ECLI:NL:RBAMS:2023:5833

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
13.263215.22 (zaak A) en 13.333180.22 (zaak B) (ter terechtzitting van 24 maart 2023 gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot tbs na zware mishandeling van medewerkers in een psychiatrische inrichting

Op 20 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder zware mishandeling. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 11 oktober 2022 in Amsterdam, waar de verdachte een medewerker van de psychiatrische inrichting waar hij verbleef, zwaar mishandelde. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 24 maart, 16 juni en 6 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J. Ang, de vordering heeft ingediend. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.I. Witlox, en deskundigen, waaronder psychiater J. Marx en psycholoog R.A. Sterk, werden gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en mishandeling van meerdere slachtoffers, evenals vernieling en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat leidde tot een verminderd toerekeningsvatbaarheid. De deskundigen concludeerden dat de verdachte een autismespectrumstoornis en een psychotische kwetsbaarheid vertoonde, wat zijn gedrag beïnvloedde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar hem wel ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege (tbs-maatregel) opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor langdurige behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 500,00 toegewezen aan een benadeelde partij, [slachtoffer 3], voor de geleden schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13.263215.22 (zaak A) en 13.333180.22 (zaak B) (ter terechtzitting van 24 maart 2023 gevoegd)
Datum uitspraak: 20 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam JC] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 maart 2023, 16 juni 2023 en 6 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.I. Witlox, naar voren hebben gebracht.
Ter terechtzitting zijn als deskundigen gehoord: J. Marx, psychiater, R.A. Sterk, psycholoog, en C.S. Pruis, reclasseringswerker.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A:
1. poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] , op 11 oktober 2022 te
Amsterdam. Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling.
2. mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , op 11 oktober 2022 te Amsterdam;
ten aanzien van zaak B:
1. vernieling of beschadiging van meubilair dat aan FPK Fivoor of een ander toebehoorde, op 10 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard;
2. mishandeling van [slachtoffer 4] , op 14 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met mishandeling van [slachtoffer 4] en/of andere medewerkers van FPK Fivoor, op 14 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard;
4. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 4] en/of andere medewerkers van FPK Fivoor, op 17 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Alle (primair) ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Ten aanzien van zaak A feit 1 primair is sprake van een poging tot zware mishandeling: verdachte was op de hulpverleners afgestormd en wordt omschreven als ‘buiten zinnen’. Door in die houding het slachtoffer meermalen met een gebalde vuist tegen het hoofd te slaan, kennelijk gericht, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A:
De onder 1 primair ten laste gelegde gedragingen kunnen niet worden aangemerkt als poging tot zwaar lichamelijk letsel, omdat niet is gebleken van omstandigheden waardoor dit als zodanig gekwalificeerd dient te worden. Het stompen gebeurde niet met een zodanige kracht en intensiteit dat de gedragingen tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Wel kunnen de feiten onder 1 subsidiair en onder 2 worden bewezen. Verdachte ontkent ook niet geweld te hebben gebruikt tegen deze medewerkers.
Ten aanzien van zaak B:
Verzocht is verdachte vrij te spreken van de onder 1 ten laste gelegde vernieling, nu daarvoor geen voldoende steunbewijs voorhanden is en de foto’s niet voldoende duidelijkheid geven.
Voor de overige feiten is bewijs voorhanden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de deels bekennende verklaring van de verdachte, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 primair en 2, en de in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van zaak A feit 1 primair overweegt de rechtbank daarbij in het bijzonder dat verdachte, gelet op de processen-verbaal, ‘als een beest’ tekeer ging, hetgeen bevestigd wordt door het feit dat hij uiteindelijk met acht man tegen de grond moest worden gedrukt om hem te verdoven. Ter zitting heeft verdachte benadrukt dat hij er alles aan heeft gedaan om geen medicatie toegediend te krijgen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben verklaard dat zij allebei op de grond zijn beland na de eerste aanval van verdachte. [slachtoffer 1] heeft vervolgens per ongeluk het knopje van de douche geraakt, waardoor het water ging stromen en het lastiger was om op te staan. Verdachte heeft [slachtoffer 1] , terwijl zij op de grond lag, meerdere malen met een gebalde vuist tegen haar hoofd gestompt. Daarnaast heeft verdachte zelf verklaard het slachtoffer een enorme stoot te hebben gegeven. Het slachtoffer heeft door het geweld tegen haar hoofd een hersenschudding opgelopen. Voornoemde gedragingen van verdachte in onderlinge samenhang bezien kunnen niet anders worden gezien en benoemd dan als poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft door zijn gedrag willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door zijn gedrag zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het aldus verscheidene keren met kracht stompen, zeker op het hoofd, zwaar lichamelijk letsel oploopt, immers aanmerkelijk.
