ECLI:NL:RBAMS:2023:5691

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
13/031556-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en verduistering door moeder van minderjarige zoon in dienstbetrekking bij Aktie Sport B.V.

Op 7 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 43-jarige vrouw, die is veroordeeld tot 365 dagen gevangenisstraf, waarvan 251 dagen voorwaardelijk. De vrouw werd beschuldigd van mensenhandel en verduistering in dienstbetrekking. De feiten vonden plaats van juli 2022 tot en met januari 2023, waarbij de vrouw haar minderjarige zoon aanzette tot het plegen van verduisteringen bij zijn werkgever, Aktie Sport B.V. De rechtbank oordeelde dat de vrouw misbruik maakte van haar positie als moeder en de kwetsbaarheid van haar zoon, die op dat moment 15 jaar oud was. De zoon werd gedwongen om kleding en geld te stelen, wat leidde tot een hoge schuld bij Otto B.V. door identiteitsfraude. De rechtbank achtte de vrouw schuldig aan mensenhandel, medeplegen van verduistering en het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van de persoonsgegevens van haar zoon. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en reclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/031556-23
Datum uitspraak: 7 september 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboortegegevens] 1980,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 24 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en haar raadsman mr. A. Zeeman, waarnemend voor mr. J.T. Brassé, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding die door de benadeelde partij [slachtoffer] is ingediend en op zitting is toegelicht door zijn advocaat, mr. A. Koopsen. Ook heeft [slachtoffer] gebruik gemaakt van zijn spreekrecht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, na wijziging van de tenlastelegging, - kort gezegd - ervan beschuldigd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. mensenhandel, die bestaat uit het uitbuiten van haar minderjarige zoon, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in die zin dat hij is aangezet tot het plegen van strafbare feiten (vermogensdelicten) en het opzettelijk voordeel trekken uit die uitbuiting, in de periode van 7 juli 2022 tot en met 16 januari 2023 in Amsterdam;
2. medeplegen van verduistering in dienstbetrekking van geldbedragen en/of producten die toebehoorden aan Aktie Sport B.V. in de periode van 7 juli 2022 tot en met 16 januari 2023;
3. opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van identificerende persoonsgegevens van voornoemde [slachtoffer] bij een bestelling van goederen bij Otto B.V. op 5 oktober 2020 met het oogmerk haar identiteit te verbergen en/of de identiteit van de ander te verbergen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Aanleiding onderzoek
Op 16 januari 2023 krijgt de politie een melding om naar het filiaal van de Aktiesport (onder andere sportkleding) te gaan aan het [adres] . Daar zou een verkoopmedewerker (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) tegen de ‘securitymanager’ hebben gezegd dat hij in opdracht van zijn moeder (de rechtbank begrijpt: verdachte) de afgelopen maanden meerdere diefstallen zou hebben gepleegd. Eenmaal ter plaatse vertelt de securitymanager dat Aktiesport begin januari 2023 na een winkelinventarisatie een hoog verliespercentage had vastgesteld. Hierop werd een intern onderzoek geopend waarbij verdachte op basis van camerabeelden naar voren kwam als persoon die verschillende kledingstukken en sportschoenen zou hebben weggenomen. Verdachte is op staande voet ontslagen. Vervolgens vonden gesprekken met verschillende medewerkers plaats en zou [slachtoffer] , de zoon van verdachte, hebben bekend in opdracht van zijn moeder bij het wegnemen van verschillende goederen betrokken te zijn geweest. De politie is een onderzoek gestart en niet veel later is verdachte aangehouden.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten onder 1, 2 en 3 kunnen worden bewezen.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 2, omdat dit feit niet kan worden vastgesteld op basis van objectieve bewijsmiddelen. Zo zijn op de camerabeelden geen strafbare feiten te zien en de getuigenverklaringen berusten op interpretatie. Nu verdachte dient te worden vrijgesproken voor feit 2, moet ook vrijspraak volgen voor feit 1. De in feit 2 genoemde verduisteringen in dienstbetrekking maken immers onderdeel uit van de beschuldigingen onder feit 1. Daarbij komt dat verdachte haar zoon [slachtoffer] niet heeft ‘geworven’ met het oogmerk van uitbuiting en op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat zij hem heeft gedwongen de ten laste gelegde feiten te plegen.
Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd dat verdachte de bestelling bij Otto B.V. heeft geplaatst door gebruik te maken van de laptop van [slachtoffer] . Dat zijn persoonsgegevens daarbij zijn opgegeven, berust op een vergissing die verdachte niet kan worden verweten. Ook voor dit feit moet vrijspraak volgen.
3.4
Oordeel van de rechtbank
3.4.1
Feit 1: mensenhandel
Bij feit 1 moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het handelen van verdachte onder de specifieke omstandigheden kan worden beschouwd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 2, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Toetsingskader
Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr ziet op het – door middel van een dwangmiddel - werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4 van artikel 273f lid 1 Sr.
