens die brandbare vloeistof met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan (op de zolderverdieping van voornoemde woning) terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die woning en/of aangrenzende woningen en levensgevaar voor in die woning aanwezige personen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om – gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn voornemen om terug te keren naar Portugal, en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd – te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Daarvoor is van belang dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een woning op een moment dat daarin verschillende anderen aanwezig waren. Als gevolg van de brand ontstond er levensgevaar voor anderen en is er schade aan de woning en de daarin aanwezige goederen ontstaan. Het feit dat de omwonenden uiteindelijk geen gevaar bleken te lopen is niet aan het handelen van verdachte te danken.
Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Gelet op de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd is het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft gekeken naar de rapportage van de psycholoog en psychiater. Uit die rapportage komt naar voren dat bij verdachte sprake was van een bipolaire stoornis, maar dat die stoornis niet van invloed is geweest op het bewezen feit. Op basis van het dossier en de behandeling op zitting lijkt het erop dat verdachte als gevolg van bovenmatig cocaïnegebruik in de dagen voorafgaand aan de brand, verkeerde inschattingen en verkeerde keuzes heeft gemaakt.
Het voornemen van verdachte om na vrijlating terug te keren naar Portugal, is voor de rechtbank geen reden om geen voorwaardelijk stafdeel op te leggen. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat niet vast staat dat verdachte niet in Nederland zal blijven of naar Nederland zal terugkeren. Daarnaast is het van belang dat verdachte zich bewust blijft dat hij niet opnieuw strafbare feiten moet plegen. Het is daarbij voor verdachte van belang dat hij zorgt dat hij de medicatie voor zijn bipolaire stoornis blijft innemen en dat hij geen verdovende middelen gaat gebruiken.

8.Beslag

Onder verdachte is een ventilator in beslag genomen.
De officier van justitie en de verdediging hebben geen standpunt ingenomen over wat er met dit in beslag genomen voorwerp moet gebeuren. Nu het erop lijkt dat de ventilator niet van verdachte was, zal de rechtbank bepalen dat het voorwerp bewaard zal worden ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1 1 STK Ventilator
(Omschrijving: PL1300-2022160847-G6218759)
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2023.

Voetnoten