ECLI:NL:RBAMS:2023:559

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
C/13/727401 / KG ZA 22-1082
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot doorhaling BKR-registratie op basis van belangenafweging in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, die in een financieel benarde situatie verkeert, een kort geding aangespannen tegen ING Bank N.V. met het verzoek om de bijzonderheidscoderingen in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) te verwijderen. Eiseres heeft in het verleden een relatie gehad met een partner die verslaafd was aan gokken, wat heeft geleid tot een schuldenlast. Na de beëindiging van de relatie heeft eiseres hulp gezocht en is zij een schuldsaneringstraject gestart. ING heeft de registratie in het CKI gehandhaafd, maar eiseres stelt dat deze registratie haar huidige mogelijkheden om een hypotheek te verkrijgen belemmert, nu zij en haar huidige partner een woning hebben gekocht en financiering nodig hebben. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van eiseres bij het verwijderen van de registratie zwaarder weegt dan de belangen van ING bij het handhaven van de registratie. De rechter heeft ING veroordeeld om de registratie binnen drie werkdagen te verwijderen en heeft de proceskosten aan ING opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/727401 / KG ZA 22-1082 AB/EB
Vonnis in kort geding van 27 januari 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 2 januari 2023,
advocaat mr. M. de Boorder te 's-Gravenhage,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ING worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 18 januari 2023 heeft [eiseres] de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting was [eiseres] aanwezig met mr. De Boorder. Aan de zijde van ING waren aanwezig [naam 1] en mr. Posthuma.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Medio februari 2016 heeft [eiseres] de relatie met haar toenmalige partner, de vader van hun toen 6-jarige zoon, verbroken en is met haar zoon vertrokken uit de woning waar het gezin destijds woonde, met achterlating van allerlei eigendommen, waarvan zij afstand heeft gedaan.
2.2.
[eiseres] had tijdens die relatie een betaalrekening met contractnummer [nummer] bij ING, waarop zij maximaal drie maanden rood mocht staan.
Op rekeningafschriften uit de maanden april tot en met juli 2016 staan verschillende overboekingen van en naar PPRO Financial Ltd (exploitant van een online casino) vermeld.
2.3.
[eiseres] is opgevangen door de koster van de Hervormde en Gereformeerde Diaconie in [plaats] , bij wie zij een zolderkamer huurt. In die kamer past niet veel meer dan een bureau, een kast en een tweepersoonsbed. Zij slaapt daar met haar zoon, die inmiddels 12 jaar oud is. Inmiddels heeft zij een relatie met de zoon van de koster.
2.4.
Op 22 februari 2016 heeft [eiseres] bij de Financiële Winkel, de schuldhulpverlenende instantie van de gemeente [plaats] , een stabilisatieovereenkomst ondertekend voor de duur van minimaal 120 dagen en maximaal acht maanden, die inhield dat zij zich met hulp van een budgetbeheerder zou inspannen om gedurende de periode van stabilisatie haar inkomsten en uitgaven in evenwicht te brengen en te houden en haar vaste lasten te voldoen.
2.5.
Op 13 juni 2016 heeft [eiseres] zich bij de Financiële Winkel aangemeld voor een schuldsaneringstraject.
2.6.
ING heeft [eiseres] op 14 juni 2016 gewaarschuwd dat zij al twee maanden rood stond, en op 28 juli 2016 dat zij al bijna drie maanden rood stond. Haar is de beëindiging van de kwartaallimiet in het vooruitzicht gesteld als zij het negatieve saldo niet zou aanzuiveren. Op 15 augustus 2016 is de kwartaallimiet beëindigd. In de tweede helft van 2016 is [eiseres] herhaaldelijk verzocht het tekort op de betaalrekening aan te vullen.
2.7.
Het schuldsaneringstraject is gestart in februari 2017.
2.8.
In de periode van eind februari tot en met mei 2017 heeft Vesting Finance, het door ING ingeschakelde incassobureau, [eiseres] herhaaldelijk verzocht het totaal verschuldigde bedrag van € 531,55, te vermeerderen met rente, te betalen.
2.9.
Op 4 mei 2017 heeft de Financiële Winkel ING een bemiddelingsvoorstel gedaan voor de schuld van [eiseres] . Dat voorstel hield in dat ING, net als veertien andere concurrente schuldeisers 10,17% van haar vordering zou ontvangen tegen finale kwijting. ING en de andere schuldeisers hebben met dat aanbod ingestemd. Het verschuldigde percentage is vervolgens voldaan.
