ECLI:NL:RBAMS:2023:5509

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
732434 / HA RK 23-121
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van BKR-registratie afgewezen na beoordeling van de belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van zijn BKR-registratie. [verzoeker] had in 2002 een doorlopend krediet afgesloten bij ING Bank N.V., maar door betalingsachterstanden is er een BKR-registratie ontstaan. Ondanks dat [verzoeker] zijn schuld inmiddels heeft afbetaald, verzocht hij de rechtbank om de registratie te laten verwijderen, omdat deze hem belemmert in het kopen van een woning. ING voerde verweer en stelde dat de registratie terecht was en dat de belangen bij instandhouding zwaarder wogen dan die van [verzoeker]. De rechtbank heeft de procedure en de feiten rondom de kredietregistratie en de betalingsachterstanden uitvoerig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de registratie op zichzelf juist was en dat er geen aanleiding was om deze vroegtijdig te verwijderen. De belangenafweging viel in het voordeel van ING uit, omdat [verzoeker] lange tijd in een problematische schuldensituatie heeft verkeerd en er onvoldoende bewijs was dat zijn huidige financiële situatie stabiel was. De rechtbank wees zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van [verzoeker] af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/732434 / HA RK 23-121
Beschikking van 24 augustus 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. C.B.G.M. Foolen te Tilburg,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verwerende partij,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties,
- het verweerschrift, met producties,
- de beschikking van 19 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 14 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
In 2002 heeft [verzoeker] een doorlopend krediet van € 2.500,00 afgesloten bij (een rechtsvoorganger van) ING. Het krediet was gekoppeld aan de betaalrekening van [verzoeker] . Op grond van de kredietovereenkomst moest [verzoeker] maandelijks € 90,00 betalen. De betalingen en de rente werden geïncasseerd van zijn betaalrekening.
2.2.
In 2007 is een achterstand ontstaan bij de terugbetaling van het doorlopend krediet. ING kon de termijnbedragen niet incasseren, omdat er niet voldoende saldo op de betaalrekening van [verzoeker] stond. ING heeft [verzoeker] daarom verzocht om contact op te nemen over het doorlopend krediet. Als gevolg van de achterstand is op 3 september 2007 de bijzonderheidscode A in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) van Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR) geplaatst op contractnummer [nummer] .
2.3.
Op 17 september 2007 en 1 oktober 2007 heeft ING [verzoeker] verzocht het saldotekort op zijn rekening aan te vullen en de betalingsachterstand op het doorlopend krediet te betalen.
2.4.
Op 22 oktober 2007 heeft ING het doorlopend krediet opgezegd vanwege de betalingsachterstand. Ook heeft ING de uitstaande schuld opgeëist, die op dat moment € 3.617,60 bedroeg.
2.5.
Op 20 januari 2009 heeft ING [verzoeker] gesommeerd de schuld te betalen, die op dat moment € 4.076,86 bedroeg.
2.6.
Op 24 september 2010 heeft een schuldhulpverlener aan ING geschreven dat [verzoeker] zich had aangemeld voor hulp bij zijn schulden, dat sprake was van een problematische schuldensituatie en dat een minnelijk schuldsaneringstraject zou worden opgestart. Daarbij is ING verzocht de hoogte van haar vordering door te geven. ING heeft hierop op 12 oktober 2010 gereageerd dat de hoogte van de vordering € 4.793,27 bedroeg.
2.7.
Begin 2011 heeft ING het bericht ontvangen dat het minnelijke traject werd beëindigd. Hierna heeft ING haar incassomaatregelen hervat. Op 29 juli 2011 heeft ING [verzoeker] gesommeerd om de vordering van op dat moment € 5.078,21 te betalen.
2.8.
In 2014 is [verzoeker] bij zijn huidige werkgever in dienst getreden. Tot die tijd is hij een aantal jaren werkloos geweest.
2.9.
In 2014 heeft ING de incasso van de vordering overgedragen aan haar incassogemachtigde, Vesting Finance. Vesting Finance heeft [verzoeker] vervolgens tot betaling gesommeerd. Hierna heeft [verzoeker] bij e-mail van 28 april 2014 een betalingsvoorstel gedaan, dat inhield dat hij € 2.000,00 zou betalen tegen finale kwijting. Vesting Finance heeft dit voorstel niet in behandeling genomen.
2.10.
Op 27 oktober 2015 heeft Vesting Finance [verzoeker] gesommeerd de vordering van op dat moment € 6.045,56 te betalen. Hierna heeft Vesting Finance op 11 november en 30 december 2015 opnieuw sommaties verstuurd. [verzoeker] heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met Vesting Finance en laten weten dat hij een voorstel wilde doen voor een eenmalige en gedeeltelijke betaling tegen finale kwijting. Vesting Finance heeft [verzoeker] vervolgens op 4 januari 2016 per e-mail verzocht om een voorstel te doen en dit met documenten te onderbouwen.
2.11.
Op 28 februari 2016 heeft Vesting Finance [verzoeker] opnieuw een sommatie verstuurd.
2.12.
Op 9 maart 2016 heeft [verzoeker] in een e-mail aan Vesting Finance een betalingsvoorstel gedaan van € 2.500,00 tegen finale kwijting. Vesting Finance heeft hierop op 23 maart 2016 gereageerd dat zij het voorstel pas in behandeling kon nemen als [verzoeker] volledige inzage in zijn financiële situatie zou geven door middel van het toezenden van een informatielijst, inclusief onderbouwing met documenten.
2.13.
Op 4 juli 2016 heeft [verzoeker] een e-mail gestuurd aan Vesting Finance, waarbij hij als bijlagen bewijs van andere schulden heeft meegestuurd. Uit deze bijlagen bleek van een schuld aan de Belastingdienst van € 497,00, een schuld aan Zilveren Kruis van € 1.627,28 en een schuld aan Zorginstituut Nederland van € 6.717,92. Op 12 juli en 15 augustus 2016 heeft Vesting Finance [verzoeker] nogmaals een informatielijst toegestuurd met het verzoek deze ingevuld te retourneren.
2.14.
Op 8 september 2016 heeft Vesting Finance [verzoeker] gesommeerd de vordering van ING te voldoen, die op dat moment € 6.144,82 bedroeg. Per deze datum is de bijzonderheidscode 2 in het CKI geregistreerd.
2.15.
Op 3 oktober 2016 heeft [verzoeker] een e-mail gestuurd aan Vesting Finance, met als bijlage een deels ingevulde informatielijst. [verzoeker] heeft hierbij een voorstel gedaan tot betaling van € 1.500,00 tegen finale kwijting. Vesting Finance heeft hierop op 6 oktober 2016 gereageerd dat zij nog een aantal stukken nodig had om het voorstel van [verzoeker] te kunnen beoordelen. Op 25 oktober 2016 heeft Vesting Finance in een e-mail aan [verzoeker] geschreven dat zij de gevraagde stukken nog niet had ontvangen en hem opnieuw gevraagd deze stukken op te sturen. Op 9 november 2016 heeft Vesting Finance [verzoeker] een brief gestuurd, waarin zij het betalingsvoorstel van [verzoeker] heeft afgewezen en een tegenvoorstel heeft gedaan. [verzoeker] heeft hier niet op gereageerd.
2.16.
In 2017 heeft Vesting Finance de incasso van de vordering overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft [verzoeker] op 29 september en 20 oktober 2017 een sommatie verstuurd. [verzoeker] heeft hierna contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder en een betalingsregeling afgesproken, die inhield dat hij maandelijks € 100,00 zou betalen totdat de volledige vordering van ING was betaald.
2.17.
Eind 2022 heeft [verzoeker] samen met zijn partner een koopovereenkomst getekend voor een woning met een koopsom van € 400.000,00. Op 7 december 2022 heeft Aegon Hypotheken laten weten dat de hypotheekaanvraag is afgewezen, omdat de uitkomst van de BKR toets niet acceptabel is. Hierna heeft [verzoeker] de koopovereenkomst ontbonden.
2.18.
Op 9 december 2022 heeft [verzoeker] de laatste betaling aan ING gedaan. Vervolgens is deze dag in het CKI als werkelijke einddatum geregistreerd.
2.19.
Op 22 december 2022 heeft CoderingVrij B.V. namens [verzoeker] een verzoek tot het verwijderen van de BKR-registratie ingediend bij ING. Vesting Finance heeft hierop op 24 februari 2023 namens ING gereageerd dat geen aanleiding bestaat de BKR-registratie vroegtijdig te verwijderen, omdat de belangenafweging niet in het voordeel van [verzoeker] uitvalt.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, samengevat, om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
I. primair, ING te veroordelen om de coderingen (A en 2) op contractnummer [nummer] in het CKI van BKR binnen zeven dagen na deze beschikking te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
II. subsidiair, ING te veroordelen om de BKR-registraties (A en 2) op contractnummer [nummer] in het CKI van BKR in een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
I. ING te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de BKR-registratie niet proportioneel is, dat de belangenafweging moet uitvallen in zijn voordeel en dat de registratie daarom vroegtijdig moet worden verwijderd.
3.3.
ING voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de BKR-registratie op zichzelf juist is. Het gaat in deze zaak om de vraag of de registratie moeten worden verwijderd voordat de vijfjaarstermijn verstrijkt. De rechtbank licht hierna eerst in het algemeen toe wat de regels zijn als iemand wil dat een BKR-registratie wordt verwijderd en op welke manier een verzoek tot verwijdering wordt beoordeeld. Daarna zal de rechtbank het verzoek van [verzoeker] beoordelen aan de hand van dat toetsingskader.
toetsingskader
4.2.
Een BKR-registratie is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens waarop de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing is. Op grond van artikel 21 lid 1 AVG kan een persoon (hier [verzoeker] ) vanwege zijn specifieke situatie bezwaar maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder f AVG. [1] De verwerkingsverantwoordelijke (hier ING) moet het bezwaar honoreren, tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert voor de verwerking die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. Als het bezwaar wordt gehonoreerd, dan moet de verwerkingsverantwoordelijke op grond van artikel 17 lid 1 onder c AVG de persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging wissen. Als de verwerkingsverantwoordelijke het bezwaar niet honoreert, dan kan de betrokkene de rechter zo nodig om een doeltreffende voorziening vragen (artikel 79 AVG en artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming). De rechter toetst of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen (het doel van de kredietregistratie) in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene (overweging 69 AVG). Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds het beschermen van de consument tegen overkreditering en anderzijds het beschermen van kredietverstrekkers tegen consumenten die financiële verplichtingen niet (kunnen) nakomen.
4.3.
De belangenafweging moet worden gemaakt aan de hand van de feiten en omstandigheden die op het moment van de afweging bekend zijn. Bij deze afweging kunnen dus ook feiten en omstandigheden worden betrokken die zich na de registratie hebben voorgedaan. Bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het doel van de verwerking en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor hem minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. [2]
4.4.
Bij een verzoek op grond van artikel 21 AVG moet de verwerkingsverantwoordelijke ingaan op de door de betrokkene aangedragen – en naar vermogen onderbouwde – met zijn specifieke situatie verband houdende redenen voor bezwaar. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het bezwaar in het geval van een code A, 2 en/of 3 zijn bijvoorbeeld:
- de omvang van de schuld en/of de achterstand;
- of een eventuele betalingsregeling goed is nagekomen;
- de reden voor (het ontstaan en voortbestaan van) de achterstand en de mate van verwijtbaarheid;
- de huidige financiële situatie van betrokkene (waaronder het inkomen) en als deze weer stabiel is: hoe lang al;
- of betrokkene andere schulden heeft;
- of sprake is geweest van ernstige (al dan niet structurele) wanbetaling;
- de omstandigheid dat betrokkene met de lening (bijvoorbeeld voor de koop van een woning) niet kan wachten tot de vijfjaarstermijn is verstreken (bijvoorbeeld vanwege gezins- en woonsituatie);
- het verstrijken van de tijd sinds het inlossen van de schuld.
het verzoek van [verzoeker]
4.5.
[verzoeker] heeft toegelicht dat zijn huidige woonsituatie verre van ideaal is en dat het daarom van groot belang is dat hij een woning kan kopen, maar dat dit door de BKR-registratie niet mogelijk is. Momenteel woont hij met zijn partner en twee kinderen in een sociale huurwoning, maar deze woning is niet meer geschikt, onder andere vanwege het aantal slaapkamers en de ligging van de woning. Het is niet mogelijk om op korte termijn naar een andere huurwoning te verhuizen, omdat [verzoeker] en zijn partner inmiddels te veel verdienen voor een sociale huurwoning en het woningaanbod in de vrije sector zeer gering is. Een koopwoning heeft daarnaast als voordeel dat eigen vermogen wordt opgebouwd en de maandelijkse kosten niet stijgen. Bescherming door middel van een BKR-registratie is bovendien niet langer nodig. De betalingsachterstand is ontstaan doordat [verzoeker] enige tijd werkloos is geweest, maar momenteel zijn [verzoeker] en zijn partner al ruime tijd financieel stabiel. [verzoeker] heeft geen schulden meer, werkt als sinds 2014 bij zijn huidige werkgever en ontvangt een bruto jaarsalaris van € 41.847,84. Ook zijn partner heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een bruto jaarsalaris van € 34.177,39. Samen komen ze hun betalingsverplichtingen keurig na en beschikken ze over spaarvermogen. Het klopt dat [verzoeker] een tijd lang niet op brieven van ING en Vesting Finance heeft gereageerd, maar dit kan worden verklaard doordat hij enige tijd psychische problemen heeft gehad. Er was dus geen sprake van kwade opzet. [verzoeker] wijst er verder op dat hij de betalingsregeling met de deurwaarder steeds is nagekomen en stelt dat daaruit blijkt dat hij in staat is om over een langere periode te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen. Ten slotte stelt [verzoeker] dat de vijfjaarstermijn achterhaald is. Op dit moment ligt het wetsvoorstel Wet stelsel kredietregistratie namelijk ter consultatie voor en daarin is de registratietermijn verkort naar drie jaar.
4.6.
ING stelt zich op het standpunt dat de belangen bij instandhouding van de BKR-registratie zwaarder wegen dan de belangen bij verwijdering daarvan. Zij heeft toegelicht dat [verzoeker] jarenlang in een problematische schuldensituatie heeft verkeerd en dat hij geen blijk heeft gegeven van een goede betalingsmoraal. De achterstand is in 2007 ontstaan, vervolgens heeft [verzoeker] lange tijd niets laten horen en gedurende tien jaar geen betalingen gedaan of regeling getroffen. ING betwist dat [verzoeker] sinds 2014 financieel stabiel is. In 2015 en 2016 heeft hij namelijk nog laten weten dat hij de vordering van ING niet kon betalen, hij is pas drie jaar na aanvang van zijn dienstverband begonnen met betalen van de vordering en vervolgens heeft het nog vijf jaar geduurd voordat deze was afbetaald. Daarnaast is volgens ING onvoldoende aangetoond dat [verzoeker] geen andere schulden meer heeft en is het spaarsaldo van € 11.000,00 dat op zijn naam staat niet bijzonder hoog. Bovendien is de vijfjaarstermijn pas recent aangevangen. Daarom is het nog steeds van belang dat de financiële sector wordt beschermd en de informatie van [verzoeker] in het BKR-register aantreft. Het door [verzoeker] gestelde belang om een woning te kopen weegt hier niet tegenop, omdat dit belang niet bijzonder of voldoende zwaarwegend is.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat ING zich terecht op het standpunt stelt dat het belang van de kredietregistratie in dit specifieke geval zwaarder weegt dan de belangen van [verzoeker] . Hierna wordt toegelicht waarom de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
4.8.
Het is begrijpelijk dat [verzoeker] zijn schuldensituatie achter zich wil laten en met zijn gezin een koopwoning wil. Aan dit belang komt echter op zichzelf onvoldoende gewicht toe. Er is niet gebleken van een nijpende situatie, omdat [verzoeker] en zijn gezin over woonruimte beschikken en daar kunnen blijven wonen. Dat de huidige huurwoning niet meer geschikt is en het aanbod van huurwoningen ontoereikend is, is daarnaast niet nader gemotiveerd of onderbouwd, zodat de rechtbank aan deze stellingen voorbijgaat.
4.9.
Hier staat tegenover dat ING terecht erop heeft gewezen dat [verzoeker] meerdere schulden had en er ook lange tijd over heeft gedaan om zijn schuld bij ING af te betalen. [verzoeker] is herhaaldelijk gewezen op de betalingsachterstand, maar de sommaties hebben er niet toe geleid dat hij is overgegaan tot betaling. In 2014, 2015 en 2016 heeft [verzoeker] weliswaar contact opgenomen over een betalingsregeling, maar vervolgens heeft hij niet voldaan aan de verzoeken om zijn financiële situatie met stukken te onderbouwen. Uiteindelijk heeft hij tien jaar na het ontstaan van de betalingsachterstand een regeling getroffen met de deurwaarder. [verzoeker] heeft als verklaring voor de situatie gegeven dat hij psychische problemen had. [verzoeker] heeft dit pas voor het eerst op de zitting naar voren gebracht en heeft dit verder op geen enkele manier toegelicht, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
4.10.
Hoewel het in zijn voordeel weegt dat [verzoeker] al sinds 2014 bij zijn huidige werkgever werkt, volgt de rechtbank [verzoeker] niet in zijn stelling dat hij al ruime tijd financieel stabiel is. ING heeft in dit kader terecht aangevoerd dat [verzoeker] pas in 2017 een betalingsregeling heeft getroffen en dat de schuld vervolgens pas vijf jaar later volledig is afbetaald. Ook nadat hij een vast inkomen kreeg, is de schuld dus nog ruime tijd blijven bestaan. Als het klopt dat [verzoeker] verder geen andere schulden meer heeft, dan blijft staan dat hij de schuld van ING pas acht maanden geleden heeft afbetaald. In het licht van deze omstandigheden zijn het huidige inkomen en vermogen van [verzoeker] niet zodanig dat kan worden geconcludeerd dat sprake is van een stabiele financiële situatie. Dit volgt ook niet uit het feit dat [verzoeker] de betalingsregeling structureel is nagekomen, alleen al omdat het ging om een laag maandbedrag (€ 100,00).
4.11.
In het algemeen geldt dat het belang bij verwijdering van de BKR-registratie zwaarder weegt naarmate meer tijd is verstreken. In dit geval heeft de registratie acht maanden geleden plaatsgevonden en is het tijdsverloop dus relatief kort. Daarom legt deze factor geen groot gewicht in de schaal. Dat in het wetsvoorstel Wet stelsel kredietregistratie een registratietermijn van drie jaar staat, maakt dit oordeel niet anders. Het gaat om een wetsvoorstel dat ter consultatie voorligt en de rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om de termijn van de registratie op grond daarvan tot drie jaar te verkorten.
4.12.
Hieruit volgt dat het nog steeds van zwaarwegend belang is dat kredietverstrekkers de bijzonderheidscoderingen kunnen zien en dat op dit moment geen aanleiding bestaat om te bepalen dat ING de BKR-registratie moet (laten) verwijderen. De rechtbank wijst het primaire verzoek daarom af.
4.13.
De rechtbank wijst ook het subsidiaire verzoek af. De rechtbank moet aan de hand van de feiten en omstandigheden beoordelen of op dit moment aanleiding bestaat om de BKR-registratie te verwijderen. Die feiten en omstandigheden kunnen in de komende jaren veranderen, zowel positief als negatief. Om die reden kan de rechtbank niet vooruitlopen op het bepalen van een toekomstig moment waarop registratie niet langer noodzakelijk is. Dit neemt niet weg dat [verzoeker] op enig moment voordat de vijfjaarstermijn is verstreken een nieuw verzoek tot verwijdering kan indienen bij ING.
4.14.
De rechtbank veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, omdat hij de partij is die ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van ING worden tot op heden begroot op € 1.872,00 (€ 676,00 griffierecht en 2 punten x tarief € 598). Ook wordt [verzoeker] ambtshalve veroordeeld in de kosten die na deze beschikking ontstaan. Deze kosten worden toegewezen op de manier die onder 5.3 wordt vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.872,00,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten die na deze beschikking ontstaan, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat plus de explootkosten van betekening als [verzoeker] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze beschikking heeft voldaan en de beschikking vervolgens wordt betekend.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.F. de Groot, rechter, bijgestaan door mr. C.C.H. Hersbach, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2023.

Voetnoten

1.HR 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814.
2.HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097.