De dwangmiddelen zijn dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over een ander heeft. De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand ervan wordt weerhouden zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
De handelingen omschreven in sub 1 zijn slechts strafbaar als deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen.
Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behoudens voor zover in artikel 273f, tweede lid Sr is bepaald dat ‘uitbuiting ten minste omvat uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten’. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die - gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad - moeten worden bekeken. De beoordeling is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen zijn: de aard en de duur van de werkzaamheden, de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht en het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. De in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven worden als referentiekader gehanteerd.
De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat deze factoren niet cumulatief zijn. Immers: de strafbaarstelling van sub 1 ziet - hoewel bewezenverklaring tot een voltooid delict leidt - in feite op het voorbereidingsdelict voorafgaand aan de daadwerkelijke uitbuiting; sommige elementen kun je dan nog niet zien en gebruiken om uitbuiting in de zin van sub 1 vast te stellen. Er kan dan wel worden gekeken naar bijvoorbeeld de modus operandi, huisvesting en afspraken.
Uitbuiting veronderstelt een bepaalde mate van onvrijwilligheid, die ziet op de onmogelijkheid om zich aan een bepaalde situatie te onttrekken. Het slachtoffer wordt in een situatie gebracht of gehouden waarin hij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren.
Uit jurisprudentie lijkt te volgen dat uitbuiting eerder aan de orde is in het geval van (zeer) kwetsbare slachtoffers, zoals minderjarigen, illegalen, verslaafden en schuldenaren, en als het gaat om het uitvoeren van strafbare activiteiten in plaats van het verrichten van andere arbeid.
De daadwerkelijke uitbuiting hoeft nog niet te hebben plaatsgevonden, voldoende is de onmiskenbare bedoeling van de dader. Wel moet het opzet gericht zijn op de uitbuiting. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende.
Sub 2
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr is het equivalent van sub 1, maar dan voor gevallen waarbij het slachtoffer minderjarig is (‘terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt’). Het verschil met sub 1 zit hem in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde dwangmiddelen niet zijn vereist.
Sub 2 strekt ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd, opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. De wetgever heeft tot uitdrukking willen brengen dat aan de wil van de minderjarige en daarmee de instemming geen betekenis toekomt. Het opzet hoeft enkel gericht te zijn op de uitbuiting. Er bestaat een verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd.
Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarbij een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in sub 1) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, of waarbij onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in sub 4 volgen vaak op de gedragingen in sub 1 en 2, maar ze kunnen elkaar ook overlappen.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van sub 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, wanneer uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Met dien verstande dat die afweging bij minderjarigen anders kan uitvallen dan bij meerderjarigen.
Sub 6
Strafbaar op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders onachtzaam handelen onder deze bepaling zou vallen. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting tot de vaststelling van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is, blijkens de whatsapp gesprekken tussen haar en filiaalmanager [filiaalmanager] , vanaf 14 juli 2022 werkzaam bij Aktie Sport B.V. Op 16 januari 2023 is zij op staande voet ontslagen. Diezelfde dag heeft [slachtoffer] een informatief gesprek met de politie en op 31 januari 2023 doet hij aangifte tegen zijn moeder, verdachte, vanwege – kort gezegd – mensenhandel/uitbuiting. In beide gesprekken legt [slachtoffer] een gelijksoortige verklaring af. Hij verklaart dat zijn moeder (verdachte) op dat moment sinds zes maanden werkzaam is bij Aktie Sport B.V. in [adres] . Sinds ongeveer vijf maanden is hijzelf ook werkzaam bij Aktie Sport B.V. Sindsdien moet hij van verdachte structureel kleding stelen, bijna elke keer dat zij beiden aan het werk zijn. Dat gebeurt op de volgende manier. Verdachte scant artikelen uit de winkel en geeft die op het kassascherm aan als retour. [slachtoffer] weet dat dan niet voor de kleding is betaald. Vervolgens ontlabelt verdachte de kleding en stopt deze in een plastic tas van Aktiesport. Vervolgens houdt verdachte haar pinpas tegen het pinapparaat, waarna er geld op haar rekening wordt teruggestort. Daarna moet [slachtoffer] met de kleding in de plastic tas de winkel uitlopen. [slachtoffer] verklaart dat hij dit doet onder dwang. Als hij niet wil meewerken, wordt verdachte boos en gaat zij schreeuwen. Ook spreekt hij over het gebruik van fysiek geweld.
Door [slachtoffer] zijn aan de politie screenshots verstrekt van Whatsapp-gesprekken met verdachte die zijn gevoerd tussen 10 januari en 30 januari 2023. Hieruit volgt dat die gesprekken hebben plaatsgevonden
voorverdachte’s aanhouding, maar gedeeltelijk
naverdachte’s ontslag op staande voet op 16 januari 2023. In die gesprekken is onder meer het volgende te lezen, zakelijk weergegeven:

En wat ik bedoel is dat iedereen daar wel wat doet”.

