In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren op de Nederlandse Antillen in 1999, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 16 augustus 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.J. van Dam. De officier van justitie, mr. G.M. Kolman, heeft het EAB verdedigd en gesteld dat het voldoende is onderbouwd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw, dat de overlevering niet evenredig zou zijn, verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er een garantie is gegeven door de Duitse autoriteiten dat hij na een eventuele veroordeling in Duitsland terug naar Nederland zal worden gestuurd om zijn straf daar uit te zitten.
De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de vereisten van de OLW en er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de overlevering onterecht zouden maken. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan, waarbij de rechtbank zich heeft gebaseerd op de relevante artikelen van de OLW en eerdere jurisprudentie.