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak B onder 4 ten laste is gelegd, omdat niet duidelijk is geworden wie PSA is. Niet is gebleken dat daarmee medewerkers van Fivoor worden bedoeld. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De gebruikte bewijsmiddelen worden als bijlage II aan dit vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A feit 1 primair:
op 11 oktober 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermaals met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd te stompen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van zaak A feit 2:
op 11 oktober 2022 te Amsterdam, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer 2] in een worsteling, ten gevolge waarvan deze [slachtoffer 2] ten val is gekomen, in het gezicht te krabben en te krassen, en
- voornoemde [slachtoffer 3] tegen het lichaam met gebalde vuist te stompen en in het gezicht te krabben;

ten aanzien van zaak B feit 1:

op 10 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, opzettelijk en wederrechtelijk een kast en gordijn en deurklink die aan een ander toebehoorden, heeft beschadigd;
ten aanzien van zaak B feit 2:
op 14 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 4] eenmaal in het gezicht te slaan en te krabben en eenmaal tegen de rug te trappen en vervolgens in de vinger te bijten;
ten aanzien van zaak B feit 3:
op 14 december 2022 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, [slachtoffer 4] en andere medewerkers van FPK Fivoor heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] en andere medewerkers van FPK Fivoor dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jullie één voor één vermoorden" en "morgen pak ik jullie allemaal".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
Blijkens de rapportages van de deskundigen is bij verdachte sprake van diverse stoornissen, waarvan ook sprake was ten tijde van het plegen van de feiten. Het recidiverisico (binnen een (gesloten) klinische setting) wordt als hoog ingeschat. Door de psychiater is geadviseerd verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Door de psycholoog is geadviseerd verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van de gepleegde feiten. Het Openbaar Ministerie volgt de conclusie van de psychiater en acht verdachte in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar. Gelet op de psychische problematiek bij verdachte en het feit dat andere hulpkaders onvoldoende bescherming bieden voor de veiligheid van anderen, dient overeenkomstig het advies van de deskundigen aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel) te worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Verzocht is verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hij ten aanzien van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Ten aanzien van de feiten in zaak A omdat hij vanwege de medicijnen dan wel zodanige verwardheid niet in staat was zijn eigen wil te bepalen en ten aanzien van de feiten in zaak B omdat hij vermoedelijk psychotisch was. Ten aanzien van zaak A is van belang dat het mis is gegaan bij de behandeling. Verdachte voelde zich niet goed door de medicijnen die hem waren toegediend. Inmiddels gebruikt hij geen medicatie meer, hoewel anderen waarvan wordt gezegd dat zij psychotisch zijn, die nog wel krijgen.
Indien een maatregel wordt opgelegd, is mede gelet op het feit dat de rapporteurs in hun adviezen zowel over een zorgmachtiging als over een tbs-maatregel spreken, verzocht aan verdachte een zorgmachtiging op te leggen. Een tbs-maatregel is niet proportioneel ten opzichte van de aard van de gepleegde feiten. Ook de rapporteurs menen dat een zorgmachtiging de voorkeur verdient.
Indien de rechtbank het verzoek om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging niet volgt, is verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan hem slechts een voorwaardelijke straf op te leggen, zodat hij - eveneens - met een zorgmachtiging kan worden verpleegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen geachte feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende over verdachte opgemaakte rapportages:
  • een Pro Justitia rapportage van 23 mei 2023 van M. Heeg, arts in opleiding tot psychiater onder supervisie van J. Marx, psychiater;
  • een Pro Justitia rapportage van 15 mei 2023 van R.A. Sterk, psycholoog;
  • een reclasseringsadvies van 18 augustus 2023, opgemaakt door S. van Niekerken, reclasseringswerker, verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa te Amsterdam.
Voor zover relevant voor de vraag naar de strafbaarheid van de verdachte bevatten de rapporten de volgende conclusies.
