ECLI:NL:RBAMS:2023:580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
13-246964-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met geweld en toepassing adolescentenstrafrecht

Op 6 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van het medeplegen van een diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 31 augustus 2022 in Amstelveen, waar de verdachte samen met een mededader onder bedreiging met een vuurwapen een geldbedrag van €32.000,-, een mobiele telefoon en een autosleutel heeft afgenomen van twee aangevers. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder een enkelvoudige fotoconfrontatie en technische gegevens van de telefoon van de verdachte, die in de buurt van de plaats delict was. De rechtbank oordeelde dat de herkenning door de aangever voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, ondanks de verdediging die de zwakke bewijskracht van de fotoconfrontatie aanvoerde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld en heeft hem veroordeeld tot 10 maanden jeugddetentie, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die direct uitvoerbaar zijn. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schadevergoeding aan de aangevers. De rechtbank heeft de toepassing van het adolescentenstrafrecht gerechtvaardigd, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problematiek en de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-246964-22 (Promis)
Datum uitspraak: 6 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats] ,
Ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in Forensisch Centrum [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Levinsohn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. de Heer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een beroving op 31 augustus 2022 in Amstelveen. Dit is ten laste gelegd als het medeplegen van een diefstal met geweld, dan wel een afpersing.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde afpersing kan worden bewezen. Zij heeft daarbij verwezen naar de beschrijving van de aangevers met een duidelijk signalement waaraan verdachte voldoet, alsmede de herkenning aan de hand van een foto van verdachte door aangever [aangever] .
Aangever [aangever] heeft verder verklaard dat de verdachte met de rode haren in zijn autobedrijf in Purmerend is geweest op 30 mei 2022 rond sluitingstijd. Gebleken is dat de telefoon van verdachte op 30 mei 2022 om 18:42 uur in de buurt van het bedrijf van aangever [aangever] is geweest.
Ten tijde van de overval was deze telefoon ook in de buurt van de plaats delict. Na de overval volgt deze telefoon de gestolen telefoon.
Verder heeft verdachte gezocht op Instagram naar aangever [aangever] . Tot slot heeft de officier van justitie gewezen op het feit dat verdachte de dag na de overval zijn telefoon terug heeft gezet naar fabrieksinstellingen, hij daags na de overval poseert met geldbiljetten op een foto en veelvuldig contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte] . De genoemde omstandigheden in samenhang bezien leveren voldoende wettig en overtuigend bewijs op voor de ten laste gelegde afpersing.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en heeft – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De verklaringen van aangevers zijn niet consistent en zij geven behalve de haarkleur van verdachte 2 geen specifiek signalement. Daarnaast is het onduidelijk hoe aangeefster [aangeefster] tot het signalement van verdachte 2 is gekomen, nu verdachte 2 achterin zat en de aangeefster voorin. De enkelvoudige fotoconfrontatie heeft een zwakke bewijskracht en er is onvoldoende steunbewijs. Door aangever [aangever] aan een enkelvoudige fotoconfrontatie te onderwerpen zijn zorgvuldigheidseisen geschonden. Dit is een onherstelbaar verzuim, waardoor de fotoconfrontatie uitgesloten moet worden van het bewijs.
De beelden van de camera’s bij de Jumbo bevatten onvoldoende persoonsonderscheidende kenmerken voor een herkenning. Ten aanzien van het uitpeilen van de telefoon is er te weinig bewijs voor de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict en in Amsterdam Noord. Het feit dat de telefoon van verdachte uitpeilt in Purmerend op 30 mei 2022 is geen bewijs voor zijn aanwezigheid bij de overval op 31 augustus 2022. Bovendien is er geen DNA-spoor of financieel spoor naar verdachte aangetroffen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen het ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld door verdachte wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 31 augustus 2022 maakte aangever [aangever] een afspraak via Snapchat met een persoon genaamd ‘ [naam] ’ om Bitcoins te kopen. Samen met aangever [aangeefster] reed aangever [aangever] naar de afgesproken plek in Amstelveen. Op die plek stapten twee jongens in de auto die de aangevers onder dreiging met een vuurwapen een geldbedrag van € 32.000,-, een mobiele telefoon en een autosleutel afhandig maakten.
Aangevers hebben een signalement van de daders gegeven. Een van de daders hebben zij omschreven als een man met kort rood haar en een mollig postuur. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat verdachte aan dit signalement voldoet.
Aan aangever [aangever] is door middel van een enkelvoudige fotoconfrontatie een foto van verdachte getoond. [aangever] heeft verdachte daarop direct voor honderd procent herkend als degene die hem met bedreiging van geweld heeft beroofd.
