ECLI:NL:RBAMS:2023:5368

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
13/071778-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van de Nederlandse nationaliteit en evenredigheid in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Landgericht Osnabrück in Duitsland. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Duitsland was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering op grond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) kan worden geweigerd. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in zijn vordering, omdat er eerder een EAB was afgewezen dat betrekking had op hetzelfde vonnis. De rechtbank oordeelde echter dat er geen rechtsregel is die de uitvaardiging van een EAB met dezelfde inhoud voor een tweede maal verbiedt. De rechtbank heeft ook de evenredigheid van de overlevering beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een weigering van de overlevering rechtvaardigden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De opgeëiste persoon is in afwachting van de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland in gevangenhouding geplaatst.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/071778-23
Datum uitspraak: 30 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 5 april 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 juli 2019 door het
Landgericht Osnabrück(Duitsland) strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 mei 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie en de door de opgeëiste persoon gemachtigde raadsman, mr. H.A. Heidanus, advocaat te Groningen.
De opgeëiste persoon is niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie eerder een op 27 juli 2015 uitgevaardigd EAB rauwelijks heeft afgewezen waarin om de tenuitvoerlegging van exact hetzelfde vonnis als in het huidige EAB werd verzocht. Hiermee is in strijd met het
ne bis in idembeginsel gehandeld, op grond waarvan de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot behandeling van het EAB.
Standpunt officier van justitie
Er is geen rechtsregel die de uitvaardiging van een EAB met dezelfde inhoud voor een tweede maal verbiedt. Destijds is door het Openbaar Ministerie besloten het EAB rauwelijks af te wijzen omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en voor de wetswijziging van april 2021 van de OLW een strafovername bij weigering van de overlevering nog niet mogelijk was. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vat het verweer van de raadsman op als een beroep op het
ne bis in idembeginsel. Het uitvaardigen van een EAB waarin om tenuitvoerlegging van een vonnis wordt verzocht nadat een eerder EAB met betrekking tot hetzelfde vonnis en dezelfde opgeëiste persoon rauwelijks is afgewezen, levert geen weigeringsgrond op als bedoeld in artikel 9 OLW.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 12 augustus 2013 door het
Landgericht Osnabrückgewezen vonnis, rechtsgeldig op 20 augustus 2013, met dossiernummer 3 Kls 612 Js 23894/12.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar en 4 maanden en
19 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
5. Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Evenredigheid

De raadsman heeft aangevoerd dat in deze zaak sprake is van onevenredigheid van het uitvaardigen van het EAB aangezien de feiten dateren uit 2012, de opgelegde straf een jeugdstraf betreft en de opgeëiste persoon deze week vader wordt. Tevens speelt hierbij een rol dat de in eerste instantie opgelegde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is omgezet in een onvoorwaardelijke straf omdat de opgeëiste persoon een bedrag van 300,- aan opgelegde schadevergoeding niet zou hebben betaald.
Op grond van voorgaande omstandigheden is de uitvaardiging van een EAB in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en dient de overlevering te worden geweigerd zonder overname van de in Duitsland opgelegde straf.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen.
De rechtbank verwijst naar haar eerder bij uitspraak van 1 maart 2013 ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203 gegeven oordeel dat, gelet op de stelselevenredigheid van het Kaderbesluit EAB, een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder bijzondere omstandigheden kan slagen. In dit geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Duitsland opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
poging tot medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C Opiumwet gegeven
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

8.Verzoek tot aanhouding

De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de opgeëiste persoon van plan was aanwezig te zijn ter zitting van de rechtbank maar doordat het binnenvaartschip waarop hij werkt vertraging opliep kan hij niet aanwezig zijn. Het is in het belang van de opgeëiste persoon als hij alsnog het woord kan voeren ter zitting indien de rechtbank beslist tot gevangenhouding dan wel tot overname van de in Duitsland opgelegde straf. De raadsman verzoekt in dat geval de aanhouding van de behandeling van de zaak.
De officier van justitie verzet zich tegen het verzoek tot aanhouding.
De rechtbank overweegt dat de opgeëiste persoon op de juiste wijze is opgeroepen en niet is verschenen bij de behandeling van zijn zaak. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman. Het enkele feit dat er een beslissing is genomen over de gevangenhouding en over de overname van de in Duitsland opgelegde straf is geen reden voor aanhouding van de behandeling van de zaak. De rechtbank wijst het verzoek af.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

11.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landgericht Osnabrück(Duitsland) voor de feiten zoals zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.