ECLI:NL:RBAMS:2023:5251

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
13/011799-23 en 13/338288-22 (gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en openlijke geweldpleging door verdachte in Amsterdam

Op 16 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, poging tot inbraak in een auto en openlijke geweldpleging. De verdachte, geboren in 2001 en momenteel gedetineerd, werd beschuldigd van meerdere feiten die plaatsvonden in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader op 24 oktober 2022 een diefstal met geweld heeft gepleegd tegen een aangever en zijn familie, waarbij geweld werd gebruikt. De herkenning van de verdachte door verbalisanten werd als betrouwbaar beschouwd en als bewijs gebruikt. Daarnaast werd de verdachte ook verantwoordelijk gehouden voor een poging tot diefstal uit een auto en openlijke geweldpleging tegen een andere persoon op 28 december 2022. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen gelast, gezien de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/011799-23 en 13/338288-22
(gevoegd)
Parketnummers vorderingen tul: 13/122506-21, 13/186410-21 en 13/689041-19
Datum uitspraak: 16 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in het [naam JC] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Veenstra naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de gemachtigde van de benadeelde partij, [benadeelde partij] , medewerker bij Slachtofferhulp Nederland, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van diefstal uit een auto op 24 oktober 2022, toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2] , waarbij geweld is gepleegd tegen die [naam 1] en/of [naam 2] en de vader en/of moeder van die [naam 2] ;
2.
primair:het medeplegen van diefstal met braak uit een auto, toebehorende aan [naam 3] op 24 oktober 2022;
subsidiair:het medeplegen van vernieling van een auto, toebehorende aan [naam 3] , op 24 oktober 2022;
3. openlijke geweldpleging tegen [naam 4] op 28 december 2022.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten, met dien verstande dat verdachte ten aanzien van het tweede feit voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 en 2 heeft de verdediging naar voren gebracht dat verdachte beide tenlastegelegde diefstallen ontkent, dat de herkenningen onbetrouwbaar zijn en aanvullend bewijs ontbreekt. Verdachte ontkent ten aanzien van feit 3 geweld te hebben gepleegd: hij heeft zijn broertje en de aangever slechts uit elkaar gehaald. Zijn broertje heeft aangever wel geslagen, maar dit deed hij uit zelfverdediging. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat zij niet het hele incident hebben waargenomen en op basis van hun verklaringen kan het alternatieve scenario van de verdediging niet worden uitgesloten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen, die verder niet ter discussie hebben gestaan, van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 24 oktober 2022 is aangever [naam 1] samen met zijn familie (bestaande uit zijn echtgenote [naam 2] , hun zoon en de schoonouders van aangever) door twee personen op een scooter bestolen van een tas met inhoud. Bij deze diefstal is geweld gebruikt tegen aangever, zijn echtgenote en zijn schoonouders.
Tevens staat op grond van het dossier vast dat op diezelfde dag, voorafgaand aan de voorgenoemde diefstal, de ruit van de auto van aangever [naam 3] is ingeslagen. Hierbij waren twee personen op een scooter betrokken.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte één van de daders van de tenlastegelegde diefstal met geweld is. Daarnaast dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte één van de twee personen is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot diefstal door middel van braak uit de auto van [naam 3] . Hiervoor is van belang of de herkenningen die door verbalisanten zijn opgemaakt, waarin verschillende verbalisanten hebben verklaard verdachte op beelden van beide incidenten te herkennen, betrouwbaar zijn.
Beoordeling van betrouwbaarheid van herkenningen in het algemeen
In verband met de uiteindelijke waardering van de herkenningen van verdachte en zijn medeverdachte door de rechtbank, is het volgende van belang.
Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat de bepaling van de waarde en betekenis ervan in een brede context plaatsvindt. Dit is inherent aan het karakter van een herkenning. Het gaat daarbij immers om een niet – althans niet volledig – rationeel proces dat zich slechts door reconstructie achteraf laat ontleden en verantwoorden.
De rechtbank zoekt voor wat betreft het begrip ‘herkennen’ aansluiting bij de in een vakbijlage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) gegeven omschrijving van dit begrip. In de NFI-vakbijlage ‘Algemene onderzoeksmethoden vergelijking van gezichtsbeelden’ (Versie 2.5 november 2016) is onder meer het volgende opgenomen over ‘herkennen’:

Herkenning vindt plaats op basis van een in het geheugen opgeslagen beeld. Gezichtsherkenning van bekende mensen, zoals dat in het dagelijks leven door iedereen plaatsvindt, is een relatief snel en trefzeker ‘holistisch’ proces. De beoordeling vindt snel plaats, door (onbewust) allerlei aspecten af te wegen. De uitkomst van dit proces leidt tot de categorische, stellige uitkomst dat er wel of niet sprake is van herkenning, waarbij de beoordelaar vaak niet expliciet kan uitleggen waarom hij of zij een bepaalde conclusie trekt. (…) Herkenning van personen vindt niet alleen op basis van gezicht plaats, maar ook op grond van andere kenmerken zoals haardracht, handen, lengte, postuur, kleding en manier van lopen en andere, soms onbewuste, voorinformatie zoals de locatie waar een persoon is gezien”.