De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen geldt dat het resultaat van een enkelvoudige fotoconfrontatie een zwakkere bewijskracht heeft dan bijvoorbeeld een meervoudige fotoconfrontatie, maar dat dit niet betekent dat deze niet gebruikt mag worden voor het bewijs zoals de verdediging stelt. De rechtbank zal het resultaat van de enkelvoudige fotoconfrontatie dan ook wel meewegen bij het bewijs. Daarbij is van belang dat het dossier voldoende steun bevat voor die herkenning. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende omstandigheden zijn die de herkenning van verdachte door aangever [aangever] ondersteunen en wijst daarbij op het volgende.
Aangever [aangever] heeft verklaard dat hij verdachte herkent als een persoon die samen met een ander bij hem in de garage in Purmerend is geweest op 30 mei 2022 rond sluitingstijd. Uit technisch onderzoek is gebleken dat verdachte gebruik maakt van het nummer * [deel telefoonnummer] en dat de telefoon met dit telefoonnummer op 30 mei 2022 in de buurt van de garage van aangever in Purmerend uitpeilde om 18:42 uur. Dit was de enige keer dat de telefoon van verdachte in de onderzochte periode van 20 mei 2022 tot 2 juni 2022 in Purmerend uitpeilde.
Op 31 augustus 2022 om 22:19 uur peilde de telefoon van verdachte uit in de nabijheid van de plaats van de overval, die ongeveer 9 minuten daarvoor had plaatsgevonden.
Voorts is van belang dat aangever heeft verklaard dat hij voor het maken van de afspraak op 31 augustus 2022 contact heeft gehad met een persoon genaamd ‘ [naam] ’. Uit onderzoek naar de telefoon van verdachte is gebleken dat hij gebruik maakte van de naam ‘ [naam] ’. Op de telefoon van verdachte is daarnaast op Instagram gezocht naar de account van [aangever] . De verdachte heeft geen verklaring gegeven waarom hij naar de account van [aangever] heeft gezocht, terwijl hij stelt dat hij hem niet kende.
Verder is de telefoon van verdachte de dag na de overval teruggezet naar de fabrieksinstellingen waarbij alle bestanden van de telefoon zijn gewist. Verdachte heeft ook hierover geen uitleg gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband bezien schreeuwen om een verklaring van verdachte. Verdachte heeft echter van meet af aan een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. De omstandigheid dat verdachte weigert een verklaring af te leggen kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechtbank, indien de verdachte voor zulke omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte degene is geweest die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de beroving van beide aangevers. De rechtbank kwalificeert deze beroving als een diefstal door middel van bedreiging met geweld en niet als afpersing, nu verdachte en zijn mededader de goederen hebben afgepakt van beide aangevers.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 31 augustus 2022 te Amstelveen, aan de [straatnaam] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- 32.000 euro en
- een telefoon (merk iPhone 13 Pro) en
- een autosleutel,
toebehorende aan [aangever] en/of [aangeefster] ,
welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever] en [aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te
maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere
deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van
het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin
bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader, opzettelijk dreigend,
meermalen een vuurwapen (al dan niet voorzien van richtmiddelen/laser) op voornoemde [aangever] en [aangeefster] hebben gericht en daarbij hebben gezegd:
‘ik maak je dood, geef al je spullen, kanker!’
‘als ik je zie maak ik je dood, als je in mijn buurt komt maak ik je dood’
‘Ja en nu geld, geld. Geef het geld!’
‘Geef alle telefoons’
‘kom niet in mijn buurt of ik schiet je dood’,
in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en heeft gevorderd om het adolescentenstrafrecht toe te passen en verdachte te veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan deze proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering aangevuld met een contactverbod met de aangevers.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair vindt de verdediging dat – indien de rechtbank de feiten wel bewezen acht en verdachte een straf oplegt – het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. In de strafmaat moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden en verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Verdachte is gemotiveerd om hulp te krijgen. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarde dat verdachte begeleid moet wonen dient bij voorkeur niet te worden opgelegd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een beroving. Bij deze beroving is een vuurwapen getoond. Verdachte heeft met het plegen van dit delict op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten een grote impact kunnen hebben op slachtoffers en dit volgt ook uit de aangiften. Daarnaast heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 21 november 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 10 november 2022, opgemaakt door K. Oostra, psycholoog. Hieruit is gebleken dat er bij verdachte onder andere sprake is van ADHD, een gespecificeerde disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis, een leer- of onderwijsprobleem en dat zijn persoonlijkheidsontwikkeling als bedreigd wordt aangemerkt met antisociale trekken. Verdachte is hierdoor minder goed in staat afgewogen keuzes te maken en zijn gedrag op basis hiervan bij te sturen. De onderzoeker adviseert daarom om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank volgt het advies om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 13 december 2022 opgesteld door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker. Hieruit volgt dat de psychische problematiek en het sociale netwerk van verdachte een risicofactor vormen. Dit leidt er (mede) toe dat verdachte negatief beïnvloedbaar is en niet voldoende nadenkt over de mogelijke gevolgen van zijn gedrag. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Het is volgens de reclassering belangrijk dat verdachte een duidelijke structuur in zijn leven heeft en afstand neemt van zijn huidige negatieve sociale netwerk door een woonplek elders.
