ECLI:NL:RBAMS:2023:5478

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
13/092133-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van gekwalificeerde diefstallen en verduistering met forse overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere (pogingen tot) diefstallen en verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 20 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot diefstal met braak uit auto’s, toebehorende aan verschillende slachtoffers. De tenlastelegging in deze zaak omvatte ook een tweede zaak, waarin de verdachte op 23 juni 2017 betrokken was bij een poging tot inbraak in een auto en het verduisteren van een bankpas. De rechtbank heeft het preliminaire verweer van de verdediging, dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege een forse overschrijding van de redelijke termijn, verworpen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een overschrijding, dit niet leidde tot een oneerlijk proces. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 dagen, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de relevante wettelijke voorschriften toegepast en de beslissing is genomen in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/092133-17
(zaak A)en 13/115923-17
(zaak B) (gevoegd)
Datum uitspraak: 5 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende op het [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2023.
Het betreft twee zaken, die hierna als respectievelijk zaak A en zaak B worden aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.R.F. Raab van Canstein en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.M.G. Sussenbach naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 20 mei 2017 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Primair:medeplegen van poging tot diefstal met braak van goederen uit auto’s, toebehorende aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] ;
Subsidiair:medeplegen van vernieling van autoruiten, toebehorende aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] .
Aan verdachte is in zaak B – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 23 juni 2017 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1 primair:medeplegen van poging tot diefstal met braak van goederen of geld uit een auto, toebehorende aan [slachtoffer 4] ;
Feit 1 subsidiair:medeplegen van vernieling van een autoruit, toebehorende aan [slachtoffer 4] ;
Feit 2 primair:medeplegen van heling van een bankpas;
Feit 2 subsidiair:medeplegen van verduistering van een bankpas, toebehorende aan [slachtoffer 5] ;
Feit 3:medeplegen van diefstal met valse sleutel van een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 5] .
De rechtbank constateert dat in de tenlastelegging van feit 1 primair in zaak B de zinsnede ‘terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid’ ontbreekt. Uit de juridische interpretatie van de tenlastelegging blijkt dat het gaat om een poging en ter terechtzitting is gebleken dat het ook voor de verdediging duidelijk was dat het ging om een poging. De rechtbank zal de tenlastelegging verbeterd lezen. Door de verbetering van deze misslagen wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft een preliminair verweer gevoerd, inhoudende dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn kan het recht op een eerlijk proces niet langer worden gewaarborgd, omdat de waarheidsvinding door het grote tijdsverloop in het geding komt.
De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank heeft, na beraadslaging in raadkamer, ter terechtzitting op het verweer beslist, inhoudende verwerping. De rechtbank heeft geconstateerd dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, maar heeft vastgesteld dat dit enkele feit niet maakt dat sprake is van een oneerlijk proces. Er zijn door de verdediging geen onderzoekswensen ingediend en ook is door de verdediging niet onderbouwd aangevoerd dat de waarheidsvinding anderszins in het geding zou komen. Er zijn geen andere omstandigheden gesteld of gebleken die mogelijk aanleiding zouden kunnen zijn voor de conclusie dat er geen sprake zou zijn van een eerlijk proces. . De officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ten aanzien van zaak A gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primaire feit. Ten aanzien van zaak B heeft zij gerekwireerd tot vrijspraak van feit 2 primair en bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3. Zij heeft daarvoor relevante bewijsmiddelen genoemd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de in zaak A tenlastegelegde feiten. Verdachte ontkent de beschuldigingen. Er is geen nader onderzoek verricht naar de aangetroffen rugzak die door een van de daders zou zijn weggegooid. De herkenning van verdachte door de verbalisant is niet betrouwbaar en daarnaast is een enkelvoudige herkenning onvoldoende. Voorts is het bij verdachte aangetroffen glas niet nader onderzocht. Er is onvoldoende bewijs.
