ECLI:NL:RBAMS:2023:5451

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
13-200041-22 (A), 13-284998-22 (B) en 13-106879-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auto-inbraak en poging tot diefstal met vrijspraak van mishandeling en diefstal

Op 23 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan auto-inbraak en poging tot diefstal. In zaak A werd de verdachte veroordeeld voor het stelen van een tablet uit een auto door de achterruit in te slaan en voor een poging tot diefstal uit een andere auto. De rechtbank legde een taakstraf van 150 uur op. In zaak B werd de verdachte vrijgesproken van de diefstal van een jas uit een auto en van mishandeling, omdat de aangifte onvoldoende bewijs bood en de verdachte een geslaagd beroep op noodweer kon doen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond toen hij zich verdedigde tegen twee mannen die hem aanvielen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zijn leven weer op de rails had gekregen en een fulltime baan had. De rechtbank verlengde ook de proeftijd in een eerdere zaak van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-200041-22 (A), 13-284998-22 (B) en 13-106879-20 (TUL) (t.t.z. gevoegd)
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 augustus 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.S. Selier en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.M. Rupert naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
Feit 1:diefstal van een tablet van [aangever 1] uit een auto door middel van braak/verbreking op 7 augustus 2022 te Amsterdam;
Feit 2 primair: poging tot diefstal uit een auto van [aangever 2] door middel van braak/verbreking op 7 augustus 2022 te Amsterdam; subsidiair ten laste gelegd als de beschadiging van die auto;
Zaak B:
Feit 1:diefstal van een jas van [aangever 3] uit een auto door middel van braak op 2 november 2022 te Amsterdam;
Feit 2 primair: poging tot zware mishandeling van [aangever 4] op 2 november 2022 te Amsterdam;
subsidiairten laste gelegd als mishandeling van die [aangever 4] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Zaak A – auto-inbraak en een poging daartoe op 7 augustus 2022
3.1.1
Inleiding
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de Q-park garage van de [winkel] te Amsterdam één auto-inbraak heeft gepleegd, en één poging daartoe heeft gedaan. De vraag is of deze twee feiten bewezen kunnen worden.
3.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de auto-inbraak (zaak A, feit 1) en een poging daartoe (zaak A, feit 2 primair), bewezen kunnen worden op grond van de aangiftes, de bevindingen van de politie en de bekennende verklaring van verdachte.
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.1.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de aangiftes, de bevindingen van de politie en de bekennende verklaring van verdachte vindt de rechtbank bewezen dat verdachte een tablet uit een auto heeft gestolen door middel van braak (zaak A, feit 1) en een poging tot diefstal door middel van braak (zaak A, feit 2 primair), zoals hierna wordt beschreven in rubriek 4. Nu verdachte deze feiten heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, wordt grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering in bijlage II volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.2
Zaak B – auto-inbraak en poging tot zware mishandeling op 2 november 2022
3.2.1
Inleiding
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij een jas uit de auto van aangever [aangever 3] heeft gestolen (zaak B, feit 1) en aangever [aangever 4] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (zaak B, feit 2 primair) dan wel deze heeft mishandeld (zaak B, feit 2 subsidiair). De vraag is of deze feiten bewezen kunnen worden.
3.2.2
Het standpunt van het Openbaar MinisterieDe officier van justitie vindt dat de feiten van zaak B bewezen kunnen worden. Op basis van de aangiftes, de bevindingen van de politie en de DNA-match op de aangetroffen schaar is er voldoende bewijs dat verdachte de jas van [aangever 3] uit diens auto heeft gestolen (zaak B, feit 1) en dat hij [aangever 4] heeft mishandeld met een schaar (zaak B, feit 2 subsidiair). De kracht en gerichtheid van de stekende bewegingen van verdachte zijn onvoldoende vast te stellen, waardoor hij moet worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling (zaak B, feit 2 primair). De officier van justitie vindt dat het alternatieve scenario van verdachte niet aannemelijk is geworden.
