ECLI:NL:RBAMS:2023:575

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
13/009032-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en medeplichtigheid aan diefstal met geweld

Op 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 19-jarige man, die op 17 december 2021 betrokken was bij een wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 45 dagen jeugddetentie, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, en 40 uur werkstraf. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de aangever, die verklaarde dat hij op het Leusdenhof in Amsterdam was overvallen door twee jongens met bivakmutsen en met een pistool was bedreigd. De aangever werd gedwongen om in een auto te stappen, waar hij onder druk werd gezet om geld te pinnen. De verdachte, die de bestuurder van de auto was, ontkende betrokkenheid bij de bedreigingen en de diefstal, maar de rechtbank oordeelde dat hij medeplichtig was aan de vrijheidsberoving. De rechtbank achtte de verklaring van de aangever betrouwbaar, ondersteund door camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal met geweld, maar de rechtbank oordeelde dat hij door zijn rol als chauffeur en het ter beschikking stellen van de auto, de medeverdachten had geholpen bij de uitvoering van de strafbare feiten. De rechtbank legde een jeugddetentie op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
ÁG913064465369qÈ
G913064465369
Parketnummer: 13/009032-22 (Promis)
Datum uitspraak: 7 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.A. Groenendijk en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. El Farougui naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.
medeplegen van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] , waarbij een zwarte jas en/of een armband en/of een identiteitsbewijs en/of een rijbewijs en/of een basis fit pas en/of een kentekenbewijs en/of een bankpas en/of een I-phone 12 zijn weggenomen op 17 december 2021 te Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid aan diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld;
2.
wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever] op 17 december 2021 te Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid aan wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
Op 17 december 2021 heeft [aangever] , hierna aangever, aangifte gedaan bij de politie Amsterdam Zuidoost van straatroof, mishandeling en bedreiging. Hij verklaarde dat hij op het Leusdenhof in Amsterdam is overvallen en bedreigd met een pistool door twee jongens met bivakmutsen. Daar zijn diverse goederen van hem afgenomen. Vervolgens moest hij instappen in een grijze Ford en werd hij gedwongen mee te rijden en is er via de app op zijn telefoon geld van zijn ING rekening afgehaald. In de Ford zaten nog twee jongens met bivakmutsen aldus, aangever.
In het opsporingsonderzoek is op basis van camerabeelden vastgesteld dat de auto waarin aangever moest instappen, een grijze Ford Fiësta was met het kenteken [kenteken] . De auto stond op naam van de moeder van verdachte [verdachte] , maar verdachte heeft verklaard dat de auto als enige bij hem in gebruik was. Verdachte heeft bekend dat hij die avond aangever met twee andere jongens met de auto heeft opgehaald bij de bushalte Langbroekdreef en hen heeft rond gereden, maar zegt niets te weten over bedreiging van aangever en het feit dat hij onder dwang moest instappen en meerijden.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2 primair. Daarbij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat vast staat dat verdachte bestuurder was van de auto en zodoende een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan beide strafbare feiten door de auto op verschillende plekken te zetten en aanwezig te zijn bij de bedreigingen en de gesprekken die in de auto hebben plaatsgevonden.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 en 2 sprake is van medeplichtigheid.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft volledige vrijspraak bepleit. Uit het dossier volgt niet dat verdachte betrokken was bij de uitvoering van de diefstal met geweld op straat en ook niet dat hij van deze diefstal op de hoogte was. Tevens is er geen sprake van medeplichtigheid nu deze diefstal al was voltooid op het moment dat aangever en de onbekende medeverdachten bij hem in de auto stapten. Van wederrechtelijke vrijheidsberoving was geen sprake omdat verdachte niet hoefde te vermoeden dat er iets mis was in de auto.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting besproken is, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de hoogte was van een plan voor het uitvoeren van de diefstal met geweld. Ook blijkt niet dat hij heeft gezien wat er gebeurde voordat de medeverdachten met aangever in de auto stapten. In de aangifte wordt omtrent de feiten die zich buiten de auto hebben plaatsgevonden ook niet in gegaan op de rol van de bestuurder van de auto.