Ook ten aanzien van de onder feit 1 en 2 tenlastegelegde feiten in zaak B heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Met betrekking tot feit 1 primair en subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is. Verdachte was alleen toen hij werd aangehouden en de getuige heeft het over twee personen. Daarnaast voldoet verdachte niet aan het signalement dat de getuige heeft gegeven. Ook de herkenning door de verbalisant is niet betrouwbaar, omdat die heeft verklaard het gezicht van de persoon op de beelden niet volledig te kunnen zien. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat, gelet op de verklaring van verdachte, niet kan worden vastgesteld dat hij de bedoeling had de bankpas onder zich te houden.
Ten aanzien van het in zaak B onder feit 3 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zaak A
Inleiding
Op basis van het dossier staat vast dat er in de nacht van 20 mei 2017 autoruiten van auto’s op de parkeerterreinen van [naam hotel 1] Hotel en het [naam hotel 2] te Amsterdam zijn ingeslagen. Op het parkeerterrein van [naam hotel 1] Hotel is zowel van een Volkswagen Passat, toebehorende aan [slachtoffer 3] als van een Volkswagen Transporter, toebehorende aan [slachtoffer 3] , een ruit ingeslagen. Op de parkeerplaats van het [naam hotel 2] stond een Daihatsu Sirion geparkeerd, toebehorende aan [slachtoffer 1] . Ook van die auto is een ruit ingeslagen. Uit beelden van zowel het parkeerterrein van [naam hotel 1] Hotel als van het [naam hotel 2] blijkt dat er sprake was van twee daders. Hieruit blijkt voorts dat de modus operandi op beide parkeerplaatsen overeenkomt: de daders lopen naar de auto’s toe, schijnen met een zaklamp in de auto’s en slaan autoruiten in.
[naam hotel 1] Hotel
Uit de melding en de beelden van [naam hotel 1] Hotel blijkt dat de feiten op die parkeerplaats tussen 03.42 uur en 03.53 uur hebben plaatsgevonden. Volgens de melder zijn de twee daders vervolgens weggerend, via de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] richting de [straatnaam 3] . Enkele minuten later, om 03.58 uur, zijn verdachte en zijn medeverdachte in de [straatnaam 3] staande gehouden. Zij voldeden allebei aan de door de melder opgegeven signalementen. Het viel de verbalisanten op dat verdachte een versnelde ademhaling had en dat de pet die hij in zijn zak had aan de binnenrand vochtig was. Uit de jaszak van verdachte viel bovendien een stukje glas en in zijn jaszak zijn nog andere glasscherven aangetroffen. Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft verklaard dat hij een van de personen op de beelden van de parkeerplaats bij [naam hotel 1] Hotel herkent als verdachte [verdachte] . Hij heeft de kleding van de persoon op de beelden vergeleken met de kleding die verdachte bij zijn aanhouding droeg en heeft geconcludeerd dat deze kleding, met name het witte reflecterende logo op het vest, overeenkomt met het vest van verdachte en dat ook de schoenen van verdachte dezelfde reflecterende vlakken hebben als de schoenen die de persoon op de beelden draagt.
Het korte tijdsbestek tussen de inbraken en de staandehouding van verdachte en medeverdachte, de richting van waaruit zij voorafgaand aan de staandehouding kwamen, het overeenkomende signalement van verdachte bij staandehouding met dat van de melding, de versnelde ademhaling en vochtige pet, het aangetroffen glas en de herkenning van verdachte als een van de personen op de beelden in samenhang bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte één van de personen was die op 20 mei 2017 op de parkeerplaats bij [naam hotel 1] Hotel ruiten van de auto’s van aangevers heeft ingeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet op het feit dat uit de beelden blijkt dat NN1 een trekkende beweging maakt ter hoogte van een autoruit waar hij daarvoor iets tegenaan heeft gegooid, naar uiterlijke verschijningsvorm sprake van diefstal met braak.