Sommige beelden kloppen absoluut wel hoor”.

Weet je [slachtoffer] niemand is perfect, wel grappig dat je altijd tegen mij kan blazen wat ik fout doe, maar ik hoor niet 1 keer wat ik allemaal wel voor je doe. Niet 1 keer. Heb ik je gebeerd over die gele voetbalschoenen die je wou meenemen, nee”.

Ik voel me ook bedrogen dat je naar papa bent gegaan in deze situatie en er niet voor hebt gekozen om naar je moeder en broertje te gaan die een moord voor je doen, en dat kan ik niet uitstaan hoe ze je hebben gehersenspoeld. God [slachtoffer] al zou ik ’t nog een keer moeten doen voor jou…. [broertje] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ’s jongste broertje) heeft de halve nacht wakker gelegen [slachtoffer] , alleen maar huilen om jou en dat is geen leugen. Hij vraagt alleen maar naar jou en voelt het natuurlijk ook aan en is niet gek he...”.

ik neem alles op mij zelf, alles tegen jou wordt ingetrokken en je bent minderjarig
dus ze kunnen zo ie zo niet veel bij jou doen. Je krijgt geen strafblad, ik heb al verklaard dat alles wat er geblaimd moet worden om mijn naam mag en jij er niets van wist”.
Daarnaast heeft verdachte op 23 januari 2023 aan [slachtoffer] een berichten verstuurd waarin zij zegt “
je doe heel gek maar je wist van alles en heel makkelijk om het op mij af te schuiven allemaal” en “
en als ik wat pakte bij AK is omdat er genoeg van jou is afgepakt door die idioot van een vader van je, en ik heb het gezegd he al moet het van waar dan ook halen”.
Getuige [filiaalmanager] , filiaalmanager bij Aktie Sport B.V., legt op 27 juli 2023 een verklaring af bij de rechter-commissaris. Daarin verklaart hij dat verdachte [slachtoffer] aandroeg als nieuw medewerker.
Namens Aktie Sport B.V. is op 30 januari 2023 aangifte tegen verdachte gedaan van verduistering in dienstbetrekking. Aangever [aangever] (hierna: [aangever] ) verklaart dat er camerabeelden beschikbaar zijn van verschillende verduisteringen. Volgens [aangever] is daarop te zien dat verdachte op twee verschillende manieren goederen en het geld wegneemt. Hij omschrijft deze manieren als volgt.
Bij
werkwijze 1worden door verdachte goederen uit de winkel bij de kassa neergelegd. Deze worden door verdachte gescand als retour. Verdachte haalt vervolgens een pinpas tevoorschijn en houdt deze tegen het pinapparaat aan.
Bij
werkwijze 2wordt kleding ontlabeld en in een plastic tas gedaan. Deze tas wordt vervolgens zonder betaling mee naar buiten meegenomen.
Ook verklaart [aangever] dat op de camerabeelden verschillende keren is te zien dat verdachte een tassencontrole bij het personeel uitvoert (de rechtbank begrijpt: wanneer het personeel na werktijd de winkel verlaat). Daarbij wordt ook [slachtoffer] gecontroleerd door verdachte. Uit de plastic tas wordt dan steeds een kassabon gepakt en aan de camera getoond.
[aangever] verklaart verder dat tijdens het onderzoek een aankoopbon is teruggevonden van 25 november 2022. Op die bon staan goederen die door verdachte daadwerkelijk zijn betaald. Daarna is op 28 november 2022 een retourbon aangemaakt voor zes van die aangekochte goederen, terwijl die vervolgens in de winkelvoorraad misten. Op camerabeelden van
28 november 2022 is te zien dat verdachte na de retouractie haar pinpas tegen de terminal houdt en uit de winkeladministratie volgt dan dat 191,95 euro wordt teruggestort op verdachte’s rekening. De op dat moment retour gebrachte goederen zijn op de camerabeelden niet te zien. Wel is op de camerabeelden te zien dat verdachte op meerdere momenten die dag goederen uit het magazijn en de winkelvloer ontlabelt. Later geeft verdachte een plastic tas met goederen aan [slachtoffer] en voert bij hem een tassencontrole uit. In de camera wordt dan door verdachte, als vaste werkwijze in geval van een aankoop door een medewerker, een bon getoond. Op de beelden is niet te zien om wat voor bon het gaat. Bij [aangever] bestaat het vermoeden dat de aan de camera getoonde kassabon de ‘retourbon’ van eerder op die dag is, omdat uit onderzoek aan de systemen blijkt dat die dag geen goederen zijn gekocht door verdachte en of [slachtoffer] .
