ECLI:NL:RBAMS:2023:5385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
10388369 CV EXPL 23-3533
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgverzekeringspremie met betwisting van bijkomende kosten

In deze zaak vordert OHRA Zorgverzekeringen NV betaling van een openstaande zorgverzekeringspremie door gedaagde. De gedaagde heeft een zorgverzekering afgesloten bij OHRA en is verplicht maandelijks premie te betalen. De hoogte van de premie bedraagt in totaal € 154,26 per maand. Gedaagde heeft echter een deel van de premie voor de maanden januari en maart 2022 niet betaald. OHRA heeft gedaagde herhaaldelijk herinnerd aan de openstaande bedragen en heeft uiteindelijk de zaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter. Gedaagde heeft aangevoerd dat hij problemen had met het wijzigen van zijn rekeningnummer voor de automatische incasso en dat hij een betalingsregeling had getroffen voor een ander bedrag, maar OHRA heeft dit betwist.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde de hoofdsom van € 183,71 moet betalen, omdat hij deze niet heeft betwist. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten terecht zijn, omdat OHRA voldoende heeft gedaan om gedaagde in staat te stellen het openstaande bedrag te voldoen. De kantonrechter heeft de vordering van OHRA toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de proceskosten. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de kosten van het geding betalen. Het vonnis is uitgesproken op 31 augustus 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10388369 CV EXPL 23-3533
vonnis van: 31 augustus 2023
fno.: 57327

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e
1.de naamloze vennootschap
OHRA Zorgverzekeringen NV
2.de onderlinge waarborgmaatschappij
CZ Groep U.A.
beide gevestigd te Tilburg
eiseressen
samen nader te noemen in enkelvoud: OHRA
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck Gerechtsdeurwaarders
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • de dagvaarding van 23 januari 2023, met producties;
  • het proces-verbaal van het mondelinge antwoord;
  • het instructievonnis;
  • de conclusie van repliek, met producties.
Hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft [gedaagde] geen conclusie van dupliek genomen. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

De feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[gedaagde] heeft bij OHRA een zorgverzekering afgesloten. Voor deze zorgverzekering moet [gedaagde] maandelijks premie betalen. De hoogte van de premie is € 129,45 per maand voor de basisverzekering, € 7,95 per maand voor de aanvullende verzekering en € 16,86 per maand voor de tandartsverzekering. In totaal is de premie € 154,26 per maand.
1.2.
[gedaagde] heeft een deel van de premie van de maanden januari 2022 en maart 2022 niet betaald.
1.3.
In de betalingsherinnering van de gemachtigde van OHRA van 24 november 2022 staat dat [gedaagde] incassokosten van € 40,00 moet betalen, als hij het bedrag niet betaalt binnen vijftien dagen nadat het bericht bij hem is bezorgd.

De vordering

2. OHRA vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 183,71 aan hoofdsom;
b. € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. € 0,76 aan wettelijke rente, berekend tot 23 januari 2023;
d. de wettelijke rente over € 183,71 vanaf 23 januari 2023 tot er is betaald;
e. de proceskosten.
3. OHRA stelt dat [gedaagde] op grond van de zorgverzekeringsovereenkomst maandelijks premie moet betalen. Deze premie moet [gedaagde] steeds zelf vóór de eerste van iedere maand betalen. Een deel van de premies van de maanden januari en maart 2023 heeft [gedaagde] niet betaald.
4. OHRA en Flanderijn, de gemachtigde van OHRA, hebben verschillende herinneringen gestuurd naar [gedaagde] . Omdat [gedaagde] het bedrag niet betaalde, heeft OHRA de zaak voor de kantonrechter gebracht.

Het verweer

5. [gedaagde] heeft bij de kantonrechter op 16 maart 2023 aangevoerd dat hij een aantal keren de premie niet heeft betaald. Dit kwam omdat het niet lukte om de automatische incasso over te zetten naar een ander rekeningnummer. [gedaagde] heeft hierover verschillende keren contact gehad met OHRA, maar zij heeft dit steeds niet verwerkt. Deze openstaande premie is door OHRA vervolgens overgedragen aan de deurwaarder, terwijl [gedaagde] OHRA had gevraagd dit bedrag mee te nemen in een betalingsregeling die al was getroffen voor een ander bedrag. Dit heeft OHRA geweigerd.
6. [gedaagde] betwist niet dat hij de hoofdsom moet betalen, maar hij vind het wel onterecht dat hij de bijkomende kosten moet betalen omdat deze procedure onnodig is.

De beoordeling

7. De kantonrechter moet beoordelen of [gedaagde] het bedrag van € 183,71 voor de premies van de maanden januari en maart 2023 moet betalen aan OHRA.
8. [gedaagde] heeft niet gereageerd op de nadere standpunten die OHRA bij repliek heeft ingediend en ook niet op de daarbij overgelegde bewijsstukken. Daarom gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de stukken.
9. Omdat [gedaagde] de hoofdsom niet betwist, bepaalt de kantonrechter dat [gedaagde] het bedrag van € 183,71 moet betalen.
10. OHRA wil dat [gedaagde] ook de buitengerechtelijke incassokosten betaalt. [gedaagde] is het daarmee niet eens. Hierover oordeelt de kantonrechter als volgt.
11. [gedaagde] voert aan dat hij een gewijzigd rekeningnummer heeft doorgegeven voor de automatische afschrijving van de premies, maar dit wordt betwist door OHRA. [gedaagde] heeft dit niet meer weerlegd.
12. Verder zegt [gedaagde] dat hij heeft gevraagd om het openstaande bedrag mee te nemen in de betalingsregeling die al was getroffen voor een andere achterstand. Dit zou OHRA hebben geweigerd. Maar OHRA heeft een brief van 3 juni 2022 overgelegd (productie 8a). Hierin is te lezen dat er een betalingsregeling is getroffen en dat de achterstand waarover het in deze procedure gaat, hierin is meegenomen. Op bladzijde 3 van de brief staat namelijk een overzicht van de bedragen die in de betalingsregeling zijn opgenomen en hierin staan ook de premies van januari en maart 2022.
13. De betalingsregeling hield onder andere in dat de achterstand in 7 termijnen zou worden betaald en dat het bedrag zou worden afgeschreven van de rekening van [gedaagde] op de data zoals aangegeven in het aflossingsschema. Ook is in de brief vermeld dat de betalingsregeling komt te vervallen als [gedaagde] afwijkt van de voorwaarden. OHRA geeft in de brief aan dat zij in dat geval verder gaat met haar werkwijze, wat kan betekenen dat OHRA het openstaande bedrag in behandeling geeft bij een deurwaarder en dat er extra kosten in rekening kunnen worden gebracht.
14. Nadat deze betalingsregeling was getroffen, is er op 1 juli 2022 een bedrag van € 100,00 afgeschreven van de rekening van [gedaagde] . OHRA heeft toegelicht dat zij dit in mindering heeft gebracht op de aanvullend premie van de maand januari 2022 en het resterende bedrag op de premie van de basisverzekering van de maand januari 2022.
15. Op 1 augustus kon het afgesproken aflossingsbedrag niet worden afgeschreven. Daarom heeft OHRA op 10 augustus 2022 een brief gestuurd aan [gedaagde] waarin zij aangaf de betalingsregeling te beëindigen.
16. Voor [gedaagde] kon duidelijk zijn wat de gevolgen zouden zijn als hij zich niet hield aan de betalingsregeling. Dit heeft OHRA duidelijk vermeld in haar brief van 3 juni 2022.
17. Vervolgens hebben zowel OHRA als Flanderijn meerdere brieven gestuurd waarbij [gedaagde] in staat is gesteld het openstaande bedrag alsnog te betalen. In de brief van 7 oktober 2022 heeft Flanderijn aan [gedaagde] laten weten dat hij gedagvaard zal worden als hij niet betaalt. Op 24 november 2022 heeft Flanderijn een e-mail gestuurd aan [gedaagde] , waarin de incassokosten zijn aangekondigd. De ontvangst van deze brieven en e-mail heeft [gedaagde] niet betwist. OHRA heeft bovendien onbetwist gesteld dat [gedaagde] op 24 januari 2023 nog in de gelegenheid is gesteld de volledige vordering te voldoen om zo de zitting te voorkomen.
18. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat OHRA voldoende heeft gedaan om [gedaagde] in staat te stellen het openstaande bedrag te voldoen, zonder bijkomende kosten. Omdat [gedaagde] desondanks niet heeft betaald, heeft OHRA terecht buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De betalingsherinnering zoals beschreven onder 1.3. voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom wordt het bedrag aan buitengerechtelijke kosten toegewezen. Ook de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen, omdat [gedaagde] te laat is met betalen.
18. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld. Daarom moet hij de proceskosten betalen.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan OHRA van:
- € 183,71 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2023 tot alles is betaald;
- € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- € 0,76 aan wettelijke rente, berekend tot 23 januari 2023;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van OHRA begroot op:
exploot € 129,74
salaris € 78,00
griffierecht € 128,00
-----------------
totaal € 335,74
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 19,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2023 in tegenwoordigheid van mr. D.C. Vink, griffier.