ECLI:NL:RBAMS:2023:5597

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
10639929 CV EXPL 23-10656
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van huurovereenkomsten op oneerlijke bedingen en vernietiging van contractuele bepalingen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 5 september 2023, is de kantonrechter ingegaan op de ambtshalve toetsing van huurovereenkomsten op oneerlijke bedingen. De zaak betreft een huurovereenkomst die is gesloten met een consument op 15 april 1998. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Richtlijn 93/13 EG, die betrekking heeft op oneerlijke bedingen, in Nederland pas op 17 november 1999 is geïmplementeerd, maar dat consumenten al vanaf 31 december 1994 recht hebben op bescherming tegen oneerlijke bedingen. Dit betekent dat huurovereenkomsten die zijn gesloten vóór de implementatiedatum, zoals in deze zaak, ook ambtshalve moeten worden getoetst op oneerlijke bedingen.

De kantonrechter heeft de relevante artikelen van de huurovereenkomst beoordeeld en geconcludeerd dat de meeste bedingen niet oneerlijk zijn. Echter, artikel 13.1 van de huurovereenkomst, dat de kosten voor buitengerechtelijke incassokosten ten laste van de consument legt, werd als oneerlijk aangemerkt. Dit beding wijkt af van de wettelijke regeling en kan leiden tot hoge kosten voor de consument, wat in strijd is met de goede trouw. De kantonrechter heeft daarom het voornemen geuit om dit beding te vernietigen en heeft de eiseres in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten.

De zaak is verwezen naar een rolzitting voor het nemen van een akte door de eiseres, waarbij zij de akte ten minste twee weken voor de rolzitting aan de gedaagde partij moet toesturen. De beslissing houdt iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond en verdere stappen volgen na de rolzitting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10639929 CV EXPL 23-10656
vonnis van: 5 september 2023
fno.: 33623

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

Woningstichting Rochdale

wonende te Amsterdam
eiseres
gemachtigde: GGN Mastering Credit Rotterdam
t e g e n

1. [gedaagde 1]

2. [gedaagde 2]

beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
niet verschenen

Verloop van de procedure

Eiseres heeft gedaagde partij gedagvaard. Gedaagde is niet verschenen. Tegen gedaagde is verstek verleend. De datum voor vonnis is bepaald op vandaag.

Gronden van de beslissing

Ambtshalve toetsing oneerlijke bedingen

1. De overeenkomst die in deze procedure centraal staat is gesloten met een consument.
2. De ingangsdatum van de onderhavige huurovereenkomst is 15 april 1998. In eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam (bijv. de procedure die is ingeleid door eiseres, bekend onder kenmerk 10638324 CV EXPL 23-10586, waarin op 1 september 2023 vonnis is gewezen) is geoordeeld dat voor huurovereenkomsten met consumenten die zijn ingegaan vóór de implementatie van de Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen) in het Nederlandse recht geen ambtshalve toetsing aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht hoeft plaats te vinden. De implementatiedatum van de Richtlijn oneerlijke bedingen is 17 november 1999 (volgens Staatsblad 1999, 468).
3. Echter, de Richtlijn oneerlijke bedingen dateert van 1993 en diende door de lidstaten te zijn geïmplementeerd op 31 december 1994. Dit volgt onder meer uit het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2001 (zaak C-144/99, onder overweging 6).
4. Dat de Nederlandse wetgever de Richtlijn oneerlijke bedingen feitelijk pas heeft geïmplementeerd in 1999, betekent niet dat consumenten hun rechten die zij ontlenen uit de Richtlijn ook pas vanaf 1999 te gelde kunnen maken. Zij hebben daar al recht op sinds 31 december 1994. Daarom moeten (huur)overeenkomsten vanaf die datum – in tegenstelling tot wat eerder is geoordeeld – wel ambtshalve worden getoetst.
5. Eisende partij heeft de tussen partijen gesloten huurovereenkomst in het geding gebracht, zodat de kantonrechter ambtshalve kan beoordelen of de bedingen die daarin staan een oneerlijk karakter hebben. Er zijn geen algemene voorwaarden van toepassing.
6. Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Voor het toetsingsmoment moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is daarom de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg. Verder moet rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen geen regeling zouden hebben getroffen.
7. De bedingen die voor de beoordeling van de vordering relevant zijn, te weten de artikelen 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.15, 13.1 en 13.2 van de huurovereenkomst zijn door de kantonrechter getoetst.
8. De artikelen 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.15 en 13.2 van de huurovereenkomst worden niet oneerlijk bevonden.
9. Ten aanzien van artikel 13.1 van de huurovereenkomst wordt het volgende overwogen. Dit beding luidt als volgt:
13.1
Indien één van de partijen, na schriftelijk in gebreke te zijn gesteld, toerekenbaar blijft tekortschieten in de nakoming van enige verplichting welke ingevolge de wet en de huurovereenkomst op haar rust, komt alle daaruit voortvloeiende schade, waarin begrepen de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, voor rekening van de tekortschietende partij.
10. Artikel 13.1 van de huurovereenkomst wordt door de kantonrechter als oneerlijk aangemerkt. Dit beding wijkt immers ten nadele van de consument af van de wettelijke regeling over buitengerechtelijke kosten. Contractuele afwijking van dwingendrechtelijke bepalingen is, op grond van het arrest van de Hoge Raad van
10 februari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.4) oneerlijk. Op grond van dit beding kunnen
allekosten, in en buiten rechte, op de consument worden verhaald indien er als gevolg van een niet-nakomen door de consument maatregelen moeten worden genomen. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat de consument op grond van het beding belast wordt met hoge kosten, die normaal gesproken niet ten laste van de consument behoren te komen. Dit terwijl de consument in de wettelijke regeling uitsluitend buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, mits is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW, waarbij de aanmaning als bedoeld in dat artikellid ook nog moet voldoen aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) gestelde eisen. Het beding in artikel 13.1 heeft aldus een bredere strekking dan de wettelijke bepaling.
11. De kantonrechter is gelet op het voorgaande dan ook voornemens om artikel 13.1 van de huurovereenkomst te vernietigen vanwege het oneerlijke karakter. Alvorens daartoe over te gaan, wordt eisende partij in de gelegenheid gesteld zich bij akte over dat voornemen en de eventuele gevolgen voor de vordering uit te laten.
12. De zaak wordt daartoe verwezen naar de hieronder genoemde rol.
13.
Eisende partij dient een kopie van haar akte, inclusief dit vonnis, ten minste twee weken vóór de hierna te bepalen rolzitting aan de gedaagde partij toe te sturen, met de mededeling dat gedaagde partij op die rolzitting daarop mag reageren dan wel uitstel kan vragen en hoe en wanneer gedaagde uiterlijk moet reageren. Eiseres dient in dat kader niet alleen de akte, maar ook de hiervoor bedoelde mededeling/brief aan gedaagde partij in het geding te brengen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat de akte tijdig en met de juiste mededeling aan gedaagde partij is toegestuurd, wordt deze akte in beginsel buiten beschouwing gelaten.

Beslissing

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
3 oktober 2023 om 10:00 uurvoor het nemen van een akte door eisende partij als hierboven omschreven;
bepaalt dat eisende partij de akte tenminste twee weken vóór deze rolzitting aan gedaagde partij moet sturen, zoals hiervoor is bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.A.M. Jacobs, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.