Zowel de psychiater als de psycholoog hebben aangegeven dat bij verdachte sprake is van psychische stoornissen. Beiden komen tot de conclusie dat sprake is van een autismespectrumstoornis en van een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is volgens de psychiater sprake van een psychotische kwetsbaarheid (naar alle waarschijnlijkheid schizofrenie), terwijl de psycholoog spreekt van een ongespecificeerde stoornis in het schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis.
Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten en hebben de gedragingen van verdachte beïnvloed.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat.
In het psychiatrisch rapport is voorts het volgende naar voren gekomen. Geadviseerd is verdachte de feiten in sterk verminderde mate toe te rekenen. De combinatie van psychotische ontregeling en de autismespectrumstoornis hebben een rol gespeeld in de feiten. De beperkingen voortkomend uit de autismespectrumstoornis en de psychotische problematiek versterken elkaar en het middelengebruik verhoogt de kans op psychotische ontregeling. Psychiatrische behandeling is nodig om het recidiverisico te beperken. De zorg zou in principe het best passend te leveren zijn met een zorgmachtiging. Dit zou echter
een herhaling van zetten zijn. De kans op gewelddadige incidenten binnen een (gesloten) klinische setting wordt als hoog ingeschat. Indien de rechtbank de ten laste gelegde feiten als voldoende ernstig beschouwd, kan een tbs worden overwogen.
In het psychologisch rapport is voorts het volgende aangegeven:
Geadviseerd is verdachte de feiten in het geheel niet toe te rekenen. Als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek, kan hij niet in staat worden geacht om zijn wil in vrijheid te hebben bepaald ten tijde van het plegen van de feiten. Het ziektebeeld kenmerkt zich doordat een psychotische decompensatie, voortkomend uit het weigeren van medicatie, meestal gepaard gaat met verhoogde agitatie en agressief gedrag. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten in zaak A deed verdachte psychotische uitspraken en werd zodanig boos toen hem verteld werd dat hij zijn telefoon niet zou krijgen, dat hij heeft gevochten met de drie aangevers.
Ten aanzien van zaak B weigerde verdachte medicatie waardoor de psychose verergerde en hij toenemend geagiteerd gedrag vertoonde, waarop hij in FPK Inforsa is geplaatst. Daar heeft hij vervolgens de in zaak B ten laste gelegde feiten begaan.
Het recidiverisico is hoog, met name wanneer verdachte psychotisch decompenseert als gevolg van het niet innemen van medicatie. Zoals hiervoor aangegeven gaat een dergelijke psychotische decompensatie bij betrokkene veelal gepaard met verhoogd geagiteerd en agressief gedrag. Agressief gedrag bestaat bij verdachte vooral uit slaan, schoppen en vernielen. Hij laat vooral agressief gedrag zien in een behandelsetting. Het ziekte-inzicht en -besef is beperkt en onvoldoende om zich bewust te zijn van triggers met betrekking tot een psychotische decompensatie. Dit brengt onder andere met zich mee dat hij zichzelf kan overschatten en kan stoppen met antipsychotica, met als gevolg dat hij psychotisch kan decompenseren en agressief gedrag kan vertonen.
De stoornis brengt met zich mee dat langdurige behandeling nodig is en (vervolgens) begeleiding in een beschermde woonvorm. Hoewel behandeling in het kader van een zorgmachtiging het meest gewenst zou zijn met betrekking tot de psychische problematiek, biedt de tbs-maatregel de meeste waarborgen. Geadviseerd is dan ook aan verdachte een tbs-maatregel op te leggen met dwangverpleging.
Ter terechtzitting is door de deskundigen gepersisteerd bij hetgeen zij in hun rapporten hebben opgenomen en is voorts het volgende aangevoerd.
Door de psychiater:
Gelet op het feit dat de incidenten binnen het kader van een zorgmachtiging hebben plaatsgevonden en dit kader kennelijk niet de benodigde veiligheid heeft kunnen bieden, wordt geadviseerd aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Door de psycholoog:
Een zorgmachtiging is met name relevant bij acute psychotische problematiek. Voor de autismespectrumstoornis is een zorgmachtiging minder geschikt, daarvoor is een gestructureerde setting het beste. Voor zover is aangegeven dat verdachte op dit moment geen medicijnen gebruikt en het goed met hem gaat, geldt dat dat komt door de huidige setting. Zonder die setting zal de onrust snel toenemen en volgt decompensatie.
Blijkens bovengenoemd reclasseringsrapport is een tbs-maatregel met voorwaarden niet haalbaar.