4.4.2
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er sprake was van opzettelijke en wederrechtelijke vrijheidsberoving en of verdachte hierover een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Daarvoor is het allereerst van belang om vast te stellen welke door de aangever verklaarde gebeurtenissen worden bevestigd door andere uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden.
Verklaring aangever
Aangever verklaarde zakelijk weergegeven het volgende.
Aangever is 17 december 2021 met een vriend genaamd [naam vriend] naar de Gaasperplas in Amsterdam gegaan om een clipshoot van een Drillrap groep te gaan bekijken. Met zijn vriend [naam vriend] is hij naar de Langbroekdreef gegaan om daar een andere vriend te ontmoeten die hen naar de clipshoot zou brengen. Aangever en zijn vriend [naam vriend] zijn met die vriend meegelopen in de richting het Leusdenhof. Daar werd aangever overvallen door twee jongens, hierna de onbekend gebleven medeverdachten, met zwarte bivakmutsen en een zwart handpistool. Deze medeverdachten hebben aangever bedreigd, meerdere keren geslagen en diverse spullen van hem afgenomen, waaronder een jas, een iPhone en Dior schoenen.
Vervolgens moest aangever meelopen naar een auto die stond te wachten bij de bushalte op de Langbroekdreef. Hij moest in de auto tussen de twee jongens in gaan zitten die hem eerder in elkaar hadden geslagen. Voorin de auto zaten nog twee andere onbekende jongens met bivakmutsen op. In de auto vonden de medeverdachten in de jas van aangever de pinpas van zijn ING rekening. Daarna zijn zij naar het winkelcentrum Kraaienest gereden waar aangever werd bedreigd en gedwongen om geld te pinnen. Dit lukte niet, waarop aangever weer in de auto is ingestapt. Hierna zijn zij naar een rustigere plaats bij het winkelcentrum Ganzenhoef zijn gereden. Het is de verdachten vervolgens gelukt om via de app op de Iphone van aangever €990 van zijn ING rekening af te halen. Daarna hebben de verdachten aangever weggebracht en in een straatje in de buurt van het station Gaasperplas laten uitstappen
Resultaten opsporingsonderzoek
Naar aanleiding van de aangifte is nader onderzoek gedaan. Hieruit blijkt het volgende.
Op 19 december 2021 heeft de politie getuige [naam vriend] gehoord. [naam vriend] verklaarde dat hij op 17 december 2021 met aangever naar het Leusdenhof is gegaan om daar een clipshoot bij te wonen. Daar heeft hij gezien dat er twee jongens met bivakmutsen kwamen aanlopen en toen is hij weggerend. Hij keek nog achterom en zag, hoewel hij het niet goed kon zien, dat de jongens aangever hebben gepakt.
De Ford Fiësta met kenteken [kenteken] is op 4 januari doorzocht. In het dashboardkastje aan de passagierszijde is een zwart gezichtsbedekkend masker gevonden.
Op basis van camerabeelden is vastgesteld dat de grijze Ford met het kenteken [kenteken] omstreeks 20:00 uur parkeerde bij het winkelcentrum Kraaiennest. Er zijn camerabeelden waarop te zien is dat aangever zonder jas uit de auto stapt en bij de geldautomaat aan het pinnen is.
Op basis van onderzoek naar de bankgegevens van de ING rekening van aangever is vast komen te staan dat op de avond van 17 december 2021 omstreeks 20:03 uur drie keer is gepoogd te pinnen zonder succes. Uit het onderzoek naar de bankrekening volgt eveneens dat er om 20:26 uur een bedrag van € 990 van de ING rekening van aangever is overgeboekt naar een rekening op naam van een derde. De iPhone van aangever is met behulp van een telefoontap teruggevonden en bleek doorverkocht aan een derde.
Ten slotte heeft de politie op 17 december 2021 omstreeks 20:39 uur een melding gekregen dat een jongeman op blote voeten op het Lopikhof liep die aangaf te zijn beroofd. Ter plaatse heeft de politie daar aangever aangetroffen.