Ten slotte is op camerabeelden van 26 december 2022 te zien dat [verkoopmedewerkster] , een verkoopmedewerkster, een legging wil kopen. Door verdachte worden bij het afrekenen echter sokken gescand en teruggeplaatst in het rek. Vervolgens wordt de legging in een tas gedaan. Hierdoor wordt door [verkoopmedewerkster] een lager bedrag voor de legging afgerekend dan de werkelijke prijs. Getuige [verkoopmedewerkster] heeft hierover – zakelijk weergegeven - verklaard dat zij de legging wilde kopen, die duur vond, dit aan verdachte vertelde en verdachte aangaf dat zij dat wel gingen regelen.
Ook de politie heeft de camerabeelden van de kassa en de personeelsuitgang van Aktie Sport B.V. bekeken. De politie ziet hierop eenzelfde werkwijze als die beschreven door voornoemde [aangever] . Daarbij verwijdert verdachte meerdere keren de beveiliging van verschillende producten, doet deze producten in een plastic tas en overhandigt de tas dan vervolgens aan [slachtoffer] die de tas de winkel uitneemt. Voor de producten is dan niet betaald. Verder beschrijft de politie dat op de beelden te zien is dat verdachte goederen ‘retourneert’ en daarbij gebruik maakt van een eigen pinpas.
Door de politie is ook onderzoek verricht naar het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van verdachte. Daarop zijn onder meer de volgende transacties te zien met betrekking tot Aktie Sport B.V.:
  • 25 november 2022, af: € 315,45, omschrijving: Aktiesport [adres] Betaalautomaat 19:11 pasnr. 011;
  • 29 november 2022, bij: € 191,96, omschrijving: Aktiesport [adres]
Getuige [getuige ] , verdachte’s oudste zoon en de oudere (half) broer van [slachtoffer] , heeft bij de politie – zakelijk weergegeven - verklaard dat hem opviel als hij langskwam dat zijn moeder, [slachtoffer] en jongste broertje [broertje] , sinds zijn moeder bij de Aktiesport werkte, ineens allemaal de nieuwste Nike-kleding droegen.
Ten slotte hecht de rechtbank waarde aan de brief die verdachte vanuit detentie aan [slachtoffer] verstuurd. Daarin heeft zij onder meer het volgende opgenomen, zakelijk weergegeven:

Door jouw uitspraken, waarvan je weet dat ze gelogen zijn, zit mama hier als een dier vast. Mijn gezondheid lijdt zwaar zonder goede medicatie. Het eten hier geef je je hond nog niet. Ik ben aan het lijden hier, en ik vraag me af hoe jij ermee kan leven en je kaken stijf houdt. Dat je niet gewoon eerlijk bent dat je uit schrik, wat ik vermoed, deze dingen hebt geroepen. Maar goed [slachtoffer] ik had nooit van jou verwacht dat uitgerekend jij zulke leugens zou vertellen over je moeder, die jouw hand nooit losliet, met niets en altijd aan je zei was”.
Weging van de bevindingen in het licht van artikel 273f, sub 1, 2, 4 en 6 Sr
Zoals hiervoor beschreven ziet artikel 273f, eerste lid, sub 1 en 2 Sr op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander, sub 1, door middel van een dwangmiddel dan wel sub 2, terwijl die ander nog geen
18 jaar oud is. Sub 4 ziet op het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie en sub 6 op het voordeel trekken uit die uitbuiting.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de verklaring die [aangever] heeft afgelegd, volgt dat [slachtoffer] – na het gesprek met [aangever] op 16 januari 2023 – vrijwel meteen de verduisteringen in dienstbetrekking bekent en geëmotioneerd reageert. Ook tijdens het ‘informatieve gesprek’ bij de politie diezelfde dag legt [slachtoffer] direct een bekennende verklaring af. Hij komt hierin oprecht over. Die bekennende verklaringen vinden steun in zijn aangifte twee weken later op 31 januari 2023. Daarin beschrijft hij de werkwijze van verdachte en de onderlinge taakverdeling. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] consistent en gedetailleerd heeft verklaard. Zijn verklaringen vinden steun in de camerabeelden en de onderzochte bankgegevens van verdachte. De rechtbank vindt [slachtoffer] ’s verklaringen daarom betrouwbaar.
Tegenover de verklaring van [slachtoffer] staat de verklaring die verdachte (grotendeels pas voor het eerst) op zitting heeft afgelegd. Verdachte ontkent de beschuldiging en geeft in haar verklaring een alternatieve lezing van wat uit het dossier volgt. De rechtbank vindt dat de verklaring van verdachte – anders dan die van [slachtoffer] – op zichzelf staat, geen aansluiting vindt bij de inhoud van het belastende dossier en op punten door de gebezigde bewijsmiddelen concreet wordt weersproken.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van
14 juli 2022 tot en met 16 januari 2023 in Amsterdam haar minderjarige zoon [slachtoffer] heeft geworven met het oogmerk van uitbuiting. [slachtoffer] is op haar initiatief aangenomen bij
Aktie Sport B.V.