Op basis van deze begripsomschrijving kan worden geconcludeerd dat verschillende elementen een rol spelen bij een herkenning, waarbij steeds sprake is van een ‘holistisch’ proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen. Een van de factoren die de betrouwbaarheid van een herkenning positief kunnen beïnvloeden, is de mate van bekendheid met de waargenomen persoon of waargenomen personen. Hoe meer men van de betrokken persoon of personen een beeld heeft, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de op basis van uiterlijke kenmerken gebaseerde kennis waardevoller is, als deze is ontstaan en gevormd bij ontmoetingen in persoon, dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarnaast kan als uitgangspunt worden gehanteerd dat een herkenning die steun vindt in andere – meer objectieve – bewijsmiddelen, aan waarde wint.
Samengevat betekent dit dat de bewijswaarde en de bewijskracht van de herkenningen in het licht van hun totstandkoming en in samenhang bezien met het overige beschikbare bewijs dienen te worden beoordeeld.
Beschikbaar materiaal
De rechtbank stelt vast dat tot de processtukken van beide incidenten zowel bewegende beelden als stills van die bewegende beelden behoren waarover in processen-verbaal is gerelateerd. Ter zitting hebben de procespartijen te kennen gegeven de bewegende beelden te hebben gezien en is één still van de bewegende beelden van feit 2 getoond.
Tegen deze achtergrond acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, de herkenning van de verdachte en zijn medeverdachte door de verbalisanten betrouwbaar en zal deze herkenningen bezigen tot het bewijs. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Herkenningen door verbalisanten
Gelet op de inhoud van de herkenningen die veelal gebaseerd zijn op persoonlijke ontmoetingen van de verbalisanten met beide verdachten, acht de rechtbank hetgeen de raadsvrouw heeft opgemerkt met betrekking tot die herkenningen onvoldoende om aan de betrouwbaarheid ervan te twijfelen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de bewegende beelden duidelijker zijn dan de stills, terwijl de stills evenzeer duidelijk zijn. Er is geen begin van aannemelijkheid voor de stelling van de verdediging dat de verbalisanten mogelijk met een bepaalde mate van vooringenomenheid de stills en de beelden hebben bekeken. Zoals verbalisant AML19652 relateert in zijn aanvullend proces-verbaal van 13 april 2023 waren de personalia van beide verdachten hem deels bekend en heeft hij de volledige personalia vervolgens middels de hem beschikbare systemen bevraagd. Het is dus niet zo dat deze verbalisant de volledige personalia uit zijn mouw schudt, zoals de verdediging betoogt.
Daarbij komt dat de herkenningen ondersteund worden door de volgende omstandigheid.
De scooter
Het standpunt van het Openbaar Ministerie is dat bij de incidenten op de Herengracht en het Zeeburgerpad door de verdachten één en dezelfde scooter is gebruikt. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft het Openbaar Ministerie erop gewezen dat uit een door een getuige aan de politie verstrekt filmpje is gebleken dat de scooter die betrokken is bij de diefstal met geweld op het Zeeburgerpad een grijskleurige Vespa betreft, voorzien van het kenteken: [kenteken] .
Navraag bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) heeft uitgewezen dat het kenteken [kenteken] op naam staat van [naam broer] , [geboortedatum] , [adres] . Bij de RDW staat deze scooter geregistreerd als een grijze Piaggio. Volgens de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) betreft deze [naam broer] de jongere broer van [verdachte] . Uit camerabeelden van de diefstal uit een auto aan de Herengracht volgt dat de verdachten gebruik maken van een scooter waarvan eveneens het kenteken is te zien en dit betreft [kenteken] .
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de scooter die op beeld is te zien met als kenteken [kenteken] niet de scooter van zijn broertje kan zijn, omdat die geen spiegels heeft en beschadigd is. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat het kan zijn dat zijn broertje die scooter op 24 oktober 2022 heeft uitgeleend, maar dat hij niet weet aan wie. Ook kan de kentekenplaat gekloond zijn (de rechtbank begrijpt: een tweede kentekenplaat met dezelfde letters en cijfers op een scooter niet zijnde de scooter van het broertje van verdachte). Verder heeft de verdachte verklaard dat zijn broertje nieuwe spiegels op de scooter heeft laten aanbrengen, omdat de spiegels waren afgebroken.