[naam hotel 2]
Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft foto’s van camerabeelden en de beelden van het [naam hotel 2] bekeken en heeft daarnaast camerabeelden van [naam restaurant] (gericht op de parkeerplaats van [naam hotel 1] Hotel) gezien. Hij heeft verklaard dat bij beide locaties vermoedelijk om dezelfde personen gaat. Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft ook verklaard dat [naam restaurant] schuin tegenover het [naam hotel 2] ligt en dat de afstand tussen deze locaties nog geen 75 meter is. Uit beelden van het [naam hotel 2] blijkt dat er daar tussen 03.34 uur en 03.43 uur twee personen op het parkeerterrein waren en uit beelden van [naam hotel 1] Hotel blijkt dat daar tussen 03.42 uur en 03.48 uur twee personen op het parkeerterrein waren. Uit het beeldenbestand ‘parkeerplaats’ van [naam hotel 1] Hotel blijkt dat de twee personen om 03.45 uur in beeld kwamen. Het signalement dat verbalisant [naam verbalisant 7] beschrijft van NN1 op de beelden van het [naam hotel 2] vertoont bovendien opvallende overeenkomsten met het signalement dat verbalisant [naam verbalisant 3] en verbalisant [naam verbalisant 1] van de NN1 op de beelden van [naam hotel 1] Hotel schetsen: een baard, pet, opvallend reflecterend logo op de linkerborst en schoenen met opvallende reflecterende vlakken aan de zijkanten. Voorts blijkt uit de beelden dat de personen bij het [naam hotel 2] dezelfde modus operandi hebben als de personen bij [naam hotel 1] Hotel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zowel NN1 op de beelden van [naam hotel 1] Hotel is als op de beelden van het [naam hotel 2] en dat hij dus op beide locaties ruiten van auto’s heeft ingeslagen. Ook bij het [naam hotel 2] is er, naar uiterlijke verschijningsvorm, sprake van diefstal met braak. Uit de beelden blijkt dat NN1 tweemaal zijn arm in een auto heeft gestoken.
Medeplegen
Uit de beelden volgt dat verdachte en zijn medeverdachte in nauwe en bewuste samenwerking in de auto’s hebben ingebroken. Zij liepen samen naar de parkeerterreinen, voerden allebei inbraakhandelingen in auto’s uit en verlieten ook tezamen de parkeerterreinen. Ze zijn vervolgens ook samen aangehouden. Er is dus sprake van medeplegen en daarom kunnen alle feitelijke handelingen aan beide verdachten worden toegeschreven.
Poging
De aangevers hebben allemaal verklaard dat er niets uit hun auto is weggenomen. Het is daarom bij een poging diefstal gebleven.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 20 mei 2017 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot diefstal met braak uit auto’s toebehorende aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] .
4.3.2
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zaak B
Het oordeel over feit 1
De politie heeft op 23 juni 2017 rond 23.06 uur een melding ontvangen dat er getracht werd in te breken in een auto aan de [straatnaam 4] te Amsterdam. Uit beelden die door getuige [naam getuige] waren gemaakt, bleek dat twee mannen kort na elkaar met een zaklamp in de auto schenen en probeerden met een voorwerp de rechtervoorruit van de auto in te gooien. De tweede man droeg een petje, een lichtkleurige trui met een horizontaal embleem op de linker mouw, een bodywarmer en een tasje met de riem over de rechterschouder. Uit de aangifte en de bevindingen van verbalisant [naam verbalisant 4] blijkt dat de ruit van het rechter voorportier beschadigd was. Terwijl verbalisant [naam verbalisant 4] , die direct op de melding is afgegaan, de beelden van getuige [naam getuige] bekeek, werd op de [straatnaam 5] verdachte staande gehouden door verbalisant [naam verbalisant 5] , die hem op een scooter uit de richting van de [straatnaam 4] zag komen. Verbalisant [naam verbalisant 5] heeft verklaard dat het signalement van verdachte overeenkwam met het signalement dat hij van verbalisant [naam verbalisant 4] doorkreeg. Verbalisant [naam verbalisant 4] is vervolgens naar de locatie van de staandehouding gekomen en heeft het voorkomen van verdachte vergeleken met foto van de beelden van de poging inbraak. Hij heeft verklaard verdachte 100% te herkennen als de persoon op de beelden. Verbalisant [naam verbalisant 6] heeft de beelden van de getuige op het politiebureau bekeken en herkent verdachte als de tweede persoon op de beelden.