Betrouwbaarheid verklaring aangever
Deze feiten en omstandigheden bevestigen de verklaring van aangever dat hij is belaagd door twee jongens met bivakmutsen, dat hij is meegereden met een Ford Fiesta, dat er pogingen zijn gedaan om geld van zijn rekening te pinnen, dat er uiteindelijk geld van zijn rekening is overgemaakt naar een derde en dat zijn jas, iPhone en zijn schoenen van hem zijn afgenomen. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangever wordt ondersteund door voldoende andere uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden. De rechtbank ziet daarom geen redenen om aan de juistheid van de verklaring van aangever te twijfelen en zij acht de verklaring van aangever daarom betrouwbaar.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving:
Er zijn verschillende manieren waarop vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 Wetboek van Strafrecht kan plaatsvinden. Zo kan er sprake zijn van vrijheidsberoving op het moment dat er sprake is van voortdurend in de nabijheid van het slachtoffer verblijven, zodat hem wordt belemmerd een plaats, zoals een auto, te verlaten. Daarbij kunnen zich omstandigheden voordoen, zoals bedreigingen of uitingen van geweld (zie Hof Arnhem 11 juni 2004, LJN AP8396 en Hof Den Haag 6 november 2003, LJN AO5O5166). Ten aanzien van de duur kan er sprake zijn van vrijheidsbeneming in het geval dat iemand na een gedwongen autorit van ongeveer een kwartier ergens wordt afgezet (Rechtbank Amsterdam, 31 december 1969, NJ 1970/114). Iemand kan zich ook schuldig maken aan het van zijn vrijheid beroofd houden van een ander, wanneer hij niet zelf het slachtoffer van zijn vrijheid heeft beroofd, maar een door een ander gepleegde vrijheidsberoving wel laat voortduren.
In het onderhavige geval stelt de rechtbank vast dat aangever door twee, tot op heden onbekend gebleven, medeverdachten met bivakmutsen, nadat hij is mishandeld en bedreigd met een handpistool, gedwongen wordt in de Ford Fiësta te stappen en tussen de twee belagers in te gaan zitten. Aangever verklaart dat hij gedurende de tijd dat hij in de auto zat diverse malen is bedreigd met de volgende bewoordingen:
‘Wil je liegen hier? Want anders schiet ik je gewoon dood’
‘Je moet geen aangifte doen, anders weten we je te vinden. We schieten je vader dood’
‘Je gaat nu dat geld pinnen, als je weg wilt rennen dan schieten we je. Dan heb je een probleem’
‘Doe snel, anders schiet ik je’
Gelet op de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden die de verklaring van aangever ondersteunengaat de rechtbank er eveneens van uit dat er bedreigingen van deze strekking tegen aangever zijn geuit. De rechtbank stelt dan ook vast dat aangever onder dwang in de auto is gestapt en dat hij door de geuite bedreigingen werd verhinderd omuit de greep van zijn belagers te komen en t weg te lopen. Op basis van de transactiegegevens op de ING rekening van aangever blijkt bovendien dat de autorit minimaal 23 minuten heeft geduurd, waar de tijd voor het ophalen en wegbrengen van aangever nog bij moet worden opgeteld. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Betrokkenheid verdachte:
De vervolgvraag is op welke wijze verdachte hierbij betrokken was. Verdachte is door de politie op 10 en 11 januari 2022 gehoord. Hij bekent dat hij de enige gebruiker is van de Ford Fiësta met het kenteken [kenteken] en dat hij de bewuste avond van 17 december 2021 met de auto heeft gereden. In eerste instantie vertelt hij dat hij met de auto twee vrienden heeft opgehaald en met hen naar een feestje is gereden zonder tussendoor te stoppen. Nadat verdachte een foto is getoond van de Ford Fiësta die stopt bij het winkelcentrum Kraaiennest verklaart hij dat hij eerst een flesje Chinese wijn heeft gehaald en daarna zijn vrienden heeft opgehaald. Vervolgens wordt verdachte de foto getoond van aangever die aan het pinnen is. Dan stelt de verdachte zijn verklaring bij. Verdachte was op een feestje, werd gebeld door een vriend om hem op te halen voor €20. Toen hij aankwam op de plaats van bestemming was niet zijn vriend daar, maar aangever. Aangever is meegereden, heeft onderweg geld gepind en is door verdachte terug gebracht naar de locatie gebracht waar hij was ingestapt. Naast aangever zat er niemand in de auto. De volgende dag legt verdachte opnieuw een verklaring af bij de politie. Nu verklaart hij dat hij werd gebeld door een vriend om hem op te halen bij bushalte Leusdenhof. Daar aangekomen stond niet zijn vriend daar, maar drie personen waaronder aangever. Zij wilden geld pinnen en hij heeft ze meegenomen naar Kraaiennest en later naar winkelcentrum Ganzenhoef. De twee jongens hadden geen bivakmuts op, maar een capuchon. Verdachte zat rustig in de auto, er stond muziek aan en hij heeft niet met de jongens gesproken.
