3.4.1Feit 1: mensenhandel
Bij feit 1 moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het handelen van verdachte onder de specifieke omstandigheden kan worden beschouwd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 2, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Toetsingskader
Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr ziet op het – door middel van een dwangmiddel - werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4 van artikel 273f lid 1 Sr.
De dwangmiddelen zijn dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over een ander heeft. De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand ervan wordt weerhouden zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
De handelingen omschreven in sub 1 zijn slechts strafbaar als deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen.
Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behoudens voor zover in artikel 273f, tweede lid Sr is bepaald dat ‘uitbuiting ten minste omvat uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten’. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die - gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad - moeten worden bekeken. De beoordeling is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen zijn: de aard en de duur van de werkzaamheden, de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht en het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. De in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven worden als referentiekader gehanteerd.
De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat deze factoren niet cumulatief zijn. Immers: de strafbaarstelling van sub 1 ziet - hoewel bewezenverklaring tot een voltooid delict leidt - in feite op het voorbereidingsdelict voorafgaand aan de daadwerkelijke uitbuiting; sommige elementen kun je dan nog niet zien en gebruiken om uitbuiting in de zin van sub 1 vast te stellen. Er kan dan wel worden gekeken naar bijvoorbeeld de modus operandi, huisvesting en afspraken.
Uitbuiting veronderstelt een bepaalde mate van onvrijwilligheid, die ziet op de onmogelijkheid om zich aan een bepaalde situatie te onttrekken. Het slachtoffer wordt in een situatie gebracht of gehouden waarin hij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren.
Uit jurisprudentie lijkt te volgen dat uitbuiting eerder aan de orde is in het geval van (zeer) kwetsbare slachtoffers, zoals minderjarigen, illegalen, verslaafden en schuldenaren, en als het gaat om het uitvoeren van strafbare activiteiten in plaats van het verrichten van andere arbeid.
De daadwerkelijke uitbuiting hoeft nog niet te hebben plaatsgevonden, voldoende is de onmiskenbare bedoeling van de dader. Wel moet het opzet gericht zijn op de uitbuiting. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende.
Sub 2
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr is het equivalent van sub 1, maar dan voor gevallen waarbij het slachtoffer minderjarig is (‘terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt’). Het verschil met sub 1 zit hem in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde dwangmiddelen niet zijn vereist.
Sub 2 strekt ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd, opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. De wetgever heeft tot uitdrukking willen brengen dat aan de wil van de minderjarige en daarmee de instemming geen betekenis toekomt. Het opzet hoeft enkel gericht te zijn op de uitbuiting. Er bestaat een verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd.
Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarbij een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in sub 1) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, of waarbij onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in sub 4 volgen vaak op de gedragingen in sub 1 en 2, maar ze kunnen elkaar ook overlappen.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van sub 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, wanneer uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Met dien verstande dat die afweging bij minderjarigen anders kan uitvallen dan bij meerderjarigen.
Sub 6
Strafbaar op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders onachtzaam handelen onder deze bepaling zou vallen. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
De rechtbank komt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting tot de vaststelling van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is, blijkens de whatsapp gesprekken tussen haar en filiaalmanager [filiaalmanager] , vanaf 14 juli 2022 werkzaam bij Aktie Sport B.V. Op 16 januari 2023 is zij op staande voet ontslagen. Diezelfde dag heeft [slachtoffer] een informatief gesprek met de politie en op 31 januari 2023 doet hij aangifte tegen zijn moeder, verdachte, vanwege – kort gezegd – mensenhandel/uitbuiting. In beide gesprekken legt [slachtoffer] een gelijksoortige verklaring af. Hij verklaart dat zijn moeder (verdachte) op dat moment sinds zes maanden werkzaam is bij Aktie Sport B.V. in [adres] . Sinds ongeveer vijf maanden is hijzelf ook werkzaam bij Aktie Sport B.V. Sindsdien moet hij van verdachte structureel kleding stelen, bijna elke keer dat zij beiden aan het werk zijn. Dat gebeurt op de volgende manier. Verdachte scant artikelen uit de winkel en geeft die op het kassascherm aan als retour. [slachtoffer] weet dat dan niet voor de kleding is betaald. Vervolgens ontlabelt verdachte de kleding en stopt deze in een plastic tas van Aktiesport. Vervolgens houdt verdachte haar pinpas tegen het pinapparaat, waarna er geld op haar rekening wordt teruggestort. Daarna moet [slachtoffer] met de kleding in de plastic tas de winkel uitlopen. [slachtoffer] verklaart dat hij dit doet onder dwang. Als hij niet wil meewerken, wordt verdachte boos en gaat zij schreeuwen. Ook spreekt hij over het gebruik van fysiek geweld.