De rechtbank passeert de verklaring van de verdachte en gaat er vanuit dat de scooter die bij beide incidenten is gebruikt de scooter is van het broertje van verdachte en overweegt daartoe als volgt. Op de beelden is een grijze Vespa scooter te zien. Dit is ook de kleur van de Piaggio scooter die volgens de RDW op naam staat van het broertje van verdachte. Vespa is een merk van bromfietsen en scooters die geproduceerd worden door het Italiaanse bedrijf Piaggio. [1] Verdachte heeft over de spiegels op de scooter van zijn broertje tegenstrijdig verklaard en heeft de stellingen dat de scooter van zijn broertje geen spiegels heeft en beschadigd is (verklaring bij het politieverhoor) en dat de scooter nieuwe spiegels heeft, omdat de oude waren afgebroken (verklaring ter terechtzitting) geenszins van onderbouwing voorzien. Tot slot ontbreekt iedere aanwijzing dat de kentekenplaat van de scooter op de beelden zou zijn gekloond.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat het bij beide incidenten, op grond van de beelden en de stills, om dezelfde verdachten en dezelfde scooter gaat. Ook de rechtbank komt tot deze conclusie bij het zien van de beelden en de stills zoals opgenomen in het dossier.
Bewezenverklaring medeplegen diefstal met geweld (feit 1)
Op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen, de beelden en de herkenningen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 24 oktober 2022 tezamen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan de diefstal met geweld.
Bewezenverklaring medeplegen poging tot diefstal met braak (feit 2)
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte de persoon is die in het proces-verbaal van bevindingen van beelden (doorgenummerde pag. 141-158) wordt aangeduid als NN1 en die de ruit van de Mercedes-Benz heeft stukgeslagen. Het handelen van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een diefstal met braak, nu uit de beelden blijkt dat verdachte met zijn arm het voertuig in is gegaan. Aangever heeft verklaard dat er niets uit zijn auto is weggenomen en ook uit de beelden blijkt dat verdachte en de medeverdachte met lege handen zijn weggelopen. Het is daarom bij een poging gebleven.
Verder volgt uit de beelden dat verdachte en zijn medeverdachte in nauwe en bewuste samenwerking in de auto hebben ingebroken. Zij kwamen samen op de scooter aan gereden. De een kijkt zowel links als rechts van de auto door de ruit in de auto. De ander gooit met kracht een voorwerp richting het voertuig waardoor het glas van het rechterachterraampje breekt. Ze zijn steeds in elkaars nabijheid en zijn ook samen op de scooter vertrokken. Er is daarom sprake van medeplegen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 24 oktober 2022 als medepleger schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met braak.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 28 december 2022 heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever [naam 4] . Aangever heeft verklaard dat hij bijna werd aangereden door een scooter en dat de bestuurder en bijrijder van de scooter daarop ten val kwamen. De twee jongens op de scooter zouden zijn opgestaan en hebben direct aangever met vuisten in het gezicht geslagen.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van de verbalisant die verklaard heeft letsel aan het aangezicht van aangever te zien en door de foto’s van het letsel van aangever. Daarbij hebben meerdere getuigen gezien dat verdachte en medeverdachte de aangever hebben geslagen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat twee jongens de aangever met vuisten op het hoofd sloegen en getuige [getuige 2] heeft verklaard dat twee jongens aangever sloegen. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij een schrapend geluid hoorde van de scooter die over de weg gleed, dat hij zag dat twee jongens opstonden en meteen naar een man liepen en hem in elkaar sloegen. Dit komt overeen met hetgeen aangever heeft verklaard over de aanleiding van en aanloop naar het incident.
De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van aangever dat hij door verdachte en de medeverdachte werd aangevallen en geslagen. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan het scenario van de verdediging dat aangever dreigend op verdachte en de medeverdachte af kwam, dat zijn medeverdachte enkel heeft geslagen uit zelfverdediging en dat verdachte niet heeft geslagen maar aangever mogelijk slechts heeft geduwd. Dit scenario wordt immers weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 24 oktober 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, uit een personenauto, merk Volkswagen, kenteken [kenteken] een heuptas met daarin een rijbewijs en twee paspoorten en een digitale camera en een geldbedrag van 160 euro, die geheel of ten dele aan [naam 1] en aan een ander dan aan verdachte en
zijn mededader toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [naam 1] en [naam 2] en tegen vader en de moeder van die [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of de andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [naam 1] meermalen met kracht tegen het hoofd te slaan waardoor die [naam 1] zijn bewustzijn verloor en
- die [naam 2] met kracht te duwen en
- die [naam 2] tegen het gezicht te stompen waardoor die [naam 2] op haar knieën ten val kwam en
- die vader en de moeder van die [naam 2] te duwen;
2.
primair

op 24 oktober 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om uit een personenauto, merk Mercedes-Benz, kenteken [kenteken] , enig goed, dat aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door, door middel van braak, een ruit van die auto te hebben verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.

op 28 december 2022 te Amsterdam openlijk, te weten op de openbare weg, de Overtoom en/of de Stadhouderskade en/of de Nassaukade, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam 4] , welk geweld bestond uit het meermalen (met kracht) slaan en/of stompen op/tegen het hoofd van voornoemde [naam 4] .

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend, omdat uit het NIFP-rapport blijkt dat verdachte licht verstandelijk beperkt is.
De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat de NIFP-deskundigen niet hebben kunnen vaststellen of deze stoornis het handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed en er dus geen vaststelling is gedaan met betrekking tot de toerekenbaarheid van de feiten.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring de strafeis van de officier van justitie passend is. De verdediging heeft de rechtbank echter verzocht om rekening te houden met omstandigheid dat het letsel onder feit 1 slechts licht is en dat verdachte in de optiek van de verdediging als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld en een poging tot diefstal uit een auto. Allereerst heeft hij door zijn handelen ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Daarnaast heeft hij, door het medeplegen van de diefstal met geweld, ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen pijn en in een aantal gevallen ook letsel toegebracht. Zo is de aangever zodanig op zijn hoofd geslagen dat hij het bewustzijn heeft verloren. Dergelijk handelen heeft niet enkel een impact op het veiligheidsgevoel van de slachtoffers, die tijdens het uitladen van hun koffers en tassen bij hun hotel van hun spullen zijn beroofd, maar ook op het veiligheidsgevoel in de samenleving en in het bijzonder de omstanders die getuige zijn geweest van de feiten. Het geweld dat verdachte heeft gebruikt op het moment dat de slachtoffers het gestolene proberen terug te krijgen is buiten proportioneel en volstrekt verwerpelijk. Dat laatste geldt evenzeer voor de openlijke geweldpleging waar verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt. Naar aanleiding van een verkeersincident heeft hij met zijn mededader de aangever meermalen met vuisten tegen het hoofd gestompt. Hij heeft de aangever hiermee pijn en letsel toegebracht, heeft een inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit en heeft schade toegebracht aan het veiligheidsgevoel van aangever en allen die getuige zijn geweest van deze openlijke geweldpleging. De rechtbank rekent verdachte dit alles in ernstige mate aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 juli 2023. Hieruit blijkt dat verdachte binnen de recidivetermijn veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten, dat hij is veroordeeld voor openlijke geweldpleging en drugsdelicten. Ten tijde van de feiten liep verdachte bovendien in proeftijden van drie veroordelingen. De eerdere veroordelingen en de voorwaardelijke straffen die verdachte boven het hoofd hingen, hebben hem er echter niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het NIFP-rapport van 4 juli 2023, waaruit blijkt dat verdachte licht verstandelijk beperkt is en dat sprake is van scheefgroei in de ontwikkeling van zijn gedrag in de vorm van een antisociale ontwikkeling. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 20 juli 2023. De reclassering geeft aan in beginsel geen mogelijkheden tot interventies te zien. Voor het geval dat de rechtbank wel aanleiding ziet om een deels voorwaardelijke sanctie op te leggen, heeft de reclassering geadviseerd om bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten: een meldplicht, een ambulante behandeling, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en het verkrijgen van huisvesting.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gekeken naar de afspraken die de rechtspraak landelijk over straftoemeting heeft gemaakt. Deze vermelden voor een straatroof, zonder recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, voor een diefstal uit een auto bij veelvuldige recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, voor openlijke geweldpleging tegen personen, zonder letsel, een taakstraf van 120 uren en voor openlijke geweldpleging tegen personen, met letsel als gevolg, een taakstraf van 150 uren.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Evenals de officier van justitie acht de rechtbank, met oog op de door het NIFP vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek en de jonge leeftijd van verdachte, het van belang dat aan hem een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden wordt opgelegd. Op die manier kan verdachte verder begeleid worden om een stabieler en delictvrij bestaan op te bouwen. De rechtbank vindt voor feiten van deze ernst een hogere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden. Gelet op de leeftijd van verdachte zal de rechtbank echter een groter deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, zodat de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank overweegt hierbij dat de jonge leeftijd van verdachte hiertoe aanleiding geeft en dat zij een langere voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur van belang acht.