Verder concludeert de rechtbank dat verdachte bewust misbruik heeft gemaakt van het overwicht dat zij als moeder op de minderjarige [slachtoffer] (destijds 15 jaar) had en van zijn daaruit voortvloeiende kwetsbare positie.
Ook al zijn deze dwangmiddelen voor een bewezenverklaring van sub 1 en sub 2 niet vereist, feitelijk zijn deze door verdachte toegepast, en dat is relevant in verband met een bewezenverklaring van sub 4. [slachtoffer] is gezien zijn jonge leeftijd afhankelijk van zijn moeder, de verdachte. Vanwege zijn jonge leeftijd had hij geen eigen onderdak of voldoende legaal inkomen om op eigen benen te staan. Hij had dan ook geen andere keuze dan te doen wat hem door verdachte werd opgedragen. Verdachte heeft Whatsapp berichten en (vanuit detentie) een brief verstuurd aan [slachtoffer] . Te lezen is dat zij zich verwijtend naar [slachtoffer] uitlaat en emotionele druk op hem uitoefent. Weliswaar zijn deze berichten en brief pas verstuurd na het ten laste gelegde, maar de rechtbank is van oordeel dat deze stukken een beeld schetsen van de manier waarop verdachte zich tot [slachtoffer] heeft verhouden. De rechtbank vindt dit van belang bij de weging van de verklaring van [slachtoffer] dat hij onder
dwangvan verdachte heeft gehandeld. Daarmee is sprake van een uitbuitingssituatie. Aangenomen kan worden dat verdachte zich daarvan bewust was en dus opzet had op de uitbuiting.
Dat verdachte haar minderjarige zoon op deze wijze heeft aangezet tot het verduisteren van kleding en geld wordt door de rechtbank aangemerkt als het ‘verrichten van diensten’ zoals bedoeld in sub 4. Dat dit alles is gebeurd met het oogmerk van uitbuiting, staat voor de rechtbank vast. Het ging verdachte om financieel gewin.
Het voorgaande brengt de rechtbank ook tot de conclusie dat hieruit door verdachte voordeel is getrokken zoals bedoeld onder sub 6. Zowel het wegnemen van geld als goederen toebehorend aan Aktie Sport B.V., heeft verdachte immers economisch voordeel opgeleverd.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van haar minderjarige zoon [slachtoffer] door hem uit te buiten in die zin dat hij is aangezet tot het plegen van strafbare feiten (verduisteringen in dienstbetrekking) (artikel 273f lid 1 sub 1, 2 en 4 Sr). Verder acht de rechtbank bewezen dat verdachte daardoor opzettelijk voordeel heeft getrokken (artikel 273f lid 1 sub 6 Sr).
3.4.2
Feit 2: verduistering in dienstbetrekking Aktiesport
De rechtbank oordeelt dat op grond van wettige bewijsmiddelen ook kan worden bewezen dat verdachte zich op verschillende momenten in de ten laste gelegde periode heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking.
De raadsman heeft aangevoerd dat de aangifte door Aktiesport onvoldoende steun vindt in de rest van het dossier. Daartoe heeft hij aangevoerd – onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 juli 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3174 – dat bij Aktie Sport B.V. geen sprake was van een gedegen voorraadadministratie die uitsluitsel over het al dan niet wegnemen van goederen zou kunnen geven. Ook zijn de camerabeelden, net zoals in de aangehaalde zaak, in de onderhavige zaak onvoldoende specifiek en belastend voor de conclusie van verduistering.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte was werkzaam bij Aktie Sport B.V. In die hoedanigheid verwerkte zij als supervisor onder meer retouren van aankopen en in bepaalde gevallen bediende zij de kassa.
De rechtbank heeft in paragraaf 3.4.1 vastgesteld van welke feiten en omstandigheden zij uitgaat. Ook voor feit 2 gaat de rechtbank daarvan uit. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] in zijn aangifte gedetailleerd heeft omschreven hoe verdachte te werk ging. Zijn aangifte ondersteunt de aangifte van Aktiesport B.V. Beide aangiftes vinden op hun beurt vervolgens weer steun in objectief bewijsmateriaal. Om te beginnen bevestigen de camerabeelden van verdachte’s handelingen bij de kassa en personeelsuitgang de door [slachtoffer] beschreven werkwijze van verdachte. Anders dan in de door de raadsman genoemde casus, is in de onderhavige casus verder sprake van ondersteunend bewijs in de vorm van bankgegevens. Daaruit volgt dat de door Aktiesport B.V. op verdachte’s rekening bijgeschreven bedragen corresponderen met de handelwijze van verdachte te zien op de camerabeelden: het registeren van retouren zonder de aanwezigheid van geretourneerde goederen. Een en ander in onderlinge samenhang bezien, maakt dat de aangifte in
dezezaak naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen.