Door [slachtoffer] zijn aan de politie screenshots verstrekt van Whatsapp-gesprekken met verdachte die zijn gevoerd tussen 10 januari en 30 januari 2023. Hieruit volgt dat die gesprekken hebben plaatsgevonden
voorverdachte’s aanhouding, maar gedeeltelijk
naverdachte’s ontslag op staande voet op 16 januari 2023. In die gesprekken is onder meer het volgende te lezen, zakelijk weergegeven:
“
En wat ik bedoel is dat iedereen daar wel wat doet”.
“
Sommige beelden kloppen absoluut wel hoor”.
“
Weet je [slachtoffer] niemand is perfect, wel grappig dat je altijd tegen mij kan blazen wat ik fout doe, maar ik hoor niet 1 keer wat ik allemaal wel voor je doe. Niet 1 keer. Heb ik je gebeerd over die gele voetbalschoenen die je wou meenemen, nee”.
“
Ik voel me ook bedrogen dat je naar papa bent gegaan in deze situatie en er niet voor hebt gekozen om naar je moeder en broertje te gaan die een moord voor je doen, en dat kan ik niet uitstaan hoe ze je hebben gehersenspoeld. God [slachtoffer] al zou ik ’t nog een keer moeten doen voor jou…. [broertje] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ’s jongste broertje) heeft de halve nacht wakker gelegen [slachtoffer] , alleen maar huilen om jou en dat is geen leugen. Hij vraagt alleen maar naar jou en voelt het natuurlijk ook aan en is niet gek he...”.
“
ik neem alles op mij zelf, alles tegen jou wordt ingetrokken en je bent minderjarig
dus ze kunnen zo ie zo niet veel bij jou doen. Je krijgt geen strafblad, ik heb al verklaard dat alles wat er geblaimd moet worden om mijn naam mag en jij er niets van wist”.
Daarnaast heeft verdachte op 23 januari 2023 aan [slachtoffer] een berichten verstuurd waarin zij zegt “
je doe heel gek maar je wist van alles en heel makkelijk om het op mij af te schuiven allemaal” en “
en als ik wat pakte bij AK is omdat er genoeg van jou is afgepakt door die idioot van een vader van je, en ik heb het gezegd he al moet het van waar dan ook halen”.
Getuige [filiaalmanager] , filiaalmanager bij Aktie Sport B.V., legt op 27 juli 2023 een verklaring af bij de rechter-commissaris. Daarin verklaart hij dat verdachte [slachtoffer] aandroeg als nieuw medewerker.
Namens Aktie Sport B.V. is op 30 januari 2023 aangifte tegen verdachte gedaan van verduistering in dienstbetrekking. Aangever [aangever] (hierna: [aangever] ) verklaart dat er camerabeelden beschikbaar zijn van verschillende verduisteringen. Volgens [aangever] is daarop te zien dat verdachte op twee verschillende manieren goederen en het geld wegneemt. Hij omschrijft deze manieren als volgt.
Bij
werkwijze 1worden door verdachte goederen uit de winkel bij de kassa neergelegd. Deze worden door verdachte gescand als retour. Verdachte haalt vervolgens een pinpas tevoorschijn en houdt deze tegen het pinapparaat aan.
Bij
werkwijze 2wordt kleding ontlabeld en in een plastic tas gedaan. Deze tas wordt vervolgens zonder betaling mee naar buiten meegenomen.
Ook verklaart [aangever] dat op de camerabeelden verschillende keren is te zien dat verdachte een tassencontrole bij het personeel uitvoert (de rechtbank begrijpt: wanneer het personeel na werktijd de winkel verlaat). Daarbij wordt ook [slachtoffer] gecontroleerd door verdachte. Uit de plastic tas wordt dan steeds een kassabon gepakt en aan de camera getoond.