3.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van zaak B aangevoerd dat verdachte van de beide feiten moet worden vrijgesproken. Hij moet worden vrijgesproken van de diefstal (zaak B, feit 1) wegens gebrek aan bewijs. Verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd en alleen aangever stelt dat sprake is van een diefstal. Eén verklaring is voor een bewezenverklaring onvoldoende. Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling (zaak B, feit 2 primair) is bepleit dat het zwaaien met een mes, waarbij [aangever 4] ’s arm in een dikke winterjas is geraakt, niet kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Verdachte had ook geen opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook voor de eenvoudige mishandeling (zaak B, feit 2 subsidiair) moet verdachte worden vrijgesproken, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. Verdachte werd meermalen geslagen door twee (grote) mannen. Ook toen hij wegrende en weer werd ingehaald, werd hij geslagen in zijn gezicht en tegen zijn achterhoofd. De aanval van aangevers was ogenblikkelijk en wederrechtelijk, want aangevers hadden niet het recht om verdachte te slaan. Verdachte heeft zich vervolgens met een schaar tegen de aanval van aangevers verdedigd. Deze reactie van verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.2.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 – auto-inbraak
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van de jas uit de auto (zaak B, feit 1), omdat de aangifte van [aangever 3] onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo is de jas die zou zijn gestolen niet aangetroffen en is er geen onderzoek gedaan naar eventuele vingerafdrukken of DNA-sporen van verdachte in of op de auto. Verder bevat het dossier ook geen camerabeelden of getuigenverklaringen. De aangifte van [aangever 4] ondersteunt de aangifte van [aangever 3] evenmin, omdat hij verklaart dat hij er pas betrokken raakte toen hij zijn vriend achter een vreemde man aan zag rennen. Niet duidelijk wordt of [aangever 4] zelf iets van een diefstal heeft waargenomen. De enkele aangifte van [aangever 3] is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Feit 2 primair – poging tot zware mishandeling
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een poging tot zware mishandeling (zaak B, feit 2 primair), omdat de handelingen niet gekwalificeerd kunnen worden als gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het in zaak B onder feit 2 primair ten laste gelegde.
Feit 2 subsidiair – mishandeling
Beoordelingskader mishandeling en noodweer
In het begrip ‘mishandeling’ als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ligt de wederrechtelijkheid van die gedraging besloten. Bij een geslaagd beroep op noodweer (een rechtvaardigingsgrond), ontvalt de wederrechtelijkheid aan de gedragingen van een verdachte. Dit heeft tot gevolg dat de verdachte wordt vrijgesproken. Voor het slagen van een beroep op noodweer vereist de wet dat de verdedigingshandeling wordt geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daarvan. Hierin ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Overwegingen van de rechtbankDe rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Aangever [aangever 3] hoorde het alarm van zijn auto afgaan. Toen hij naar buiten ging zag hij verdachte en is hij achter verdachte aangerend. De vriend van [aangever 3] , aangever [aangever 4] , is op een later moment naar buiten gegaan en zag [aangever 3] achter een man aanrennen. Hij is daar toen ook achter aangerend. Toen aangevers verdachte hadden ingehaald ontstond een gevecht. [aangever 4] heeft in het Engels aan verdachte gevraagd: "Sit down please". Verdachte deed dit niet. Vervolgens kwam [aangever 4] bij verdachte in de buurt. Op enig moment tijdens het gevecht had verdachte een schaar in zijn handen. Hiermee maakte hij zwaaiende bewegingen op het moment dat [aangever 4] bij hem in de buurt kwam. Hierbij werd [aangever 4] in zijn arm geraakt, waardoor hij een snee in zijn linkeronderarm heeft opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op noodweer slaagt. De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden brengen met zich dat voldoende aannemelijk is dat sprake was van een noodweersituatie, waarbij verdachte zichzelf probeerde te verdedigen. Verdachte werd namelijk achtervolgd en aangevallen door twee mannen. De door de verdachte toegepaste reactie – te weten het maken van zwaaiende bewegingen met een schaar om aangevers op afstand te houden – is gezien de omstandigheden niet buitenproportioneel, nu verdachte tegenover twee personen stond. Niet kan worden vastgesteld of verdachte gericht heeft gestoken in de richting van aangever [aangever 4] . De rechtbank gaat er dan ook van uit dat aangever [aangever 4] per abuis is geraakt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de wijze van verdediging geboden en noodzakelijk en de gehanteerde methode proportioneel. Nu het beroep op noodweer slaagt, wordt verdachte vrijgesproken van de mishandeling (zaak B, feit 2 subsidiair).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A:

1.

op 7 augustus 2022 te Amsterdam een tablet (merk: Samsung), dat aan [aangever 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, immers heeft verdachte
- het achterraam van de personenauto (merk Volkswagen) waarin voornoemde tablet zich bevond, gebroken en
- zich de toegang tot die personenauto verschaft;

2 primair:

op 7 augustus 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed dat aan [aangever 2] toebehoorde, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
- het slot van een personenauto (merk Citroën) heeft opengebroken en
- zich de toegang tot die personenauto heeft verschaft
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om aan hem geen gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de duur van het voorarrest.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één auto-inbraak en één poging daartoe. Hij heeft bij één auto een tablet uit de auto gestolen door de achterruit in te slaan en bij een tweede auto het slot van de deur aan de bestuurderszijde geforceerd en daarmee beschadigd. Auto-inbraken zijn ergerlijke feiten die voor de direct betrokkenen naast hinder ook financiële schade met zich mee brengen. Verder dragen dergelijke misdrijven bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Met zijn handelen heeft verdachte getoond geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Andere relevante omstandigheden
Ook is acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 31 mei 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een e-mail van Reclassering Inforsa van 22 juni 2023, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringswerker 1] . De e-mail houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene loopt sinds begin 2022 bij ons in toezicht. Hij heeft in de periode sindsdien diverse doelen behaald en het gaat goed met hem. Inmiddels woont hij zelfstandig en is hij in verband met zijn huwelijk eind 2022 verhuisd naar [provincie] . Betrokkene is erg gelukkig met zijn nieuwe vrouw, welke een goede invloed lijkt te hebben op onder andere zijn gevoel van eigenwaarde en het opbouwen van een nieuw bestaan. Het is hem gelukt om een fulltime baan te vinden en te behouden als glazenwasser en hij heeft in deze baan ook steeds meer verantwoordelijkheden toebedeeld gekregen. Het bedrijf is tevreden over hem. Betrokkene heeft de gehele periode therapie gehad bij het Forensisch Ambulante Team van Inforsa. Ook momenteel is er nog steeds contact met de behandelaar. Betrokkene stelt zich hierin open en kwetsbaar op en toont inzicht in zijn problematiek en gebruik van middelen. In het algemeen heeft hij zich goed gehouden aan de afspraken en voorwaarden van het toezicht en is in staat geweest een nieuw bestaan op te bouwen zonder criminaliteit en gebruik van middelen. Hij heeft geprofiteerd van de ondersteuning die hem is aangeboden in het toezicht en inspanningen geleverd om zijn doelen te bereiken. Reclassering Inforsa denkt niet dat nieuwe bijzondere voorwaarden nodig zijn om verdere recidivegevaar verder te verminderen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het inmiddels wat gedateerde rapport van Reclassering Inforsa van 29 november 2022, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringswerker 2] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Uit reclasseringsonderzoek komt naar voren dat betrokkene op 7 augustus 2022 een terugval in alcoholgebruik heeft gehad. Dit zou ervoor hebben gezorgd dat betrokkene ondoordacht en meer vanuit een impuls de inbraak uit de auto zou hebben gepleegd toen hij het raam van het voertuig open zag staan. Betrokkene zegt geen financiële motivatie hiervoor te hebben gehad gezien hij voldoende geld op zak had. Betrokkene is op een positieve manier stabiliteit aan het aanbrengen in zijn leven. Er is sprake van een betaalde baan, huisvesting, abstinentie van middelengebruik en een positieve houding. Betrokkene loopt sinds maart 2022 onder behandeling bij de Forensische Psychiatrische Poli van Inforsa. Binnenkort zal hij tevens doorstromen naar een zelfstandige woning met ambulante woonbegeleiding. Om de situatie van betrokkene zo stabiel mogelijk te krijgen en het risico op recidive te verminderen schat Reclassering Inforsa in dat het continueren van zijn behandeling, gesprekken met de reclassering en het houden aan de aanwijzingen en regels binnen de woonvoorziening voorgezet dienen te worden. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Reclassering Inforsa vindt interventies of toezicht niet nodig gezien er al een lopend toezicht in het kader van een voorwaardelijke veroordeling inzake parketnummer 13.106879-20 met einddatum 05-06-2024 aanwezig is. Mocht betrokkene een gevangenisstraf opgelegd krijgen dan zal dit (negatieve) consequenties hebben voor zijn werk en huisvesting. Reclassering Inforsa ziet momenteel geen contra indicaties voor het opleggen van een werkstraf of een geldboete.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf is ook gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) die de rechtbanken hebben vastgesteld. Het oriëntatiepunt voor diefstal uit een auto wijst bij een 'first offender' op een taakstraf van 90 uur en wanneer sprake is van recidive op een gevangenisstraf van zes weken.
Tot slot heeft de rechtbank ook oog voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft begrepen dat verdachte zijn leven weer op rit heeft, dat hij inmiddels een (fulltime) baan heeft, abstinent is van middelengebruik en dat hij samen met overige familieleden voor zijn zieke moeder zorgt.
De straf
Alles afwegende vindt de rechtbank een taakstraf van 150 uur (met 75 dagen vervangende hechtenis), met aftrek van voorarrest, een passende straf.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen: één goudkleurige armband met goednummer PL1300-2022164982-6220529.
De rechtbank is van oordeel dat dit voorwerp kan worden teruggegeven aan verdachte.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 16 augustus 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-106879-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 september 2020 van de rechtbank Amsterdam. waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 10 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen dan wel de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering af te wijzen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan twee strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. De rechtbank houdt echter ook rekening met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte en zal daarom de verlenging van de proeftijd met één jaar gelasten (gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht) in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf dan wel de omzetting in een taakstraf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 45, 57 en 311 Sr.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in
zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegdeniet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van zaak A, feit 2 primair:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 (vijfenzeventig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van één goudkleurige armband met goednummer PL1300-2022164982-6220529.
De rechtbank verlengt in de zaak met parketnummer 13-106879-20 de proeftijd met 1 (één) jaar.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en N.T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2023.
De oudste rechter is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
[(...)]