ECLI:NL:RBAMS:2023:5510

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
728417 / HA RK 23-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijdering van BKR-registratie na faillissement en kwijting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van zijn BKR-registratie. [verzoeker] was vennoot en bestuurder van twee ondernemingen die in 2016 failliet zijn verklaard. Na de faillissementen heeft Rabobank een BKR-registratie geplaatst vanwege een achterstand in de terugbetaling van een zakelijke financiering. [verzoeker] heeft in 2019 finale kwijting gekregen voor de schuld, maar de registratie bleef vijf jaar zichtbaar. In 2022 heeft [verzoeker] een verzoek tot verwijdering van de registratie ingediend, dat door Rabobank werd afgewezen. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de proportionaliteit van de registratie. De rechtbank oordeelde dat de registratie op zichzelf juist was en dat de belangen van Rabobank bij instandhouding van de registratie zwaarder wogen dan de belangen van [verzoeker] bij verwijdering. De rechtbank wees zowel de primaire als de subsidiaire vordering van [verzoeker] af en veroordeelde hem in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat er op dit moment geen aanleiding was om de BKR-registratie te verwijderen, maar dat [verzoeker] in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/728417 / HA RK 23-13
Beschikking van 25 mei 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. C.B.G.M. Foolen te Tilburg,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. M. van den Broek te Leiden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties,
- het verweerschrift, met producties,
- de beschikking van 16 februari 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de aanvullende producties 14 tot en met 16 van [verzoeker] ,
- de aanvullende producties 17 en 18 van [verzoeker] ,
- de mondelinge behandeling van 6 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Rabobank heeft in 2014 een zakelijke financiering verstrekt aan Krimpens Stratenmakers Bedrijf VOF en aan [bedrijf] B.V. (hierna: de ondernemingen). [verzoeker] was vennoot en bestuurder van de ondernemingen.
2.2.
Bij de terugbetaling van de financiering zijn achterstanden ontstaan. Rabobank heeft de financiering daarom op 9 augustus 2016 opgezegd. Ook heeft Rabobank [verzoeker] toen gesommeerd om binnen veertien dagen een bedrag van € 60.819,40 te betalen. Het bedrag is niet binnen die termijn betaald. Daarom heeft Rabobank per 23 augustus 2016 code A (achterstand) en code 2 (opeising) laten plaatsen in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) van Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR) op contractnummer [nummer] .
2.3.
Op 9 augustus 2016 is [verzoeker] in privé failliet verklaard. De ondernemingen zijn op 23 augustus 2016 failliet verklaard.
2.4.
Het faillissement van [verzoeker] in privé is in augustus 2019 opgeheven bij gebrek aan baten.
2.5.
Op 19 augustus 2019 heeft Rabobank in een e-mail aan [verzoeker] geschreven dat de vordering van Rabobank weer is herleefd na de beëindiging van het faillissement. Op dat moment bedroeg de vordering € 81.778,53. Rabobank heeft in de e-mail laten weten dat [verzoeker] hoofdelijk aansprakelijk is voor deze schuld.
2.6.
Op 5 september 2019 heeft Rabobank [verzoeker] finale kwijting verleend voor de schuld. Vanwege deze kwijting heeft Rabobank code 3 (kwijting) bij het BKR gemeld, met als werkelijke einddatum 5 september 2019. Rabobank heeft in een brief aan [verzoeker] toegelicht dat de BKR-melding nog vijf jaar zichtbaar blijft.
2.7.
Op dit moment heeft [verzoeker] een eenmanszaak, waarmee hij actief is in de (tuin)bouw. Eerder verrichte hij deze activiteiten met een vennootschap onder firma (vof), Rectus Totaal Service VOF. [verzoeker] was vennoot van deze vof, samen met Rectus Infra & Tuin B.V., een vennootschap waarvan zijn vrouw enig aandeelhouder en bestuurder is. De vof is op 1 januari 2023 gewijzigd naar de eenmanszaak.
2.8.
Op 28 juli 2022 heeft CoderingVrij B.V. namens [verzoeker] een verzoek tot verwijdering van de BKR-registratie ingediend bij Rabobank. Rabobank heeft dit verzoek op 11 augustus 2022 afgewezen.
2.9.