[aangever] verklaart verder dat tijdens het onderzoek een aankoopbon is teruggevonden van 25 november 2022. Op die bon staan goederen die door verdachte daadwerkelijk zijn betaald. Daarna is op 28 november 2022 een retourbon aangemaakt voor zes van die aangekochte goederen, terwijl die vervolgens in de winkelvoorraad misten. Op camerabeelden van
28 november 2022 is te zien dat verdachte na de retouractie haar pinpas tegen de terminal houdt en uit de winkeladministratie volgt dan dat 191,95 euro wordt teruggestort op verdachte’s rekening. De op dat moment retour gebrachte goederen zijn op de camerabeelden niet te zien. Wel is op de camerabeelden te zien dat verdachte op meerdere momenten die dag goederen uit het magazijn en de winkelvloer ontlabelt. Later geeft verdachte een plastic tas met goederen aan [slachtoffer] en voert bij hem een tassencontrole uit. In de camera wordt dan door verdachte, als vaste werkwijze in geval van een aankoop door een medewerker, een bon getoond. Op de beelden is niet te zien om wat voor bon het gaat. Bij [aangever] bestaat het vermoeden dat de aan de camera getoonde kassabon de ‘retourbon’ van eerder op die dag is, omdat uit onderzoek aan de systemen blijkt dat die dag geen goederen zijn gekocht door verdachte en of [slachtoffer] .
Ten slotte is op camerabeelden van 26 december 2022 te zien dat [verkoopmedewerkster] , een verkoopmedewerkster, een legging wil kopen. Door verdachte worden bij het afrekenen echter sokken gescand en teruggeplaatst in het rek. Vervolgens wordt de legging in een tas gedaan. Hierdoor wordt door [verkoopmedewerkster] een lager bedrag voor de legging afgerekend dan de werkelijke prijs. Getuige [verkoopmedewerkster] heeft hierover – zakelijk weergegeven - verklaard dat zij de legging wilde kopen, die duur vond, dit aan verdachte vertelde en verdachte aangaf dat zij dat wel gingen regelen.
Ook de politie heeft de camerabeelden van de kassa en de personeelsuitgang van Aktie Sport B.V. bekeken. De politie ziet hierop eenzelfde werkwijze als die beschreven door voornoemde [aangever] . Daarbij verwijdert verdachte meerdere keren de beveiliging van verschillende producten, doet deze producten in een plastic tas en overhandigt de tas dan vervolgens aan [slachtoffer] die de tas de winkel uitneemt. Voor de producten is dan niet betaald. Verder beschrijft de politie dat op de beelden te zien is dat verdachte goederen ‘retourneert’ en daarbij gebruik maakt van een eigen pinpas.
Door de politie is ook onderzoek verricht naar het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van verdachte. Daarop zijn onder meer de volgende transacties te zien met betrekking tot Aktie Sport B.V.:
- 25 november 2022, af: € 315,45, omschrijving: Aktiesport [adres] Betaalautomaat 19:11 pasnr. 011;
- 29 november 2022, bij: € 191,96, omschrijving: Aktiesport [adres]
Getuige [getuige ] , verdachte’s oudste zoon en de oudere (half) broer van [slachtoffer] , heeft bij de politie – zakelijk weergegeven - verklaard dat hem opviel als hij langskwam dat zijn moeder, [slachtoffer] en jongste broertje [broertje] , sinds zijn moeder bij de Aktiesport werkte, ineens allemaal de nieuwste Nike-kleding droegen.
Ten slotte hecht de rechtbank waarde aan de brief die verdachte vanuit detentie aan [slachtoffer] verstuurd. Daarin heeft zij onder meer het volgende opgenomen, zakelijk weergegeven:
“
Door jouw uitspraken, waarvan je weet dat ze gelogen zijn, zit mama hier als een dier vast. Mijn gezondheid lijdt zwaar zonder goede medicatie. Het eten hier geef je je hond nog niet. Ik ben aan het lijden hier, en ik vraag me af hoe jij ermee kan leven en je kaken stijf houdt. Dat je niet gewoon eerlijk bent dat je uit schrik, wat ik vermoed, deze dingen hebt geroepen. Maar goed [slachtoffer] ik had nooit van jou verwacht dat uitgerekend jij zulke leugens zou vertellen over je moeder, die jouw hand nooit losliet, met niets en altijd aan je zei was”.