Adolescentenstrafrecht
Ten tijde van het plegen van het feit was verdachte (net) achttien jaar. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten voor jongvolwassenen, met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, jeugdsancties toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
In deze zaak zijn er indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De psycholoog omschrijft dat de handels- en beoordelingsvaardigheden van verdachte beperkt zijn en hij is minder goed in staat afgewogen keuzes te maken. Pedagogische beïnvloeding wordt bovendien nog mogelijk en wenselijk geacht. De psycholoog en de reclassering adviseren om die reden het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering en de psycholoog en past het jeugdstrafrecht (in de zin van sanctierecht) toe. De rechtbank waardeert de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding als voldoende kansrijk.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor het bewezen verklaarde feit gekeken naar deze oriëntatiepunten en naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
In onderhavige zaak gelden als strafverzwarende omstandigheden: de bedreiging met een vuurwapen, terwijl de daders bij aangevers in een auto zaten, en het georganiseerde karakter van de beroving waarbij aangever [aangever] naar de plaats delict is gelokt. De rechtbank neemt daarnaast als strafverzwarende omstandigheid in aanmerking dat verdachte (op zijn jonge leeftijd) meermalen eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat het in onderhavige zaak een groot geldbedrag betrof. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist passend, te weten jeugddetentie voor de duur van tien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank acht het opleggen van bijzondere voorwaarden – bestaande uit een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, het meewerken aan verkrijgen en/of behouden van dagbesteding en een contactverbod met de aangevers [aangever] en [aangeefster] - geïndiceerd om de maatschappij te beschermen en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de ernst van dit feit, het strafblad van verdachte en het ingeschatte recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste hulp en begeleiding – wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Om dit te voorkomen is het van groot belang dat zo snel mogelijk kan worden begonnen met de begeleiding en behandeling van verdachte. Om die reden zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
De vorderingen
[aangever] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert aan schadevergoeding € 35.707,48. Dit bedrag bestaat uit € 32.707,48 aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[aangeefster] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert aan schadevergoeding € 4.880,11. Dit bedrag bestaat € 1.881,11 aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek tot schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering van [aangever] gedeeltelijk moet worden afgewezen omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het tenlastegelegde rechtstreeks schade hebben geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade [aangever]
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat na te noemen goederen zijn weggenomen door verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de materiële kosten van het gestolen geldbedrag en de autosleutel rechtstreeks een gevolg zijn van het bewezenverklaarde. Aangever heeft direct verklaard dat er een geldbedrag van € 32.000,- en een autosleutel waren gestolen. Aangever heeft de kosten van de autosleutel onderbouwd met een factuur. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële kosten ten aanzien van het gestolen geldbedrag en de autosleutel geheel voor een bedrag van € 32.684,17 kunnen worden toegewezen.
Reiskosten:
[aangever] heeft naast de kosten van de weggenomen goederen ook reiskostenvergoeding gevorderd, bestaande uit kosten voor het reizen naar het politiebureau en de rechtbank ten behoeve van het getuigenverhoor. De rechtbank oordeelt dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kosten niet beschouwd kunnen worden als rechtstreekse schade naar aanleiding van het strafbare feit. De rechtbank wijst de vordering ten aanzien van deze kosten daarom af.
Materiële schade [aangeefster]
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de iPhone en de accessoires zijn weggenomen door verdachte en zijn mededader. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten voor de iPhone, het nieuwe abonnement en de accessoires geheel voor een bedrag van € 989,27 kunnen worden toegewezen.
Reiskosten
[aangeefster] heeft naast de kosten van de weggenomen goederen ook reiskostenvergoeding gevorderd bestaande uit de kosten voor het reizen naar het politiebureau ten behoeve van de fotoconfrontatie, het reizen naar Slachtofferhulp Nederland en het reizen naar de rechtbank voor de inhoudelijke behandeling. De rechtbank oordeelt dat de kosten voor het reizen naar het politiebureau en Slachtofferhulp Nederland niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kosten niet beschouwd kunnen worden als rechtstreekse schade naar aanleiding van het strafbare feit. De kosten voor het reizen naar de rechtbank voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling verstaat de rechtbank als proceskosten.