Betrouwbare herkenning
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen is het volgende van belang. De beelden of foto’s dienen van voldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te baseren. Ook weegt mee of de persoon op de beelden voldoende zichtbaar is. Daarnaast is van belang of de herkenning is gebaseerd op specifieke en onderscheidende persoonskenmerken. Tot slot kan de hoedanigheid en frequentie waarin de waarnemer en de verdachte elkaar eerder hebben getroffen van belang zijn.
Uit de processen-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisanten beschikten over bewegende beelden waarop zij hun herkenningen hebben gebaseerd. Verbalisant [naam verbalisant 4] heeft verklaard dat de beelden van de tweede man scherp waren. Bij het proces-verbaal van aanhouding is de foto van de beelden gevoegd die verbalisant [naam verbalisant 4] heeft meegenomen naar verbalisant [naam verbalisant 5] om te vergelijken met de staande gehouden verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is deze foto, tezamen genomen met het feit dat de politie beschikte over scherpe bewegende beelden, van voldoende kwaliteit om hierop een herkenning te baseren. Uit de foto blijkt ook dat de persoon van de voorkant, met in ieder geval het gehele bovenlichaam en een deel van zijn broek, van dichtbij in beeld is gebracht. Voorts blijkt uit de herkenningen dat deze zijn gebaseerd op specifieke en onderscheidende persoonskenmerken. Verbalisant [naam verbalisant 6] heeft genoemd dat het postuur, de vorm van het gezicht en de gezichtsbeharing van de persoon op de beelden overeenkomt met verdachte en dat ook zijn kleding (de donkerkleurige pet, donkerkleurige bodywarmer, lichtkleurige mouwen, lichtkleurige broek, donkerkleurige schoenen en donkerkleurige heuptas) exact overeenkomt met die van verdachte. Verbalisant [naam verbalisant 4] heeft verklaard dat hij het petje, de trui met het horizontale embleem op de linkermouw en de bodywarmer van verdachte herkent als de kleding die de persoon op de beelden droeg. De overeenkomsten tussen de kleding van de persoon op de beelden en die van verdachte wegen extra zwaar mee in de herkenning, omdat er sprake is van een zeer kort tijdsverloop tussen de poging tot inbraak en de staandehouding van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de herkenningen door de verbalisanten van verdachte als de tweede persoon op de beelden betrouwbaar zijn.
Bewezenverklaring poging diefstal met braak
Gelet op de aangifte, de beelden en de herkenningen door de verbalisanten acht de rechtbank bewezen dat verdachte een van de personen is die op 23 juni 2017 heeft geprobeerd een autoruit in te gooien. Daarbij is van tevoren met een lampje in de auto geschenen. Gelet daarop is er naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake van diefstal met braak. Omdat de autoruit niet is gebroken en er niets uit de auto is weggenomen, is het bij een poging gebleven.
Medeplegen
Uit de beelden blijkt dat verdachte en de medeverdachte slechts momenten na elkaar probeerden de rechter voorruit van de auto in te gooien. De getuige heeft verklaard dat deze personen tezamen op de scooter aan kwamen rijden. De bijrijder, medeverdachte, heeft eerst in de auto geschenen en geprobeerd de ruit in te gooien. Verdachte, de bestuurder van de scooter, wachtte op de hoek op hem. Nadat het de medeverdachte niet lukte de ruit te breken, is verdachte naar de auto gereden en heeft vervolgens zelf in de auto geschenen en heeft geprobeerd de ruit in te gooien. Gelet op al het voorgaande is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte en kan medeplegen worden bewezen. Dat verdachte alleen was toen hij werd staande gehouden, doet hieraan niet af.
Het oordeel over de feiten 2 en 3
Uit de aangifte blijkt dat de jas van aangeefster met daarin haar ING bankpas ergens tussen 20 juni 2017 om 23.00 uur en 21 juni 2017 om 01.30 uur is weggenomen. Aangeefster heeft verklaard dat zij op haar rekening zag dat er op 23 juni 2017 tussen 21:30 en 21:38 uur meerdere malen met haar pinpas is gepind bij de Vomar aan de [straatnaam 6] . Op beelden van de Vomar is te zien dat er op 24 juni 2023 om 21.44 uur door twee mannen tweemaal wordt gepind. Een van de mannen wordt herkend als verdachte. Verdachte heeft zelf ook verklaard met de ING pas te hebben gepind en bij de insluitingsfouillering van verdachte is op 24 juni 2017 een ING bankpas op naam van aangeefster aangetroffen.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de ING bankpas had gevonden en dat hij die naar de politie wilde brengen. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij de bankpas van een vriend had gekregen en dat hij in de veronderstelling was geweest dat de pas van die vriend was. Geconfronteerd met zijn wezenlijk andere verklaring bij het politieverhoor heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet meer kon herinneren dat hij eerder bij de politie anders had verklaard.