Weging van de bevindingen in het licht van artikel 273f, sub 1, 2, 4 en 6 Sr
Zoals hiervoor beschreven ziet artikel 273f, eerste lid, sub 1 en 2 Sr op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander, sub 1, door middel van een dwangmiddel dan wel sub 2, terwijl die ander nog geen
18 jaar oud is. Sub 4 ziet op het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie en sub 6 op het voordeel trekken uit die uitbuiting.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de verklaring die [aangever] heeft afgelegd, volgt dat [slachtoffer] – na het gesprek met [aangever] op 16 januari 2023 – vrijwel meteen de verduisteringen in dienstbetrekking bekent en geëmotioneerd reageert. Ook tijdens het ‘informatieve gesprek’ bij de politie diezelfde dag legt [slachtoffer] direct een bekennende verklaring af. Hij komt hierin oprecht over. Die bekennende verklaringen vinden steun in zijn aangifte twee weken later op 31 januari 2023. Daarin beschrijft hij de werkwijze van verdachte en de onderlinge taakverdeling. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] consistent en gedetailleerd heeft verklaard. Zijn verklaringen vinden steun in de camerabeelden en de onderzochte bankgegevens van verdachte. De rechtbank vindt [slachtoffer] ’s verklaringen daarom betrouwbaar.
Tegenover de verklaring van [slachtoffer] staat de verklaring die verdachte (grotendeels pas voor het eerst) op zitting heeft afgelegd. Verdachte ontkent de beschuldiging en geeft in haar verklaring een alternatieve lezing van wat uit het dossier volgt. De rechtbank vindt dat de verklaring van verdachte – anders dan die van [slachtoffer] – op zichzelf staat, geen aansluiting vindt bij de inhoud van het belastende dossier en op punten door de gebezigde bewijsmiddelen concreet wordt weersproken.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van
14 juli 2022 tot en met 16 januari 2023 in Amsterdam haar minderjarige zoon [slachtoffer] heeft geworven met het oogmerk van uitbuiting. [slachtoffer] is op haar initiatief aangenomen bij
Aktie Sport B.V.
Verder concludeert de rechtbank dat verdachte bewust misbruik heeft gemaakt van het overwicht dat zij als moeder op de minderjarige [slachtoffer] (destijds 15 jaar) had en van zijn daaruit voortvloeiende kwetsbare positie.
Ook al zijn deze dwangmiddelen voor een bewezenverklaring van sub 1 en sub 2 niet vereist, feitelijk zijn deze door verdachte toegepast, en dat is relevant in verband met een bewezenverklaring van sub 4. [slachtoffer] is gezien zijn jonge leeftijd afhankelijk van zijn moeder, de verdachte. Vanwege zijn jonge leeftijd had hij geen eigen onderdak of voldoende legaal inkomen om op eigen benen te staan. Hij had dan ook geen andere keuze dan te doen wat hem door verdachte werd opgedragen. Verdachte heeft Whatsapp berichten en (vanuit detentie) een brief verstuurd aan [slachtoffer] . Te lezen is dat zij zich verwijtend naar [slachtoffer] uitlaat en emotionele druk op hem uitoefent. Weliswaar zijn deze berichten en brief pas verstuurd na het ten laste gelegde, maar de rechtbank is van oordeel dat deze stukken een beeld schetsen van de manier waarop verdachte zich tot [slachtoffer] heeft verhouden. De rechtbank vindt dit van belang bij de weging van de verklaring van [slachtoffer] dat hij onder
dwangvan verdachte heeft gehandeld. Daarmee is sprake van een uitbuitingssituatie. Aangenomen kan worden dat verdachte zich daarvan bewust was en dus opzet had op de uitbuiting.
Dat verdachte haar minderjarige zoon op deze wijze heeft aangezet tot het verduisteren van kleding en geld wordt door de rechtbank aangemerkt als het ‘verrichten van diensten’ zoals bedoeld in sub 4. Dat dit alles is gebeurd met het oogmerk van uitbuiting, staat voor de rechtbank vast. Het ging verdachte om financieel gewin.
Het voorgaande brengt de rechtbank ook tot de conclusie dat hieruit door verdachte voordeel is getrokken zoals bedoeld onder sub 6. Zowel het wegnemen van geld als goederen toebehorend aan Aktie Sport B.V., heeft verdachte immers economisch voordeel opgeleverd.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van haar minderjarige zoon [slachtoffer] door hem uit te buiten in die zin dat hij is aangezet tot het plegen van strafbare feiten (verduisteringen in dienstbetrekking) (artikel 273f lid 1 sub 1, 2 en 4 Sr). Verder acht de rechtbank bewezen dat verdachte daardoor opzettelijk voordeel heeft getrokken (artikel 273f lid 1 sub 6 Sr).