In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 19 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om extra uren voor rechtsbijstand beoordeeld. Eiser, een advocaat uit Amsterdam, had verzocht om zestien extra uren te besteden aan een klachtprocedure bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) voor zijn cliënt. De verweerder, het bestuur van de raad voor rechtsbijstand Amsterdam, had dit verzoek afgewezen op basis van het argument dat eiser niet had aangetoond dat de zaak juridisch complex was. Eiser had eerder een toevoeging aangevraagd voor de rechtsbijstand aan zijn cliënt, maar de verweerder oordeelde dat de juridische complexiteit niet voldoende was onderbouwd.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verweerder in redelijkheid kon concluderen dat er geen sprake was van juridische complexiteit die extra uren rechtvaardigde. De rechtbank benadrukte dat de Hoge Raad weliswaar in een Grote Kamer had geoordeeld over de onderliggende zaak, maar dat dit op zichzelf niet voldoende was om de zaak als juridisch complex te kwalificeren. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat de klachtprocedure bij het EHRM meer tijd vereiste dan andere procedures. De rechtbank concludeerde dat de verweerder de aanvraag om extra uren en de aanvraag voor een forfaitaire vergoeding terecht had afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van juridische complexiteit bij aanvragen voor extra uren in het kader van gefinancierde rechtsbijstand. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de werkinstructies van de verweerder vereisen dat er sprake moet zijn van juridische en/of feitelijke complexiteit, en dat eiser niet had aangetoond dat aan deze vereisten was voldaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken.