3.3Het oordeel van de rechtbank
Vormverzuim – onrechtmatige binnentreding?
Door de verdediging is aangevoerd dat de machtiging tot het binnentreden is ondertekend door een hulpofficier van justitie in plaats van de officier van justitie waarmee overleg is geweest voor aanhouding buiten heterdaad. De verdediging is van mening dat dit een gebrek is in de doorzoeking en dusdanig ernstig dat hetgeen in de woning is gevonden niet mag meewegen voor het bewijs. De verdediging bepleit primair bewijsuitsluiting en subsidiair strafvermindering.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in deze bepaling, en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv (vgl. HR 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6673). De rechtbank stelt vast dat de machtiging tot het binnentreden in een woning op 22 februari 2023 door hulpofficier van justitie M.C. Springer is gegeven aan brigadier [naam brigadier] (dossierpagina 133-134). Uit die machtiging volgt dat deze is gebaseerd op artikel 2 en 3 van de Algemene wet op het binnentreden alsmede artikel 49 van de Wet wapens en Munitie.
De rechtbank stelt tevens vast dat blijkens het proces-verbaal van bevindingen van M.C. Springer van 21 februari 2023 (dossierpagina 27-28) officier van justitie mr. R. Willemsen op 16 februari 2023 toestemming gaf voor de aanhouding buiten heterdaad van de verdachte ter zake overtreding van artikel 300/302 van het Wetboek van Strafrecht alsmede voor de doorzoeking van de betreffende woning op grond van artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie.
Verder stelt de rechtbank vast dat blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 22 februari 2023 (dossierpagina 29-47) een doorzoeking van de betreffende woning op grond van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering onder leiding van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden.
Op grond van artikel 3, eerste lid, onder c van de Algemene wet op het binnentreden is de hulpofficier van justitie expliciet bevoegd een machtiging tot binnentreden af te geven. De verbalisanten waren dus bevoegd tot het betreden van de woning. Van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv is dan ook geen sprake. Alles wat naar aanleiding van de binnentreding als bewijs is vergaard kan dus voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer wordt, nu het feitelijke grondslag mist, verworpen.
Ten aanzien van feit 1 – de (poging tot) (zware) mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Aangeefster heeft namelijk verklaard dat haar neus door verdachte is gebroken, maar in het waarneembericht van de huisartsenpost van 26 december 2022 staat onder “O” enkel het volgende vermeld: ‘
(..) geen septumhematoom, scheve stand neus, zeer gevoelig bij aanraken, geen crep maar knik in benige deel’. Deze constatering is onvoldoende ondersteunend bewijs, omdat hierin niet wordt gesproken over een gebroken neus. Het letselrapport van 15 maart 2023 levert eveneens onvoldoende steunbewijs op, omdat het rapport van drie maanden later is en is gebaseerd op ontvangen medische informatie. Op basis van de medische stukken kan onvoldoende worden vastgesteld dat aangeefster een gebroken neus had op het moment dat aangeefster werd gezien door de politie na haar 112 melding. Aanwijzingen in het dossier die wel duiden op een gebroken neus zijn onvoldoende gespecificeerd en uit de tweede hand. Verdachte heeft het feit ontkend en getuigen hebben niet gezien dat verdachte aangeefster heeft geslagen. Het dossier bevat geen ander ondersteunend bewijs voor de aangifte. Dit alles brengt mee dat feit 1 niet bewezen kan worden nu de tenlastelegging in de drie varianten steeds spreekt van het slaan op de neus en/of in het gezicht. Ter zitting heeft de verdachte weliswaar verklaard dat het zou kunnen dat hij aangeefster met een veeg op de grond heeft gegooid, maar deze handeling is niet ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 2 en 3 – het voorhanden hebben van een wapen en munitie
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het wapen (feit 2) en de munitie (feit 3) zoals ten laste gelegd, nu niet is gebleken van enige beschikkingsmacht van verdachte hierover. Ook het DNA-onderzoek heeft geen relatie kunnen leggen tussen het wapen en de munitie enerzijds en verdachte anderzijds.
Ten aanzien van feit 4 – het voorhanden hebben van MDMA
Verdachte wordt ook vrijgesproken van het voorhanden hebben van de zakjes met MDMA-pillen (feit 4). Als uitgangspunt heeft te gelden dat een bewoner van een woning wetenschap heeft van de aanwezigheid van goederen in zijn woning. De zakjes met MDMA-pillen zijn weliswaar in de woning van verdachte aangetroffen, maar verdachte heeft hierover verklaard dat de plunjezak waarin de zakjes met MDMA-pillen zijn aangetroffen van medeverdachte [medeverdachte] is. De rechtbank beoordeelt deze verklaring van verdachte als allerminst onaannemelijk, nu de plunjezak in de woonkamer is aangetroffen waar de medeverdachte sliep (en logeerde). Uit het proces-verbaal van bevindingen van 28 maart 2023 (dossierpagina 195-197) volgt dat uit onderzoek aan een telefoon van [medeverdachte] volgt dat het in een chatgesprek zeer
waarschijnlijk gaat over XTC-pillen. De gebruiker van de telefoon heeft het op 21 februari 2023 over 250 erkies. Op 22 februari 2023 worden er in de woning 248 XTC-pillen aangetroffen.
Nu het dossier geen ander bewijs bevat waaruit blijkt dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van MDMA-pillen in zijn woning, wordt hij vrijgesproken van feit 4.
Ten aanzien van feit 5 – het witwassen
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte zijn 18 diamanten en € 1.100,- aan contant geld aangetroffen. Dit, in samenhang met wat er verder in de woning is aangetroffen (wapen, munitie en drugs), levert een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. Nu er voldoende feiten en omstandigheden zijn om het vermoeden van witwassen te rechtvaardigen, mocht van verdachte een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat de betreffende voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn, worden verlangd. Verdachte heeft verklaard dat het geld van hem is en dat een vriend van hem de diamanten voor hem (op afbetaling) heeft gekocht op een veiling van [internetbedrijf] . Deze verklaring van verdachte is nader onderbouwd met stukken waaruit volgt dat verdachte geldbedragen van respectievelijk het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de gemeente heeft ontvangen. Verder heeft de verdediging ook een ‘track and trace’-code van een bestelling van 18 diamanten bij [internetbedrijf] overgelegd. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank dan ook concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk. Zijn verklaring is door het Openbaar Ministerie niet nader onderzocht. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat het geld en de diamanten van enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het witwassen (feit 5).
ConclusieDe conclusie is dat verdachte wordt vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.