Verdachte had in haar hoedanigheid als medewerker bij Aktie Sport B.V. de beschikking over kleding en gelden die aan Aktie Sport B.V. toebehoorden. Door op de hierboven genoemde manier te handelen, heeft zij – zonder dat zij daartoe gerechtigd was – als heer en meester beschikt over die kleding en dat geld. Daarmee heeft zij zich deze goederen opzettelijk wederrechtelijk toegeëigend.
Op basis van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat verdachte de verduisteringen in dienstbetrekking heeft gepleegd samen met haar zoon [slachtoffer] . Ook heeft zij op 26 december 2022 met wetenschap van haar collega
[verkoopmedewerkster] voor die [verkoopmedewerkster] sokken gescand en haar die laten afrekenen, terwijl door die [verkoopmedewerkster] een legging werd meegenomen. Daarmee is ook sprake geweest van medeplegen met [verkoopmedewerkster] .
3.4.3
Feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van identificerende persoonsgegevens [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat ten slotte bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van de identificerende persoonsgegevens van haar zoon [slachtoffer] om daarmee haar eigen identiteit te verbergen en zo misbruik te maken van de identiteit van [slachtoffer] .
Op 5 oktober 2020 zijn bij Otto B.V. twee zitbanken, een eettafel en een speelkeuken besteld voor in totaal 971, 91 euro. De rechtbank stelt vast dat bij het plaatsen van deze bestelling de volgende persoonsgegevens zijn opgegeven:
  • naam: ‘ G. [slachtoffer] ’;
  • geboortedatum: [geboortedatum] ;
  • adres: [adres] ;
  • telefoonnummer: [telefoonnummer] ;
  • telefoonnummer: [telefoonnummer] ;
  • emailadres: [e-mailadres slachtoffer] .
Uit onderzoek van de politie volgt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] toebehoort aan verdachte. Tijdens het onderzoek ter zitting is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer] aan [slachtoffer] toebehoort.
Duidelijk is dat bij het plaatsen van de bestelling bij Otto B.V. persoonsgegevens zijn gebruikt die niet de persoonsgegevens van verdachte betreffen.
Uit de door [slachtoffer] aangeleverde gegevens van Otto (de laatste gegevens dateren van augustus 2023) blijkt dat de voornoemde bestelling tot op heden niet is betaald, ook niet gedeeltelijk zoals door verdachte ter zitting is aangevoerd. Verder blijkt uit gegevens van Intrum Nederland B.V. dat de schuld, op naam van [slachtoffer] , inmiddels is opgelopen tot een bedrag van 1146,06 euro en heeft geleid tot een BKR-registratie.
Verdachte heeft verklaard dat de gebruikte persoonsgegevens van [slachtoffer] op een fout moeten berusten en zij die in ieder geval niet zelf heeft ingevuld. Een en ander is mogelijk te verklaren door de omstandigheid dat zij de bestelling heeft geplaatst via [slachtoffer] ’s laptop. De rechtbank vindt verdachte’s verklaring niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat verdachte ter zitting onder meer heeft verklaard dat zij tijdens het plaatsen van de bestelling bij Otto B.V. de op te geven informatie zelf handmatig heeft ingevoerd. Bovendien is bij het plaatsen van de bestelling een geboortedatum opgegeven (1976) die niet past bij de persoonsgegevens van [slachtoffer] ( [geboortejaar] ). Dit laatste duidt erop dat geen sprake was van een toevalligheid, maar van bewust handelen.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte deze gegevens kennelijk heeft opgegeven met de bedoeling om haar eigen persoonsgegevens te verhullen. Daarmee heeft ze misbruik gemaakt van de persoonsgegevens van [slachtoffer] . Dat [slachtoffer] daarvan ook daadwerkelijk nadeel ondervindt, volgt uit het feit dat hij daardoor nu als minderjarige een hoge openstaande schuld bij Otto B.V. en een BKR-registratie heeft

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 14 juli 2022 tot en met 16 januari 2023 te Amsterdam een ander, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] )
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie die [slachtoffer] heeft,
geworven met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (artikel 273f lid 1 sub 2),
en
bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten (te weten: het plegen van strafbare feiten) (artikel 273f lid 1 sub 4),
en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (artikel 273f lid 1 sub 6),
immers heeft zij, verdachte, misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van die [slachtoffer] zijnde haar, verdachtes, minderjarige kind en het hieruit voortvloeiende overwicht en door het uit oefenen van emotionele druk (het zich op overheersende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer] ), voornoemde [slachtoffer] aangezet tot het medeplegen van verduisteringen in dienstbetrekking bij de Aktie Sport, door onder meer labels van goederen af te halen en deze goederen in een tas(sen) aan die [slachtoffer] te geven en vervolgens die [slachtoffer] met die tas(sen) met goederen de winkel uit laten lopen zonder te betalen en/of die [slachtoffer] met een retourbon de winkel uit laten lopen;
ten aanzien van feit 2:
op tijdstippen in de periode van 14 juli 2022 tot en met 16 januari 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk telkens geldbedragen en producten, toebehorende aan de Aktie Sport B.V, en welke goederen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten supervisor wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
ten aanzien van feit 3:
op 5 oktober 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens (naam en e-mailadres) van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , niet zijnde biometrische persoonsgegevens, heeft gebruikt door voornoemde persoonsgegevens te gebruiken bij een bestelling van goederenbij Otto B.V. met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de hiervoor bewezenverklaarde feiten heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 27 juni 2023, waarin onderzoek is gedaan naar de persoon van verdachte. Dit rapport betreft een onderzoek dat is uitgevoerd door dr. A.M.I. Peelen (GZ-psycholoog).