Eigen risico
De benadeelde partij zal voor de kosten ten aanzien van het eigen risico over 2022 en 2033 niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade [aangever] en [aangeefster]
Artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien deze ten gevolge van het strafbare feit schade heeft opgelopen. Bij de begroting van de vergoeding van deze schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend. Uit artikel 6:106, eerste lid onder b, BW volgt dat de benadeelden recht hebben op schadevergoeding indien zij lichamelijk letsel hebben opgelopen, hun eer of goede naam is geschaad of indien zij op andere wijze in de persoon zijn aangetast. Indien geestelijk letsel niet kan worden aangenomen omdat dit bijvoorbeeld niet is vastgesteld door een psychiater of psycholoog, is niet uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. In dat geval moet de benadeelde partij deze aantasting met concrete gegevens onderbouwen, tenzij de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvoor voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [1]
In deze zaak zijn de benadeelden overvallen terwijl zij in een auto zaten. Zij werden beroofd van hun bezittingen en zijn daarbij bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheden volgt dat de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelden zo voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze ingevolge artikel 6:106 eerste lid onder b, BW.
De rechtbank heeft rekening gehouden met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en ziet daarin reden om de immateriële schadevergoeding te matigen. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 2.000,- per persoon.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander (te weten de dader die met hem bij aangevers in de auto zat) heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de schade van aangevers. Dat wil zeggen dat hij en zijn mededader kunnen worden aangesproken voor het hele schadebedrag, maar dat dit bedrag maar eenmaal aan de benadeelde partij betaald dient te worden.
De schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van de betaling aan [aangever]
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 34.684,17 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 31 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, kan maximaal 60 dagen gijzeling worden toegepast, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van de betaling aan [aangeefster]
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.989,27 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 31 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, kan maximaal 10 dagen gijzeling worden toegepast, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten [aangeefster]
Verdachte wordt veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij [aangeefster] tot op heden begroot op € 57,78 bestaande uit reiskosten ten behoeve van de strafzaak. De rechtbank vindt het aannemelijk geworden dat de benadeelde partij die kosten heeft gemaakt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal vergezeld en gevolgd door bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
10 maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze jeugddetentie niet zal
worden ten uitvoer gelegd, tenzij anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de
proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft:
1. Veroordeelde meldt zich bij zijn huidige toezichthouder van Jeugdbescherming. Regio Amsterdam (JBRA). Wanneer het toezicht wordt overgedragen naar William Schrikker (Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) meldt hij op afspraak. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
3. Veroordeelde werkt mee aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding. In dat kader houdt hij zich aan de aanwijzingen en afspraken met CurrentWerkt (bemiddeling van kandidaten met een afstand tot de arbeidsmarkt, in het bijzonder met een detentieachtergrond).
4. Veroordeelde werkt mee aan toeleiding naar een vorm van begeleid wonen, te bepalen door de jeugdreclassering. Dit traject kan plaatsvinden met de begeleiding van CurrentWerkt of een vergelijkbare instelling, te bepalen door de jeugdreclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
5. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring aan een locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [BRP-adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde is gedurende de EM periode op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De gecertificeerde instelling stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding
6. Veroordeelde mag gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , geboren op [geboortedag 2] 1997, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
7. Veroordeelde mag gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [aangever] , geboren op [geboortedag 3] 1994, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden – met uitzondering van het contactverbod – en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vorderingen benadeelde partijen
[aangever]
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [aangever]toe tot een bedrag van
€ 34.684,17(
vierendertigduizend zeshonderd vierentachtig euro en zeventien cent)bestaande uit € 32.684,17 aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 augustus 2022) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de staat
€ 34.684,17(
vierendertigduizend zeshonderd vierentachtig euro en zeventien cent)aan vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 augustus 2022) tot aan de dag van voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot heden begroot op nihil.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde
verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
[aangeefster]
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [aangeefster]toe tot een bedrag van
€ 2989,27 (tweeduizend negenhonderd negenentachtig euro en zevenentwintig cent)bestaande uit € 989,27 aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 augustus 2022) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de staat
€ 2989,27 (tweeduizend negenhonderd negenentachtig euro en zevenentwintig cent)aan vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 augustus 2022) tot aan de dag van voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot heden begroot op
€ 57,78.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mr. P.L.C.M. Ficq en mr. P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S.J.H. Spronk griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 januari 2023.
[(...)]

Voetnoten

1.HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024.