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaringen van verdachte, nu verdachte twee wezenlijk verschillende verklaringen heeft afgelegd en dit verschil ook niet kon uitleggen. Daarbij komt dat de rechtbank de verklaring van verdachte bij de politie ongeloofwaardig acht, gelet op het feit dat verdachte nog met de bankpas heeft gepind.
Vrijspraak medeplegen heling (feit 2 primair)
De rechtbank kan niet vaststellen op welke wijze verdachte de bankpas heeft verkregen. Verdachte is niet herkend op de beelden van de sociëteit waar de jas van aangeefster werd weggenomen. Wat er in de periode tussen het wegnemen van de jas en het pinnen met de bankpas van aangeefster is gebeurd, is onbekend. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte en zijn medeverdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bankpas wisten of hadden moeten vermoeden dat de bankpas uit misdrijf verkregen was. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van heling.
Bewezenverklaring medeplegen verduistering (feit 2 subsidiair)
Verdachte heeft een bankpas onder zich gehad die niet aan hem toebehoorde en heeft zich deze bankpas wederrechtelijk toegeëigend door ermee te pinnen. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan verduistering van die bankpas. Nu uit de beelden blijkt dat verdachte samen met de medeverdachte bij de kassa was, dat zij om en om met de bankpas hebben afgerekend en vervolgens ook samen de winkel hebben verlaten, is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en is ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Bewezenverklaring diefstal met valse sleutel (feit 3)
Uit al het voorgaande vloeit ook de bewezenverklaring van de diefstal met valse sleutel van de geldbedragen voort. Verdachte heeft meermalen, tezamen met de medeverdachte, met een bankpas gepind die niet van hem was en die hij niet mocht gebruiken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
Bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:
Primair:
op 20 mei 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit auto‘s weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en die weg te nemen goederen/geld onder hun bereik te brengen door middel van braak,
- naar de auto‘s toe te lopen, en
- vervolgens met een zaklamp in deze auto‘s te schijnen, en
- een ruit van deze auto‘s te vernielen, en
- met een arm de auto binnen te gaan en deze auto‘s te doorzoeken, en
- goederen uit deze auto‘s vast te pakken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B:
Feit 1 primair:
op 23 juni 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto weg te nemen goederen en/of geld toebehorend aan een ander aan hem, verdachte, en/of zijn mededader en die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, opzettelijk met zijn mededader, naar die auto is toegegaan, waarna hij, verdachte, en zijn mededader, met een telefoon in die auto hebben geschenen en meermalen een (hard) voorwerp tegen een ruit van die auto hebben gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 subsidiair:
op 23 juni 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een bankpas, toebehorende aan [slachtoffer 5] en welk goed verdachte en/of zijn mededader anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als houder/vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 3:
op 23 juni 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere geldbedragen, toebehorend aan [slachtoffer 5] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Verweer ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering
De verdediging heeft naar voren gebracht dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Verdachte heeft bij het verhoor op 20 mei 2017 (zaak A) in eerste instantie kenbaar gemaakt geen gebruik te willen maken van het consultatierecht en verhoorbijstand door een advocaat. Hij is hier later op teruggekomen. Uiteindelijk heeft verdachte gezegd dat het verhoor zonder advocaat door kon gaan, omdat het lang zou duren als er een advocaat zou moeten komen. Verdachte heeft hierdoor nadeel ondervonden, omdat hij voorafgaand aan het verhoor niet zijn procespositie heeft kunnen bespreken met zijn advocaat. Het vormverzuim dient te leiden tot strafvermindering.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van een schending van een voorschrift niet is gebleken. Verdachte is gewezen op zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand, maar heeft aangegeven dat het verhoor zonder advocaat door kon gaan.