Uit dit rapport volgt, kort samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende.
Bij verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. De kenmerken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis die uit het onderzoek naar voren komen zijn dat het voor verdachte moeilijk is zich te conformeren aan sociale normen, zoals blijkt uit het herhaaldelijk komen tot daden die reden zijn geweest voor een aanhouding. Ook pleegt verdachte bedrog, zoals herhaaldelijk liegen (pathologisch liegen), is er sprake van een constante onverantwoordelijkheid (terugkerend onvermogen zich op het werk consistent te gedragen/financiële verplichtingen na te komen) en het ontbreekt haar aan berouw. De kenmerken van de narcistische persoonlijkheidsstoornis die gezien worden zijn dat verdachte een sterk opgeblazen gevoel heeft van eigen belangrijkheid. Zo overdrijft ze eigen prestaties en talenten, heeft ze fantasieën (die ze uit als realiteiten) over successen. Daarnaast is sprake van zwakbegaafdheid.
Het leugenachtige en narcistische gedrag lijkt al langere tijd te bestaan en daarom wordt verondersteld dat dit heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde. Verdachte praat haar eigen gedrag en handelen goed of ontkent dit. Daardoor wordt ze hier niet mee geconfronteerd en kan het gedrag blijven bestaan. Ook heeft ze haar minderjarige kind betrokken bij haar criminele activiteiten. Dit toont dat verdachte over een beperkt invoelend vermogen beschikt. Het advies is om haar het bewezenverklaarde verminderd toe te rekenen.
De rechtbank merkt op dat zij de kenmerken van de antisociale en narcistische trekken in de persoonlijkheid van verdachte, zoals genoemd in het pro Justitia rapport, herkent in het gedrag van verdachte dat zij op de terechtzitting heeft vertoond. De rechtbank neemt de conclusies in het rapport over. Dit betekent dat zij vaststelt dat de bij verdachte vastgestelde problematiek heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde. De feiten worden verdachte om die reden in verminderde mate toegerekend.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 251 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daaraan dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden dat verdachte verplicht is in behandeling te gaan en moet meewerken aan diagnostiek.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. Daarnaast is aangevoerd dat verdachte haar leven vanaf de schorsing van de voorlopige hechtenis voortvarend heeft opgepakt. Zij heeft een baan, heeft zich aangemeld voor een opleiding en haar financiën met betrekking tot de woning zijn op orde. Een straf die inhoudt dat zij weer wordt gedetineerd heeft grote gevolgen voor het behoud van haar woning en haar baan. Verder is aangevoerd dat verdachte bereid is een taakstraf te verrichten.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen gevangenisstraf is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder ook het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich om te beginnen schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking (feit 2). Op die manier heeft zij zich geld en kleding die toebehoorden aan haar werkgever Aktie Sport B.V. wederrechtelijk toegeëigend. Verdachte heeft deze feiten over een periode van een aantal maanden gepleegd samen met haar minderjarige zoon, [slachtoffer] . Zij heeft zich hier ook samen met een collega schuldig aan gemaakt. Door zo te handelen heeft zij ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat men bij Aktiesport B.V. in haar had gesteld. Dit terwijl men haar daar juist, ondanks een melding in het frauderegister, een nieuwe kans wilde geven.
[slachtoffer] werd ingezet en misbruikt voor het plegen van deze verduisteringen. Daarmee heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de criminele uitbuiting (mensenhandel) van haar vijftienjarige zoon. Zij is hierbij volledig voorbijgegaan aan de belangen van [slachtoffer] en heeft slechts oog gehad voor haar eigen belangen en voor financieel gewin. Dat [slachtoffer] in deze kindonwaardige omstandigheden verzeild is geraakt, valt volledig aan verdachte te wijten.