2.10.
Op 14 augustus 2020 heeft de gemeente [woonplaats] aan [eiseres] laten weten dat het schuldhulpverleningstraject succesvol was afgerond.
2.11.
Sinds 1 september 2021 werkt [eiseres] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 september 2025 bij een zorginstelling, waarmee zij ongeveer € 2.000,00 netto per maand verdient. Bij gelijkblijvend functioneren en ongewijzigde bedrijfsomstandigheden zal de overeenkomst worden omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd.
2.12.
De huidige partner van [eiseres] , [naam 2] , heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en verdient netto rond de € 2.000,00 à € 2.200,00 per maand.
2.13.
[eiseres] heeft het bedrag dat ING had moeten afboeken, alsnog aan ING betaald.
2.14.
De gang van zaken rond de betaalrekening is door ING in het CKI (Centraal Krediet Informatiesysteem) van het BKR (Bureau Kredietregistratie) verwerkt met bijzonderheidscodering A2 en 8 juli 2020 als praktische einddatum. Dat wil zeggen dat er een achterstand is ontstaan, dat de vordering is opgeëist en dat de financiële verplichting door kwijting tot een einde is gekomen op 8 juli 2020. Op die datum is de vijfjaarstermijn gedurende welke de registratie zichtbaar is voor andere kredietverstrekkers gaan lopen.
2.15.
[eiseres] en [naam 2] hebben € 25.700,00 gespaard voor de aankoop van een woning.
2.16.
Op 28 november 2022 hebben zij een woning in [plaats] gekocht voor
€ 340.000,00. Zij zijn bezig met de aanvraag van een financiering van € 336.000,00. De bijzonderheidscoderingen in het CKI blijken een struikelblok voor het verkrijgen van die financiering.
2.17.
Bij brief van 5 december 2022 aan ING heeft Dynamiet.nl namens [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de registratie en verzocht haar gegevens uit het CKI te verwijderen. In een e-mail van 23 december 2022 heeft ING geantwoord dat een belangenafweging voor het verwijderen van de registratie niet in het voordeel van [eiseres] uitvalt. Een verzoek tot heroverweging heeft ING niet op andere gedachten gebracht.
2.18.
Het overeengekomen financieringsvoorbehoud is op verzoek van [eiseres] verlengd tot zes weken na 3 januari 2023.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, kort gezegd, ING te veroordelen de bijzonderheidscoderingen te (laten) verwijderen en haar te veroordelen in de proces- en de nakosten.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan [eiseres] , van wie persoonsgegevens zijn geregistreerd bij het BKR, komt het recht toe op wissing van gegevens als bedoeld in artikel 17 AVG en het recht van bezwaar als bedoeld in artikel 21 AVG. De reactie van ING op het verwijderingsverzoek van Dynamiet.nl moet worden aangemerkt als afwijzing van een verzoek als bedoeld in artikel 21 AVG.
4.2.
[eiseres] heeft een spoedeisend belang bij dit kort geding. Zij heeft een woning gekocht en heeft daarvoor op korte termijn financiering nodig. Een beslissing in een verzoekschriftprocedure als bedoeld in artikel 35 UAVG zal voor haar te laat komen. Bekeken moet worden of voldoende aannemelijk is dat de rechtbank het verzoek zou hebben toegewezen.
4.3.
Art. 21 lid 1 AVG bepaalt dat de rechthebbende te allen tijde het recht heeft om bezwaar te maken tegen een gegevensverwerking vanwege redenen die verband houden met zijn ‘specifieke situatie’. Hierin ligt besloten dat het aan de rechthebbende is om specifieke redenen voor dat bezwaar te stellen en zo nodig aan te tonen. Maakt de rechthebbende bezwaar, dan zal degene die verantwoordelijk is voor de verwerking ofwel dwingende gerechtvaardigde gronden voor die verwerking moeten aanvoeren en zo nodig aantonen, die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon, ofwel de verwerking van de persoonsgegevens moeten staken. Dat is dus in wezen geen andere verdeling van stelplicht en bewijslast dan door de Hoge Raad aangehouden in de Santander-beschikking (ECLI:NL:HR:2011:BQ8097), te weten dat het in eerste instantie aan de rechthebbende is om nadere gegevens te verschaffen die tot een hernieuwde belangenafweging kunnen leiden (verg. Conclusie AG, punt 2.34, bij HR 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814).
