ECLI:NL:RBAMS:2023:5614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
10294229-23-1113
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van oninbare vorderingen en ontbinding van een vennootschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vordert eiser, vertegenwoordigd door Quick Incasso B.V., betaling van € 25.000,00 van gedaagden, bestaande uit gedaagde 1 en de besloten vennootschap gedaagde 2. Eiser stelt dat gedaagden als bestuurders aansprakelijk zijn voor de oninbaarheid van zijn vordering op de ontbonden vennootschap [naam B.V.]. De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 januari 2022, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis van 4 mei 2023. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 augustus 2023.

Eiser heeft zijn vordering gegrond op vier pijlers van bestuurdersaansprakelijkheid, waaronder het niet voldoen aan betalingsverplichtingen door [naam B.V.], het ontbindingsbesluit dat zou zijn genomen om betalingsverplichtingen te ontlopen, het niet tijdig deponeren van jaarrekeningen, en wanbeleid. Gedaagden hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van eiser of afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eiser in de proceskosten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat gedaagden wisten of hadden moeten weten dat [naam B.V.] niet aan haar verplichtingen kon voldoen. De gronden voor bestuurdersaansprakelijkheid zijn niet bewezen, en de kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen. Eiser is veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.058,00. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10294229 \ CV EXPL 23-1113
Vonnis van 1 september 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: Quick Incasso B.V.,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende in [woonplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd in Amsterdam,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. M. Zwennes.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hierna gezamenlijk aangeduid als [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 januari 2022 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 4 mei 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 15 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] handelt onder de naam [Naam B.V.] .
2.2.
[gedaagde 2] was bestuurder en enig aandeelhouder van [naam B.V.] (hierna: [naam B.V.] ), dat zich bezig hield met de verkoop en plaatsing van dubbelglas. Enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 2] is [gedaagde 1] , die dus indirect bestuurder was van [naam B.V.] .
2.3.
[eiser] heeft in opdracht van [naam B.V.] werkzaamheden verricht: het plaatsen van dubbelglas bij klanten van [naam B.V.] . [eiser] heeft daarvoor aan [naam B.V.] facturen gestuurd. Tussen [naam B.V.] en [eiser] is een geschil ontstaan over de betaling van facturen die in de periode 2013 tot en met 2016 zijn verstuurd. Dit heeft geleid tot een procedure bij de rechtbank Amsterdam.
2.4.
Bij vonnis van 18 november 2020 is [naam B.V.] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 20.223,16 aan hoofdsom, de wettelijke rente daarover vanaf 23 september 2016 en de (proces)kosten. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.5.
[naam B.V.] is met ingang van 31 december 2020 ontbonden. [gedaagde 2] heeft als enig aandeelhouder op die datum een ontbindingsbesluit genomen, waarna [gedaagde 1] opgave van de ontbinding heeft gedaan aan de Kamer van Koophandel. Uit de documenten die bij deze opgave zijn verstrekt, volgt dat er geen bekende baten aanwezig waren. [naam B.V.] had een schuldenlast van € 257.397,27: bestaande uit een vordering van € 232.061,00 aan [gedaagde 2] en een vordering van € 25.336,27 aan [eiser] .
2.6.
[eiser] heeft tot op heden niet betaald gekregen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 25.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Volgens [eiser] is [gedaagden] als bestuurder aansprakelijk voor de oninbaarheid van zijn geldvordering op [naam B.V.] . [eiser] heeft de bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagden] gegrond op vier pijlers:
[gedaagden] wist of had redelijkerwijs moeten weten dat [naam B.V.] niet aan haar betalingsverplichtingen jegens [eiser] kon voldoen en heeft [eiser] desondanks opdrachten verstrekt;
[gedaagden] heeft het ontbindingsbesluit enkel en alleen genomen om de betalingsverplichting van [naam B.V.] te ontlopen;
de jaarrekeningen van [naam B.V.] en [gedaagde 2] zijn niet (tijdig) gedeponeerd; en
er was sprake van wanbeleid bij [naam B.V.] .
3.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het staat vast dat [naam B.V.] het in deze zaak gevorderde bedrag aan [eiser] moest betalen en dat die vennootschap niet aan haar betalingsverplichtingen van het vonnis van 18 november 2020 heeft voldaan. Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagden] als enig (indirect) bestuurder aansprakelijk is, nu [eiser] niet door [naam B.V.] is betaald. [eiser] voert hiertoe vier gronden aan, die de kantonrechter hierna zal behandelen.
Schending Beklamelnorm
4.2.
Naar de kantonrechter begrijpt heeft [eiser] de bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagden] onder andere gebaseerd op de zogeheten Beklamelnorm. Die norm houdt in dat een bestuurder namens de vennootschap geen verbintenis mag aangaan, als hij of zij weet of redelijkerwijs hoort te weten dat de vennootschap deze niet (binnen een redelijke termijn) zal kunnen nakomen en vervolgens geen verhaal zal bieden voor de daaruit voortvloeiende schade. [1] De betrokken bestuurder is aansprakelijk voor de hierdoor veroorzaakte schade van de schuldeiser, als het handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van die schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat de bestuurder daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Volgens [eiser] ging het in 2016 dusdanig slecht met [naam B.V.] , dat [gedaagden] als bestuurder geen nieuwe opdrachten meer aan hem kon verstrekken. Hij wijst in dat verband op de jaarrekening van 2017, waarin de balans van 2016 is opgenomen en waaruit op 31 december 2016 een negatief eigen vermogen van ruim € 200.000,00 blijkt. [gedaagden] had zich onder die omstandigheden moeten realiseren dat [naam B.V.] hem niet zou kunnen betalen voor zijn werk.
4.3.