Op 9 november 2022 heeft [verzoeker] een klacht ingediend bij Rabobank tegen de beslissing om de BKR-registratie te handhaven. De klachtenservice van Rabobank heeft hier met een brief van 7 december 2022 op gereageerd. In deze brief staat dat de BKR-registratie niet in aanmerking komt voor vroegtijdige verwijdering, omdat de belangenafweging niet in het voordeel van [verzoeker] uitvalt.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, samengevat, om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
I. primair, Rabobank te veroordelen om de bijzonderheidscoderingen (A, 2 en 3) op contractnummer [nummer] in het CKI van BKR binnen zeven dagen na het wijzen van de beschikking te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
II. subsidiair, Rabobank te veroordelen om de bijzonderheidscoderingen (A, 2 en 3) op contractnummer [nummer] in het CKI van BKR in een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
III. Rabobank te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de BKR-registratie niet langer proportioneel is, dat de belangenafweging moet uitvallen in zijn voordeel en dat de registratie daarom moet worden verwijderd.
3.3.
Rabobank voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de BKR-registratie op zichzelf juist is. Het gaat in deze zaak om de vraag of de registratie moeten worden verwijderd voordat de vijfjaarstermijn verstrijkt. De rechtbank licht hierna eerst in het algemeen toe wat de regels zijn als iemand wil dat een BKR-registratie wordt verwijderd en op welke manier een verzoek tot verwijdering wordt beoordeeld. Daarna zal de rechtbank het verzoek van [verzoeker] beoordelen aan de hand van dat toetsingskader.
toetsingskader
4.2.
Een BKR-registratie is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens waarop de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing is. Op grond van artikel 21 lid 1 AVG kan een persoon (hier [verzoeker] ) vanwege zijn specifieke situatie bezwaar maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder f AVG. [1] De verwerkingsverantwoordelijke (hier Rabobank) moet het bezwaar honoreren, tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert voor de verwerking die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. Als het bezwaar wordt gehonoreerd, dan moet de verwerkingsverantwoordelijke op grond van artikel 17 lid 1 onder c AVG de persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging wissen. Als de verwerkingsverantwoordelijke het bezwaar niet honoreert, dan kan de betrokkene de rechter zo nodig om een doeltreffende voorziening vragen (artikel 79 AVG en artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming). De rechter toetst of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen (het doel van de kredietregistratie) in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene (overweging 69 AVG). Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds het beschermen van de consument tegen overkreditering en anderzijds het beschermen van kredietverstrekkers tegen consumenten die financiële verplichtingen niet (kunnen) nakomen.
4.3.
De belangenafweging moet worden gemaakt aan de hand van de feiten en omstandigheden die op het moment van de afweging bekend zijn. Bij deze afweging kunnen dus ook feiten en omstandigheden worden betrokken die zich na de registratie hebben voorgedaan. Bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het doel van de verwerking en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor hem minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. [2]
4.4.
Bij een verzoek op grond van artikel 21 AVG moet de verwerkingsverantwoordelijke ingaan op de door de betrokkene aangedragen – en naar vermogen onderbouwde – met zijn specifieke situatie verband houdende redenen voor bezwaar. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het bezwaar in het geval van een code A, 2 en/of 3 zijn bijvoorbeeld:
- de omvang van de schuld en/of de achterstand;
- of een eventuele betalingsregeling goed is nagekomen;
- de reden voor (het ontstaan en voortbestaan van) de achterstand en de mate van verwijtbaarheid;
- de huidige financiële situatie van betrokkene (waaronder het inkomen) en als deze weer stabiel is: hoe lang al;
- of betrokkene andere schulden heeft;
- of sprake is geweest van ernstige (al dan niet structurele) wanbetaling;
- de omstandigheid dat betrokkene met de lening (bijvoorbeeld voor de koop van een woning) niet kan wachten tot de vijfjaarstermijn is verstreken (bijvoorbeeld vanwege gezins- en woonsituatie);
- het verstrijken van de tijd sinds het inlossen van de schuld.