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. Artikel 28 Wetboek van Strafvordering noch een andere rechtsregel gebiedt dat een politieverhoor direct wordt stilgelegd wanneer een verdachte tijdens zijn verhoor vraagt om zijn raadsman te raadplegen en dat de verbalisanten enige beoordelingsruimte toekomt bij de beantwoording van de vraag wanneer het verhoor dient te worden onderbroken. In gevallen waarin een verdachte afstand doet van zijn consultatierecht en recht op bijstand bij het verhoor zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval moeten beoordelen of het feit dat het politieverhoor niet is onderbroken om de verdachte des verzocht zijn raadsman te doen raadplegen een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Wetboek van Strafvordering oplevert. Onder de omstandigheden in deze waarbij verdachte eerst zegt geen gebruik te willen maken van consultatiebijstand en verhoorbijstand, daar later in zijn verhoor op terugkomt in die zin dat hij verklaart eigenlijk wel gebruik te willen maken van verhoorbijstand maar omdat het dan nog langer duurt wel verhoord wil worden zonder advocaat en hij bovendien geen verklaring heeft afgelegd die voor het bewijs is gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten door mochten gaan met het verhoor van verdachte en dat het niet direct stilleggen van het verhoor in het onderhavige geval niet leidt tot een schending van artikel 28 Wetboek van Strafvordering en artikel 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waardoor voor strafvermindering zoals door de verdediging verzocht, geen grond is.
8.2
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar in zaak A onder feit 1 primair en de door haar in zaak B onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 dagen, met aftrek van voorarrest.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Naast het in rubriek 8.1 besproken verweer met betrekking tot 359a Wetboek van Strafvordering, heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft daarom verzocht om artikel 9a Wetboek van Strafrecht toe te passen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan een viertal pogingen tot diefstal uit auto’s, waarbij hij en zijn mededader autoruiten hebben ingeslagen. Daarnaast heeft verdachte zich als medepleger schuldig gemaakt aan verduistering van een bankpas en heeft hij met zijn mededader met die bankpas gepind. Zo heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan diefstal, in vereniging gepleegd, van een geldbedrag door middel van een valse sleutel. Met zijn handelen heeft verdachte ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Hij heeft de aangevers bovendien financiële schade berokkend.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 mei 2023. Hieruit blijkt dat verdachte tussen de pleegdatum van de feiten en de veroordeling in de onderhavige zaken in een andere zaak is veroordeeld en dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht dus van toepassing is.
Verdachte heeft voor de feiten in zaak A en zaak B in totaal zes dagen in voorarrest gezeten, hetgeen de rechtbank meeweegt in haar oordeel. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de redelijke termijn met vier jaar is overschreden. Het enkele feit dat dit zeer oude zaken betreft, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht zonder meer op zijn plaats is. De rechtbank vindt wel dat het onder die omstandigheden niet passend is om een straf op te leggen waardoor verdachte weer vast komt te zitten. Gelet op het aantal feiten, de ernst ervan en het gegeven dat verdachte tijdens de verhoren en ter terechtzitting geen enkel inzicht in zijn handelen heeft getoond, vindt de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf passend. Zij acht de door de officier van justitie gevorderde duur van de gevangenisstraf passend en geboden en zal aan verdachte dus een gevangenisstraf conform het uitgezeten voorarrest opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 707,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen. De verdediging heeft verzocht de vordering primair met oog op het vrijspraakverweer af te wijzen en subsidiair af te wijzen wegens onduidelijkheid.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Uit de bij de vordering aangeleverde onderbouwing valt niet op te maken of de benadeelde partij kosten heeft gemaakt en zo ja, hoe hoog deze dan zijn. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 63, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 primair en het in zaak B onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 5is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, feit 1 primair:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
Zaak B, feit 1 primair:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Zaak B, feit 2 subsidiair:
medeplegen van verduistering;
Zaak B, feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [slachtoffer 4]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mr. J.G. Vegter en mr. S.I.E. de Graaff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2023.
Bijlage […]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]