ECLI:NL:RBAMS:2023:5658

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
13/147720-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren op de Nederlandse Antillen in 1999, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 16 augustus 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.J. van Dam. De officier van justitie, mr. G.M. Kolman, heeft het EAB verdedigd en gesteld dat het voldoende is onderbouwd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw, dat de overlevering niet evenredig zou zijn, verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er een garantie is gegeven door de Duitse autoriteiten dat hij na een eventuele veroordeling in Duitsland terug naar Nederland zal worden gestuurd om zijn straf daar uit te zitten.

De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de vereisten van de OLW en er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de overlevering onterecht zouden maken. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan, waarbij de rechtbank zich heeft gebaseerd op de relevante artikelen van de OLW en eerdere jurisprudentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/147720-23
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 30 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 16 maart 2023 door het
Amtsgericht Aachen(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.J. van Dam, advocaat in Gouda. Zij nam waar voor haar kantoorgenoot, mr. M.D.A. Stam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van 10 augustus 2022 van het
Amtsgericht Aachenmet referentie
621 Gs 1265/22.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is, nu het EAB niet vermeldt waarom de aanvankelijke schorsing van de voorlopige hechtenis van de opgeëiste persoon in Duitsland is opgeheven. Primair heeft de raadsvrouw daarom verzocht de overlevering te weigeren. Subsidiair heeft zij verzocht de behandeling aan te houden om op dit punt aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De officier van justitie vindt dat het EAB genoegzaam is. Het is duidelijk wat de uitvaardigende justitiële autoriteit met de uitvaardiging van het EAB wil bereiken. De reden achter het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis is niet relevant in deze procedure.
De rechtbank overweegt dat het EAB in het kader van de genoegzaamheid gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het EAB bevat de hiervoor genoemde vereiste gegevens en is daarmee genoegzaam. Het standpunt van de raadsvrouw raakt niet aan de genoegzaamheid. De reden achter de opheffing van de schorsing van het Duitse arrestatiebevel dat aan het EAB ten grondslag ligt, is niet relevant in de onderhavige overleveringsprocedure.
Het verweer slaagt dan ook niet. De rechtbank ziet daarom ook geen reden om de behandeling aan te houden voor het stellen van nadere vragen.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Der Leitende Oberstaatsanwalt in Aachenheeft op 19 juni 2023 de volgende garantie gegeven:
“Taking over of the Dutch national [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] .1999 in [geboorteplaats] , from the Netherlands for criminal prosecution
(…)
Assurance is given that, in the event of a final conviction in the Federal Republic of Germany, the prosecuted person will be returned to the Netherlands for further enforcement of the sentence on the basis of the current version of Council Framework Decision 2008/909/JHA of 27.11.2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union (Official Journal L 327 of 05.12.2008, page 27).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van deze weigeringsgrond en heeft daartoe aangevoerd dat het een onderzoek uit Duitsland betreft, waar het bewijs zich ook bevindt. Daarnaast zijn de verdovende middelen ingevoerd in Duitsland en waren ze bestemd voor de Duitse markt. Het openbaar ministerie in Nederland is niet voornemens een eigen onderzoek te starten.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie. Het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd geeft onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

8. Evenredigheid

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon onevenredig is. De opgeëiste persoon is een Nederlands staatsburger, woont hier en heeft werk. Overlevering naar Duitsland zou betekenen dat hij niet bij zijn familie kan zijn en dat hij zijn werk zal verliezen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie van de opgeëiste persoon niet zodanig onevenredig is dat die aan overlevering in de weg staat.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank moet voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/582/JBZ (het Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [5] Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in het geval van de opgeëiste persoon geen sprake.
Het verweer slaagt niet.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Aachen(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.