het verzoek van [verzoeker]
4.5.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat hij een zwaarwegend belang heeft bij directe verwijdering van zijn BKR-registratie. Hij heeft toegelicht dat hij 59 is, nog maar een paar jaar heeft om zijn pensioen bij elkaar te werken en het daarom belangrijk is dat hij zijn onderneming de komende jaren kan laten groeien. Hiervoor wil [verzoeker] machines leasen. Nu huurt hij deze machines, maar dit is in vergelijking met leasen veel duurder. Ook is een nieuwe bedrijfsauto nodig. De huidige bedrijfsauto is aan vervanging toe, maar vanwege de BKR-registratie kan [verzoeker] geen andere auto leasen. Als onderbouwing heeft hij vier afwijzingen overgelegd van aanvragen voor een leaseovereenkomst voor een auto. [verzoeker] stelt verder dat hij langdurig financieel stabiel is. Hij komt al zijn betalingsverplichtingen na, uit zijn aanslagen inkomstenbelasting blijkt dat zijn verzamelinkomen gedurende de jaren fors is gestegen en met zijn onderneming gaat het goed. Ook voert hij aan dat het faillissement is ontstaan door een ongelukkige samenloop van omstandigheden, zodat geen sprake is van een situatie waarin toekomstige kredietverstrekkers moeten worden gewaarschuwd voor financieel roekeloos gedrag. Ten slotte vindt hij dat het tijdsverloop zwaar moet meewegen in de belangenafweging, onder andere omdat inmiddels 3,5 jaar is verstreken sinds de BKR-registratie en hij al ruim 6,5 jaar geen nieuwe schulden heeft gemaakt.
4.6.
Rabobank stelt zich op het standpunt dat de belangen bij instandhouding van de BKR-registratie zwaarder wegen dan de belangen bij verwijdering daarvan. Zij heeft toegelicht dat het vanwege het tweeledige doel van kredietregistratie van belang is dat kredietverstrekkers bij een financieringsaanvraag kunnen zien dat in het recente verleden een kwijting heeft plaatsgevonden van ruim € 80.000,00. Rabobank volgt [verzoeker] niet in zijn stelling dat de reden van het faillissement niet aan hem is toe te rekenen, omdat uit de bankadministratie onder andere volgt dat ook privé-onttrekkingen tot het faillissement hebben geleid. Verder volgt uit het faillissementsverslag van [bedrijf] B.V dat niet was voldaan uit de verplichtingen uit artikel 2:10 BW en dat er mogelijk paulianeuze transacties waren in aanloop naar het faillissement. Voor zover geen sprake was van financieel roekeloos gedrag, heeft [verzoeker] volgens Rabobank in ieder geval onvoldoende toegelicht waarom de oorzaak van het faillissement buiten het reguliere ondernemingsrisico zou vallen. Verder kon tot september 2019 niet worden gesproken van een gezonde en stabiele financiële situatie, gezien de faillissementen en de vordering van Rabobank. Dat de financiële positie daarna is verbeterd, is grotendeels te danken aan de kwijting. Op dit moment is onvoldoende informatie beschikbaar om te beoordelen of sprake is van een gezonde en stabiele financiële situatie. Ook heeft [verzoeker] zijn huidige financieringsbehoefte onvoldoende onderbouwd en is onduidelijk of de BKR-registratie de enige reden is dat de leaseaanvragen zijn geweigerd, aldus Rabobank.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat Rabobank zich terecht op het standpunt stelt dat het belang van de kredietregistratie in dit specifieke geval zwaarder weegt dan de belangen van [verzoeker] . Hierna wordt toegelicht waarom de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
4.8.
Het is begrijpelijk dat [verzoeker] zijn bedrijf wil laten groeien, maar op dit moment komt geen zwaarder gewicht toe aan dit belang. [verzoeker] heeft onvoldoende onderbouwd waarom het voor hem belangrijk is dat hij machines kan leasen. In het ondernemingsplan is een bedrijfsomzet opgenomen bij een uitbreiding met een kleine shovel en een mobiele kraan, maar het is niet duidelijk hoeveel het [verzoeker] nu kost om deze machines te huren en wat het verschil in omzet is ten opzichte van leasen. Daarom is niet duidelijk geworden in hoeverre het leasen van machines van belang is voor de groei van het bedrijf. Ook is onduidelijk of de BKR-registratie een belemmering vormt voor het leasen van de machines. Daarnaast heeft [verzoeker] niet met stukken onderbouwd waarom een leaseauto noodzakelijk is. Het is logisch dat een degelijke bedrijfsauto nodig is om klanten te kunnen bereiken, maar uit de stukken blijkt niet dat of waarom leasen redelijkerwijs de enige mogelijkheid is. Ook ontbreekt een uitgewerkt financieringsplan voor de uitbreiding van de onderneming. [verzoeker] heeft het belang bij verwijdering van de registratie daarom onvoldoende onderbouwd.