[gedaagden] heeft hiertegen aangevoerd dat een negatief eigen vermogen op zichzelf niet betekent dat een vennootschap haar opeisbare schulden niet tijdig zal kunnen voldoen. [gedaagden] erkent wel dat het eind 2016 slechter met de onderneming ging en dat dit ook tot ontslag van werknemers heeft geleid, maar zij bestrijdt dat zij op dat moment nog opdrachten aan [eiser] heeft verstrekt.
4.4.
De kantonrechter kan uit dit alles niet afleiden dat de vennootschap in heel 2016 in zodanige toestand verkeerde, dat [gedaagden] wist of had moeten weten dat [naam B.V.] niet aan haar verplichtingen naar [eiser] zou kunnen voldoen en daarom geen opdrachten aan hem mocht verstrekken. Dat heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd. Voor zover die situatie – gelet op de erkenning van [gedaagden] – wel eind 2016 gold, is niet gebleken dat [naam B.V.] op dat moment nog opdrachten aan [eiser] heeft verstrekt. [gedaagden] heeft in ieder geval aangevoerd dat zij eind 2016 geen opdrachten meer heeft verstrekt en [eiser] heeft dit niet weersproken. Gelet hierop slaagt de eerste grond voor bestuurdersaansprakelijkheid niet.
Ontbindingsbesluit
4.5.
Met betrekking tot de tweede grond stelt de kantonrechter vast dat het ontbindingsbesluit kort na het vonnis is genomen, maar dat [eiser] niet heeft gemotiveerd dat er op dat moment nog baten aanwezig waren. [gedaagden] heeft dit onder verwijzing naar het door haar verstrekte overzicht (zie nummer 2.5) ook weersproken. Hoe en op welke wijze [gedaagden] met het ontbindingsbesluit betaling aan [eiser] heeft willen frustreren, valt dan ook niet in te zien. Deze grond kan dan ook niet tot de aansprakelijkheid van [gedaagden] als bestuurder leiden.
4.6.
[eiser] heeft er tijdens de mondelinge behandeling nog op gewezen dat uit de balans van [naam B.V.] van 2016 blijkt dat er toen nog wel baten waren. Op deze balans staan bepaalde materiële vaste activa, die op de balans van 2017 niet meer terugkomen. Volgens [eiser] zijn deze vermogensbestandsdelen voorafgaand aan de ontbinding ten gelde gemaakt om [gedaagde 2] te kunnen betalen.
4.7.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat dit betoog neerkomt op een beroep op selectieve betaling. Zij vindt dat [eiser] niet meer in de gelegenheid moet worden gesteld om de rechtsgronden van zijn vorderingen tijdens de mondelinge behandeling aan te vullen. Verder wijst zij erop dat [eiser] slechts drie pagina’s van de jaarrekening heeft overgelegd, maar dat uit de volledige jaarrekening met toelichting daarop volgt dat het gaat om een afschrijving van de materiele vaste activa en dat deze activa niet ten gelde zijn gemaakt om op de schuld van [gedaagde 2] af te betalen. Dit laatste volgt ook uit het eindoverzicht dat bij de opgave van de ontbinding is verstrekt, waarop nog een schuld van € 232.061,00 aan [gedaagde 2] staat.
4.8.
De kantonrechter laat bij deze stand van zaken in het midden of [eiser] tijdens de mondelinge behandeling zijn rechtsgronden heeft aangevuld met een beroep op selectieve betaling en of dit nog toelaatbaar was. [gedaagden] heeft met het bovenstaande gemotiveerd weersproken dat bepaalde materiele vaste activa (in het zicht van de ontbinding) ten gelde zijn gemaakt om de schuld aan [gedaagde 2] te voldoen. Ook dit verwijt kan dus niet tot de aansprakelijkheid van [gedaagden] als bestuurder leiden.
Deponeringsplicht jaarrekeningen en wanbeleid
4.9.
Dan moet tot slot worden beoordeeld of [gedaagden] als bestuurder aansprakelijk kan worden gehouden als gevolg van het niet voldoen aan de deponeringsplicht voor de jaarrekeningen van [naam B.V.] en [gedaagde 2] of vanwege wanbeleid bij [naam B.V.] .
4.10.
Ten aanzien van de deponeringsplicht, heeft [eiser] niet toegelicht waarom de schending van deze plicht ertoe zou moeten leiden dat [gedaagden] onrechtmatig naar [eiser] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die hij door de oninbare vordering op [naam B.V.] lijdt. [gedaagden] heeft bovendien gemotiveerd aangevoerd dat zij de jaarrekeningen van [naam B.V.] en [gedaagde 2] tijdig heeft gedeponeerd of hiertoe in het geval van [naam B.V.] niet verplicht was in 2020. Dat heeft [eiser] niet weersproken. [eiser] heeft verder niet toegelicht waarom sprake was van wanbeleid bij [naam B.V.] en waarom de bestuurder van [naam B.V.] op die grond onrechtmatig naar [eiser] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die hij door de oninbare vordering op [naam B.V.] lijdt.
4.11.
Ook deze gronden kunnen dus niet tot aansprakelijkheid van [gedaagden] als bestuurder leiden.
Conclusie
4.12.
Op grond van het voorgaande, concludeert de kantonrechter dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Dit betekent dat de overige verweren van [gedaagden] geen nadere bespreking behoeven.
Proceskosten
4.13.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] vastgesteld op een bedrag van € 1.058,00 aan salaris gemachtigde (2,00 punten x € 529,00). De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.058,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de veertiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.F. de Groot, kantonrechter, bijgestaan door mr. M.M. de Keizer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2023.
De griffier is verhinderd om
dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 6 oktober 1989 ECLI:NL:HR:1989:AB9521