Ter terechtzitting blijft verdachte bij zijn verklaring. De rit heeft volgens verdachte ongeveer een kwartier geduurd en hij kan niet verklaren wat buiten het pinnen het doel van de rit was. Verdachte herhaalt dat de muziek aanstond in de auto en hij heeft niet gehoord wat er in de auto werd gezegd of wat er gebeurde.
Zoals hiervoor genoemd twijfelt de rechtbank niet aan de verklaring van aangever dat hij onder dwang in de auto is gestapt en mee moest rijden en vervolgens in de auto is bedreigd en gedwongen om bepaalde handelingen te verrichten. De verklaring van verdachte daarentegen wordt niet ondersteund door concrete objectieve feiten. Uit de verschillende verhoren blijkt dat hij zijn verklaring wijzigt en aanpast aan de dossierstukken die hem door de verbalisanten worden getoond. Dat verdachte in de geruime tijd waarin hij met aangever en de andere verdachten in de auto zat niets heeft meegekregen van de dwang en bedreigingen door de medeverdachten ten aanzien van aangever acht de rechtbank ongeloofwaardig, mede gelet op zijn wisselende verklaringen.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte op de hoogte was van de dwang die op aangever werd uitgevoerd om in de auto te stappen, mee te rijden en niet te weg te lopen op het moment dat hij moest gaan pinnen. Door zijn auto ter beschikking te stellen en als chauffeur op te treden is verdachte de tot op heden onbekende medeverdachten behulpzaam geweest. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig is aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
tezamen met een of meer (tot op heden) onbekend gebleven personen op 17 december 2021 te Amsterdam [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging toen en daar voornoemde [aangever] opzettelijk en wederrechtelijk te dwingen om in een auto te stappen en vervolgens mee te rijden;
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 17 december 2021 te Amsterdam opzettelijk behulpzaam is geweest, door opzettelijk als chauffeur te dienen voor die mededaders door een auto ter beschikking te stellen

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van 3 dagen van het voorarrest, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de algemene en bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.
Ook heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Mocht de rechtbank van mening zijn dat de verdachte zich wel heeft schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit, dan verzoekt zij rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte een first offender is, dat het recidivegevaar wordt ingeschat als laag tot gemiddeld en het risico op letselschade als laag. Daarnaast heeft de zaak negatieve weerslag op de schoolgang van verdachte doordat hij na zijn vrijlating uit de voorlopige hechtenis gedurende lange tijd niet meer terug mocht keren naar zijn school. Verdachte heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis welwillend en meewerkend opgesteld waardoor de reclassering handvaten ziet voor een begeleidend kader. De raadsvrouw verzoekt dan ook het strafadvies van de reclassering op te volgen, alsmede het advies om jeugdstrafrecht toe te passen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is betrokken geweest bij een wederrechtelijke vrijheidsberoving die gepaard is gegaan met ernstige bedreigingen. Hoewel niet is komen vast te staan dat verdachte ook betrokken was bij de diefstal met geweld die daaraan vooraf is gegaan, heeft hij wel zijn auto ter beschikking gesteld en heeft hij als chauffeur gediend waardoor de vrijheidsberoving kon worden uitgevoerd. Het gebeuren is een zeer angstige situatie voor het slachtoffer geweest en heeft een grote impact op hem gehad, en heeft dat nog steeds, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring. Hij durft zich niet meer vrij te begeven in het gebied waar het incident heeft plaatsgevonden en heeft daardoor studievertraging omdat zijn school in dat gebied gevestigd is.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de ontwikkeling van verdachte en het feit dat hij zich blijkens zijn strafblad niet eerder schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
Bij een bewezenverklaring adviseert de reclassering het jeugdstrafrecht toe te passen en een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte een stok achter de deur heeft om niet opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 45 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geëist door de officier van justitie. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 40 uren.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever] vordert € 5136,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit een vergoeding van € 990 voor gestolen Dior schoenen, € 327 voor gestolen Woolrich jas, één jaar schoolgeld ter hoogte van € 1239, € 580 voor een gestolen Cartier ketting, vergoeding van € 900 van het onder dwang afgestane contante geld, een vergoeding van €1100 voor de gestolen iPhone en € 5000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente
,alsmede € 790,85 aan proceskosten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist. Zij heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Subsidiair, voor het geval de rechtbank het ten laste gelegde bewezenverklaard, heeft zij verzocht de kosten voor de goederen te waarderen met toepassing van een afschrijfwaarde. De goederen van de benadeelde partij waren immers niet nieuw. De schade voor het verlies van de telefoon en het gevorderde bedrag aan schoolgeldkosten zijn verder onvoldoende onderbouwd, dus dient de benadeelde partij voor wat deze kosten betreft niet-ontvankelijk te worden verklaard. De raadsvrouw heeft verder verzocht de vergoeding kosten rechtsbijstand af te wijzen, nu de Hoge Raad in 2017 heeft beslist (ECLI:NL:HR:2017:653) dat kosten die zijn gemaakt voor rechtsbijstand geen onderdeel van de schade kunnen zijn die is veroorzaakt door een strafbaar feit. Artikel 51f Wetboek van Strafrecht biedt in dat kader geen ruimte voor een vergoeding.
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade die ziet op kosten van de goederen komt, gelet op de vrijspraak van feit 1, niet voor vergoeding in aanmerking. De € 900,- materiële schade komt evenmin voor vergoeding in aanmerking, omdat dit bedrag niet op de tenlastelegging staat. De schadepost schoolgeld is door de benadeelde partij verder onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij is in voornoemde onderdelen van de vordering niet-ontvankelijk. Hij kan deze onderdelen van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. In dit geval is sprake van meer dan een enkel
psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.
De raadsman van de benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. De benadeelde partij is namelijk bang om in het gebied waar het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden te komen en is daarom van opleidingsplek veranderd.
De raadsvrouw van verdachte heeft gesteld dat het bedrag haar te hoog voorkomt, nu het geestelijk letsel niet is onderbouwd met een verklaring van een deskundige, en verzocht dit aanzienlijk te matigen.
Op grond van de door de raadsman van de benadeelde partij aangevoerde omstandigheden
en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-. Verdachte moet hierover de wettelijke rente betalen vanaf het ontstaan van de schade. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op. Voor zover de benadeelde partij stelt meer immateriële schade te hebben geleden is dat op dit moment onvoldoende onderbouwd. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom voor het overige eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering ook bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Volgens deze maatstaf zou een bedrag van € 956,- voor vergoeding in aanmerking komen, maar er is -slechts- een bedrag van € 790,85 gevorderd, dus de rechtbank zal laatstgenoemd bedrag toewijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 48, 49, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat jeugddetentie zal worden toegepast van
20 (twintig)dagen.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte 42 dagen van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd wordt, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Betrokkene meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Betrokkene laat zich begeleiden en/of behandelen door Homerun DMH of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding is inmiddels gestart. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
begeleiding.
Contactverbod
Betrokkene heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachten, zolang de reclassering dit verbod nodig acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- een plastic vuurwapen (omschrijving: PL1300-2021259654-6139687).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op de dag van de uitspraak begroot op € 790,85 (zevenhonderdnegentig euro en vijfentachtig eurocent).
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rent daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 december 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en M. van der Horst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2023