Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.[eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
eisende partijen,
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 september 2022, met producties
- de conclusie van antwoord in het incident, met producties
- het vonnis in het incident van 21 december 2022
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 29 maart 2023
- de akte inbreng producties, bewijsaanbod en wijziging van eis van [eisers]
- het bezwaar tegen wijziging eis tevens antwoordakte tevens akte overlegging producties van [gedaagde]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 juni 2023
- het e-mailbericht van [gedaagde] van 26 juli 2023 met opmerkingen bij het proces-verbaal.
2.De feiten
het pand) is gesplitst in twee appartementsrechten: [adres 1] , gelegen in het souterrain en de belétage van het pand (hierna:
A-1) en [adres 2] (hierna:
A-2). [gedaagde] is eigenaar van A-1 en [eisers] is eigenaar van A-2. [eisers] woont op de derde etage van het pand. De eerste en tweede verdieping hebben zij bestemd voor verhuur.
de VvE). [eiser 2] is de bestuurder van de VvE.
Artikel 16
De vereniging voert het beheer over – en draagt de zorg voor het onderhoud van – de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken.
Tot de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken worden onder meer gerekend, voor zover aanwezig:
de grond, de funderingen, de dragende muren, de kolommen, het geraamte van het gebouw, de gevels (…)“
Uit het meetrapport (bijlage) komt naar voren dat het pand een grote scheefstand naar achter toe heeft. Deze scheefstand vertoont zich met name in de niet in 1958 aangepakte delen. De scheefstanden zijn een indicatie voor een matig tot slechte fundering.”
… hierbij een korte notitie van de besproken zaken tijdens het overleg op 2 februari j.l.
de verbouwingsovereenkomst). In de verbouwingsovereenkomst wordt [gedaagde] aangeduid als ‘eigenaar A1’, [eisers] als ‘eigenaar A2’ en de VvE als de Vereniging. De verbouwingsovereenkomst bepaalt, voor zover van belang:
Leguijt). In zijn e-mail van 7 februari 2018 aan [eiser 2] en [gedaagde] heeft Leguijt onder meer het volgende opgenomen:
Op basis van de tekening van [locatie 2] is aangehouden door de constructeur bt-advies, dat het gebouw [locatie 2] geheel zelfstandig, apart gefundeerd is.
Kaaij).
Fugro) aan de aannemer van [gedaagde] rapport uitgebracht van haar onderzoek naar de vraag of de bouwmuur van het pand gemeenschappelijk is met die van het pand op de [locatie 2] . De conclusie van Fugro is dat deze bouwmuur met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gemeenschappelijk is.
de vaststellingsovereenkomst nr. [locatie 1]):
Partijen, onder wie nu ook de heer Kaaij in persoon, gaan zo snel mogelijk op zoek naar een bouwopzichter/- mediator die van een toereikend mandaat zal worden voorzien. De opdracht zal worden gegeven door de VVE van nummer [locatie 1] . Er wordt naar gestreefd dat de VVE van [locatie 2] ook mee tekent. De heer [gedaagde] zorgt zo spoedig mogelijk voor een actuele bouwplanning met werkomschrijving. Tenzij partijen nog anders overeenkomen zullen de werkzaamheden pas worden hervat met toestemming van de bouwopzichter/-mediator.”
Polman). Kaaij heeft na het kort geding zijn werkzaamheden voor [gedaagde] beëindigd. De VvE heeft echter Polman niet de opdracht gegeven waartoe partijen hadden besloten met de vaststellingsovereenkomst nr. [locatie 1] . [gedaagde] heeft daarna Polman zelf opdracht gegeven om voor hem op te treden als bouwopzichter.
7. CONCLUSIE
nr. [locatie 2]) een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna:
de vaststellingsovereenkomst nr. [locatie 2]). Met de vaststellingsovereenkomst nr. [locatie 2] geeft nr. [locatie 2] met het oog op de mandelige muur toestemming voor de verbouwing onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] daarvoor een bedrag betaald van € 20.000,-. Tevens is overeengekomen dat de verbouwing zal worden uitgevoerd door Building Support b.v. (hierna:
Building Support).
3.Het geschil
- [gedaagde] gelast om zijn verbouwing uiterlijk op 30 november 2023, of een andere door rechtbank te bepalen termijn, af te ronden op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of een dwangsom in goede justitie te bepalen;
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 53.945,67,- of een ander in goede justitie te bepalen bedrag, aan schadevergoeding op te maken bij staat;
- [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en beslagkosten te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis en de nakosten;
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 2.775,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum vonnis.
BW). De vertraging bij de verbouwing is aan [gedaagde] te wijten. [gedaagde] negeert aldus de belangen van [eisers] en hij veroorzaakt onrechtmatige hinder, zoals bedoeld in artikel 5:37 BW. Op grond van artikel 2 van het modelreglement is [gedaagde] verplicht zich jegens [eisers] overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid te gedragen.
4.De beoordeling
geplandetermijn van
circadrie maanden genoemd voor het werk aan de kelderbak. Een planning waarnaar in dat e-mailbericht wordt verwezen kan niet gelijk worden gesteld aan een overeengekomen einddatum en de genoemde termijn van circa drie maanden is niet definitief. Bovendien behelst de verbouwing meer dan alleen de bouw van de kelderbak, namelijk ook de overige werkzaamheden die samenhangen met het funderingsherstel en de afronding van de verbouwing. De verbouwingsovereenkomst, die is gesloten na het e-mailbericht van Leguijt, is nauwkeurig geformuleerd. Daarin staat niets over een einddatum. Uit het e-mailbericht van Leguijt en de verbouwingsovereenkomst volgt dus niet dat [gedaagde] zich heeft verbonden om de verbouwing voor een einddatum af te ronden. Van een dergelijke verplichting is ook overigens niet gebleken.
- [gedaagde] heeft met de eerste aannemer, Kaaij een ondeskundige aannemer aangesteld;
- [gedaagde] had eerder toestemming moeten verkrijgen van nr. [locatie 2] en toen dat niet binnen een maand lukte had hij een kort geding moeten beginnen tegen nr. [locatie 2] ;
- [gedaagde] heeft bij de voorbereiding niet vastgesteld dat een tafelconstructie nodig was;
- [gedaagde] heeft zich niet op voorhand op de hoogte gesteld van de mogelijke problemen rondom de grondwaterstand en daarmee rekening gehouden.
daneen verbouwing niet mogelijk is zonder tafelconstructie. De rechtbank oordeelt dat uit de stelling van [eisers] dat een tafelconstructie gebruikelijk is niet reeds volgt dat deze altijd noodzakelijk is, dus ook in het geval dat niet bekend is dat de gemeenschappelijke fundering van nr. [locatie 4] onmiddellijk aan herstel toe was. In het licht van de verklaring van Polman is door [eisers] onvoldoende onderbouwd waarom [gedaagde] in dit geval bij aanvang van de werkzaamheden gehouden was een tafelconstructie te gebruiken. De rechtbank gaat er daarom niet vanuit dat [gedaagde] in dit opzicht nalatig is geweest.
De heer [naam 2] , eigenaar van nummer [locatie 2] , blijft ons bestoken met vragen en handhavingsverzoeken. De heer [naam 2] is bij ons al jaren bekend als notoire klager.”