De rechtbank neemt de hiervoor genoemde conclusie van de psycholoog, inhoudende verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van de gepleegde feiten, over en maakt deze tot de hare. Blijkens de verklaringen van de aangevers was verdachte ten tijde van beide feiten buiten zinnen, en maakte hij voorafgaand aan het contact met de begeleiders opmerkingen die niet binnen de realiteit passen. Zo zou hij Poetin met zijn telefoon moeten omleggen en deed hij allerlei uitspraken over kwantumfysica. Daarnaast was verdachte bij de incidenten zodanig agressief dat er meerdere mensen nodig waren hem in bedwang te krijgen. Ten tijde van zaak B was er ook geen contact met hem te krijgen. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat hij in het geheel niet meer in staat was om te beseffen wat hij deed.
De bewezen geachte feiten kunnen verdachte wegens ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege

Nu de bewezen geachte feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend, is de vraag of aan hem wel een maatregel kan en moet worden opgelegd.
Het strafrecht en in het bijzonder het opleggen van straffen en maatregelen dienen niet slechts een repressief, maar ook een preventief doel. Wezenlijk onderdeel van preventie is het terugdringen van de kans op recidive. Gelet op hetgeen de psychiater en de psycholoog daarover in hun rapporten hebben gerelateerd is het recidiverisico hoog en dient (langdurige) behandeling plaats te vinden.
De rechtbank constateert dat de feiten zich binnen het kader van een zorgmachtiging hebben voorgedaan. Kennelijk is dit behandelingskader niet voldoende gebleken om de stoornis te behandelen en recidive te voorkomen. Bovendien is in dit kader het veiligheidsniveau onvoldoende voor verdachte, waarbij de situatie bovendien ook onveilig is geworden voor werknemers van dergelijke instellingen.
Hoewel de raadsman van veroordeelde heeft aangegeven dat het op dit moment goed gaat met verdachte, is de rechtbank, met de deskundige, van oordeel dat dit komt omdat hij nu in een heel gestructureerde setting verblijft. De problemen ontstaan juist als de setting en structuur wegvalt. Dan ontstaat stress en gaat het mis, zoals ook bij de bewezen verklaarde feiten gebeurde. Daar komt bij dat verdachte heeft aangegeven wiet te willen blijven roken, terwijl het gebruik van wiet eveneens een trigger kan zijn voor het ontstaan of verergeren van psychoses.
De rechtbank acht dan ook alleen nog een tbs-maatregel aangewezen en zal deze ook opleggen. Gelet op het feit dat verdachte geen medicijnen wil innemen (en de vraag is of hij zich ook aan andere te stellen voorwaarden zou kunnen houden), is een tbs met voorwaarden niet aangewezen, zoals ook door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank zal dan ook de dwangverpleging gelasten.
De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden voor oplegging van deze maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van de in zaak A onder 1 primair en in zaak B onder 3 bewezen geachte feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zo stelt de rechtbank vast. De feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van die maatregel.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank voorts vast dat het in zaak A onder 1 primair bewezen geachte feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 5.000,00 aan vergoeding van fysieke en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering.
De raadsman van verdachte heeft de vordering betwist, voor zover deze het bedrag van
€ 250,00 te boven gaat. Weliswaar is aangevoerd dat sprake is van zowel lichamelijke als geestelijke schade, maar vanwege enige (adequate) onderbouwing zoals een letselverklaring of verklaring van een psycholoog, kan het verzoek niet worden beoordeeld. Ten aanzien van het resterende deel van de vordering dient de benadeelde dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard dan wel dient het verzoek te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Duidelijk is dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft aangegeven ten gevolge van het incident gebroken ribben te hebben opgelopen. Een letselverklaring ontbreekt echter. Daarnaast is duidelijk geworden dat hij sinds het feit volledig arbeidsongeschikt is verklaard, maar niet blijkt dat deze arbeidsongeschiktheid (geheel) door het feit is veroorzaakt. De rechtbank acht bij deze stand van zaken een vergoeding van € 500,00 billijk en zal bepalen dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in zaak B onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2, en het in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling
ten aanzien van zaak A feit 2 en zaak B feit 2:
telkens: mishandeling
ten aanzien van zaak B feit 1:
beschadiging
ten aanzien van zaak B feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelast ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten in zaak A onder 1 primair en zaak B onder 3, dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 500,00 (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2023.