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 1] vordert € 1.316,42 aan vergoeding van materiële schade en € 850,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel hoofdelijk dient te worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, primair betoogd dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De hoogte van de vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verdachte heeft het feit samen met de medeverdachte gepleegd. De rechtbank zal verdachte hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de schade van benadeelde. Dat wil zeggen dat hij en zijn mededader kunnen worden aangesproken voor het hele schadebedrag, maar dat wat één heeft betaald, de ander in zoverre niet meer hoeft te betalen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevinden zich de vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen van de officier van justitie. De rechtbank heeft geconstateerd dat de vorderingen niet zijn ondertekend door de officier van justitie. Bij de stukken bevinden zich de geschriften waaruit blijkt dat ten aanzien van de drie voorwaardelijke veroordelingen mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Stafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden. Daarnaast blijkt uit de stukken dat verdachte oproepingen voor de behandeling van de drie vorderingen voorwaardelijke veroordeling heeft ontvangen onder vermelding van de betreffende parketnummers. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de drie vorderingen voorwaardelijke veroordeling voorgedragen, bij requisitoir een vordering ten aanzien van die voorwaardelijke veroordelingen gedaan en deze opgenomen op de vordering als bedoeld in artikel 311 van het Wetboek van Strafvordering. De vorderingen zijn bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden aan bod gekomen. De verdediging heeft geen standpunt met betrekking tot de vorderingen voorwaardelijke veroordeling ingenomen.
De rechtbank concludeert dat voor de verdediging en de verdachte voldoende kenbaar was waar de vorderingen voorwaardelijke veroordeling betrekking op hadden: zij zijn niet in hun verdediging geschaad. Voor zover er omissies bestaan ten aanzien van de vorderingen, zijn deze gerepareerd door de behandeling ter zitting, zoals hiervoor beschreven. De vorderingen voorwaardelijke veroordeling met parketnummers 13/122506-21, 13/186410-21 en 13/689041-19 zijn daarom ontvankelijk.
13/122506-21
De vordering voorwaardelijke veroordeling betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 25 juni 2021 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gevorderd.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
13/186410-21
De vordering voorwaardelijke veroordeling betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 18 februari 2022 van de meervoudige kamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 3 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd van de voorwaardelijke straf met een jaar zal worden verlengd.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen reden om de proeftijd van de vordering te verlengen, nu ter terechtzitting geen enkele omstandigheid naar voren is gebracht dat voor een dergelijk oordeel zou pleiten. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
13/689041-19
De vordering voorwaardelijke veroordeling betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 29 november 2019 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren (subsidiair 60 dagen hechtenis), met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 60 uren (subsidiair 30 dagen hechtenis) niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Uit het onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 27 november 2020, dat zich bij de stukken bevindt, blijkt dat van het voorwaardelijke deel van de werkstraf een deel, groot 20 uren (subsidiair 10 dagen hechtenis), reeds is tenuitvoergelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de werkstraf van 60 uren (subsidiair 30 dagen hechtenis) zal worden tenuitvoergelegd.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het resterende voorwaardelijke strafdeel, te weten een werkstraf van 40 uren (subsidiair 20 dagen hechtenis), te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 141, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 5 isvermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 2 primair:
poging diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van feit 3:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland te Amsterdam. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Homerun Humanitas of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is gericht op het vergroten en aanleren van zowel de sociale als cognitieve vaardigheden, zodat hij meer inzicht zal verkrijgen in de LVB problematiek en de invloed en gevolgen die dit oplevert voor zijn gedrag en hoe hiermee om te gaan. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. In de voorbereiding zou deze ook tijdens detentie aan kunnen vangen. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de zorgverlener dat nodig vindt.
- Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van werk en/of opleiding/betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- Meewerken aan verkrijgen van huisvesting
Veroordeelde werkt mee aan het verkrijgen van huisvesting en zal zich via het RIC in de Penitentiaire inrichting als woningzoekende in laten schrijven.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van € 1.316,42 (dertienhonderdzestien euro en tweeëntwintig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 850,00 (achthonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [naam 1] aan de Staat € 2.166,42 (tweeduizend honderdzesenzestig euro en tweeënveertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 31 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 25 juni 2021 (13/122506-21), namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 18 februari 2022 (13/186410-21), namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 20 november 2019 (13/689041-19), namelijk een werkstraf van 40 (veertig) uren, te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en M.J.A. Grimmelikhuijsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 augustus 2023.

Voetnoten

1.www.piaggiogroup.com