Ten slotte heeft zij haar minderjarige zoon [slachtoffer] ook opgezadeld met een substantiële schuld bij Otto en een BKR-registratie door op zijn naam goederen te bestellen en niet te betalen. Van deze identiteitsfraude kan [slachtoffer] op allerlei manieren nog lang last hebben. Daarmee heeft verdachte als moeder haar zoon, nog voordat hij een volwassen leeftijd heeft bereikt, al met een kras op zijn blazoen opgezadeld. Ook dit rekent de rechtbank verdachte stevig aan.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte, zoals blijkt uit haar strafblad, op 28 december 2022 een strafbeschikking heeft gekregen voor een eerdere verduistering in dienstbetrekking. Deze strafbeschikking is niet onherroepelijk. Verdachte moet daarom worden aangemerkt als first offender.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders op het handelen van verdachte worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Voor criminele uitbuiting kent de rechtbank geen oriëntatiepunten, maar gelet op de ernst van de feiten vindt de rechtbank dat een forse gevangenisstraf als uitgangspunt dient te worden genomen.
Naast de omstandigheid dat de feiten verminderd aan verdachte zullen worden toegerekend, houdt de rechtbank verder rekening met het volgende.
In het licht van de door de psycholoog beschreven persoonlijke omstandigheden en het gegeven advies, vindt de rechtbank het van groot belang dat verdachte behandeld wordt.
Verder is van belang dat een mogelijke toekomstige toenadering tussen verdachte en de minderjarige [slachtoffer] , met tussenkomst van hulpverlening, niet doorkruist wordt door een gevangenisstraf. De rechtbank zal verdachte daarom geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de duur van het voorarrest. Vanwege de ernst van de feiten wordt wel een voorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur opgelegd.
Alle bovengenoemde omstandigheden in overweging nemend, zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf opleggen. Uit het advies van de rapporteur volgt dat behandeling de nodige tijd in beslag zal nemen. Daarom zal aan de deels voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd worden verbonden van drie jaar.
Gelet op de straf die de rechtbank aan verdachte oplegt, wordt de voorlopige hechtenis opgeheven.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- een mobiele telefoon, merk Samsung (goednummer 6295715).
De rechtbank bepaalt dat, voor zover hier nog strafvorderlijk beslag op rust, dit goed dient te worden teruggegeven aan verdachte.

10.Vordering benadeelde partij

[slachtoffer] heeft als benadeelde partij een bedrag van € 1.199,31 aan vergoeding van materiële schade gevorderd en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door feit 3 rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist. Verdachte voert aan dat zij eerder een termijn (van een derde van het totaalbedrag) heeft betaald. Zij stelt dat de bestelling die geplaatst is bij Otto B.V. op dit moment volledig is afbetaald. Kort voor de zitting heeft zij telefonisch van de klantenservice van Otto B.V. bevestigd gekregen dat voor deze bestelling geen bedrag meer openstaat. De rechtbank stelt vast dat dit standpunt op geen enkele manier met stukken is onderbouwd en dat aan de vordering tot schadevergoeding een e-mail van 14 augustus 2023 van incassobureau Intrum Nederland B.V. is gehecht. Daaruit volgt juist dat – in tegenstelling tot wat verdachte beweert – van deze bestelling het volledige bestelbedrag nog openstaat en dat bedrag inmiddels is verhoogd met een bedrag aan rente.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.199,31, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 5 oktober 2020.
Immateriële schade
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht
geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten
in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand
heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon:
1) door het oplopen van lichamelijk letsel,
2) door schade in zijn eer of goede naam of
3) op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake wanneer de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen
Zoals de rechtbank hierboven onder de feitenbespreking (onder paragraaf 3.4.1) heeft vastgesteld is de benadeelde, de minderjarige zoon van verdachte, door verdachte gedurende een aantal maanden ingezet voor het plegen van verduisteringen in dienstbetrekking. Op deze manier heeft verdachte de benadeelde, haar zoon, uitgebuit. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde in dit verband zo zeer voor de hand liggen, dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen zonder dat daarvoor een nadere motivering vereist is.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (14 juli 2022).
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens hem naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 en 3 is toegebracht, vermeerderd met de wettelijke rente. Verdachte wordt verplicht de aan hen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 231b, 273f, 322 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
mensenhandel, terwijl die persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid, onder 1, 2, 4 en 6 omschreven feit wordt gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
251 (tweehonderdeenenvijftig)dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie)jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt bij de reclassering Amsterdam op het adres Wibautstraat 6-12 te Amsterdam en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat onderzoeken voor diagnostiek en zich meldt bij een forensische behandelinstelling zoals Inforsa of de Waag, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van het beslag
Gelast de teruggaveaan verdachte van: een mobiele telefoon, merk Samsung (goednummer 6295715).
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot
  • een bedrag van € 1.199,31 (duizend honderdnegenennegentig euro en eenendertig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 oktober 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 6.199,31 (zesduizend honderdnegenennegentig euro en eenendertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 5 oktober 2020 voor de materiële schade ad € 1.199,31 en 14 juli 2022 voor de immateriële schade ad € 5.000,-) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 65 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 september 2023.
De voorzitter is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.