4.9.
Daar staat bovendien tegenover dat de BKR-registratie is ontstaan nadat een zakelijke financiering van ruim € 60.000,00 niet werd terugbetaald en vervolgens een schuld van ruim € 80.000,00 is gekweten. Deze bedragen zijn aanzienlijk. [verzoeker] wil nu opnieuw zakelijke leningen aangaan. Als het klopt dat de eerdere faillissementen zijn ontstaan door een ongelukkige samenloop van omstandigheden, zoals [verzoeker] stelt, dan neemt dit niet weg dat de faillissementen in zijn risicosfeer als ondernemer vallen. Om deze reden is nog steeds van zwaarwegend belang dat kredietverstrekkers de kwijting kunnen zien en kan verder in het midden blijven of, zoals Rabobank aanvoert, [verzoeker] zelf een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de faillissementen.
4.10.
Gelet op het voorgaande wegen de huidige financiële situatie van [verzoeker] en het tijdsverloop niet op tegen de belangen bij instandhouding van de registratie. [verzoeker] heeft naar voren gebracht dat zijn inkomen de afgelopen jaren is gestegen en dat hij in 2022 een winst uit onderneming heeft behaald van € 57.008,00. Mede in het licht van het ontbreken van een onderbouwd financieringsplan, kan [verzoeker] niet worden gevolgd in zijn stelling dat de betreffende inkomensstijgingen en de genoemde winst zodanig hoog zijn dat daaruit volgt dat hij niet langer hoeft te worden beschermd tegen overkreditering. Verder geldt in het algemeen weliswaar dat het belang bij verwijdering van een BKR-registratie zwaarder weegt naarmate meer tijd is verstreken, maar bij gebrek aan overige omstandigheden die (sterk) in het voordeel van [verzoeker] pleiten, maakt het tijdsverloop niet dat de BKR-registratie moet worden verwijderd. Rabobank heeft er terecht op gewezen dat tot 2019 geen sprake was van een gezonde financiële situatie en dat het grotendeels komt door de kwijting dat de financiële situatie de afgelopen jaren is verbeterd, zodat het tijdsverloop van 6,5 jaar sinds het ontstaan van de schuld niet in het voordeel van [verzoeker] meeweegt. Dat een aantal gemeenten heeft besloten de bewaartermijn bij een schuldregeling te verkorten naar zes maanden, zoals [verzoeker] verder nog heeft aangevoerd, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dit maakt in ieder geval niet dat Rabobank de vijfjaarstermijn uit het Algemeen Reglement CKI niet zou mogen toepassen.
4.11.
Hieruit volgt dat op dit moment geen aanleiding bestaat om te bepalen dat Rabobank de BKR-registratie moet (laten) verwijderen. De rechtbank wijst de primaire vordering daarom af.
4.12.
De rechtbank wijst ook de subsidiaire vordering af. De rechtbank dient aan de hand van de feiten en omstandigheden te beoordelen of er op dit moment aanleiding bestaat om de BKR-registratie te verwijderen. Die feiten en omstandigheden kunnen in de komende jaren veranderen, zowel positief als negatief. Om die reden kan de rechtbank niet vooruitlopen op het bepalen van een toekomstig moment waarop registratie niet langer noodzakelijk is. Dit neemt niet weg dat [verzoeker] op enig moment voordat de vijfjaarstermijn is verstreken een nieuw verzoek tot verwijdering kan indienen bij Rabobank.
4.13.
De rechtbank veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, omdat hij de partij is die ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van Rabobank worden tot op heden begroot op € 1.872,00 (€ 676,00 griffierecht en 2 punten x tarief € 598). Ook wordt [verzoeker] ambtshalve veroordeeld in de kosten die na deze beschikking ontstaan. Deze kosten worden toegewezen op de manier die onder 5.3 wordt vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.872,00,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten die na deze beschikking ontstaan, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat plus de explootkosten van betekening als [verzoeker] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze beschikking heeft voldaan en de beschikking vervolgens wordt betekend.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.F. de Groot, rechter, bijgestaan door mr. C.C.H. Hersbach, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023.

Voetnoten

1.HR 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814.
2.HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097.