4.4.
Die hernieuwde belangenafweging zal specifieker van aard zijn en meer toegespitst op de actuele omstandigheden van de rechthebbende dan de eerdere belangenafweging, die een enigszins algemeen karakter zal hebben gehad. Bij deze afweging kunnen dus ook feiten en omstandigheden die zich na de registratie hebben voorgedaan worden betrokken. Bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan moet verder zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat wil zeggen dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig is aan het doel van de verwerking en dat het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor betrokkene minder nadelige, wijze kan worden bereikt (subsidiariteitsbeginsel).
Zie de Santander-beschikking.
De rechter toetst aan de hand van deze belangenafweging uiteindelijk of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen – het tweeledige doel van de kredietregistratie: het beschermen van de consument tegen overkreditering en het waarschuwen van andere kredietinstellingen – in het specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene.
4.5.
ING had destijds goede redenen om [eiseres] op te nemen in het CKI. Zij had een schuldenlast van in totaal € 27.559,37 bij meerdere schuldeisers, die allemaal een flinke veer hebben moeten laten. Het gaat er nu om of die registratie thans nog moet worden gehandhaafd. ING meent van wel, en beroept zich op een vergelijkbare zaak waarin dat zo is beslist (ECLI:NL:RBAMS:2022:5506).
Die zaak vertoont inderdaad gelijkenissen met deze zaak, maar er zijn ook relevante verschillen, die maken dat het kwartje in deze zaak de andere kant op rolt.
4.6.
Een eerste verschil is de woonsituatie van de betrokkenen. Die van [eiseres] is nijpend. Zij en haar zoontje van 12 jaar wonen zonder enige privacy samen op een kleine zolderkamer. Dat was niet het geval in de zaak waaraan ING refereert. Het belang van [eiseres] bij het vinden van passende woonruimte is dus groter. ING heeft aangevoerd dat er voldoende passende huurwoningen beschikbaar zijn. Voor [eiseres] en [naam 2] , die niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, is kopen echter financieel veel aantrekkelijker dan een woning in de vrije sector huren.
4.7.
In de eerdere zaak had de BKR-geregistreerde de schulden zelf gemaakt. [eiseres] heeft toegelicht dat haar vorige partner kampte met gok- en andere verslavingen en dat hij ook gebruik maakte van haar bankpas, waardoor de schulden zijn ontstaan. Zij heeft geen weerstand aan hem kunnen bieden en heeft hem beveiligingscodes voor digitale transacties gegeven. Ze had de relatie eerder moeten beëindigen, maar kon dat niet, ook omdat hij de vader van haar zoon is. Pas met hulp van de koster en diens gezin is het haar gelukt zich los te maken van haar ex. Zij en haar zoon hebben helemaal geen contact meer met hem. Deze toelichting komt voorshands aannemelijk voor. Een gokverslaving is niet zomaar verholpen en er is geen aanwijzing dat het [eiseres] zelf was die heeft gegokt. Haar kan hooguit het verwijt worden gemaakt dat zij ervoor had moeten zorgen dat haar ex niet over haar pas en codes kon beschikken. Dat verwijt is echter van een andere orde. Herhaling valt in de huidige situatie van [eiseres] niet te verwachten.
4.8.
Een ander verschil is dat [eiseres] direct na het vertrek bij haar ex hulp heeft gezocht om verbetering in haar situatie te brengen. Nog voordat ING de kwartaallimiet beëindigde, had zij zich al aangemeld voor een schuldsaneringstraject. Het pleit voor haar dat zij direct schoon schip met alle schuldeisers heeft willen maken.
4.9.
Er zijn geen aanwijzingen dat [eiseres] nu nog een risico vormt voor kredietverleners, of dat zij zwaardere financiële lasten op zich zal nemen dan zij kan dragen. Het bedrag dat zij en [naam 2] willen lenen, wordt door de hypotheekbank verantwoord geacht. Dat betekent dat het belang van [eiseres] bij doorhaling van de BKR-registratie zwaarder weegt dan het tweeledig doel van kredietregistratie. Voorshands is aannemelijk dat de bodemrechter daar niet anders over zal denken. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.10.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 132,29
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.462,29

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt ING om binnen drie werkdagen na vonnisdatum de bijzonderheidscoderingen bij contractnummer [nummer] op naam van [eiseres] uit het CKI te (laten) verwijderen,
5.2.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.462,29,
5.3.
veroordeelt ING in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: eB