ECLI:NL:RBAMS:2023:5214

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/703168 / HA ZA 21-543
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verdeling van de overwaarde van een appartement tussen partijen na verkoop, met bewijsopdracht en getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde over de verdeling van de overwaarde van een appartement. Eiser en gedaagde waren gezamenlijk eigenaar van het appartement, maar er was onduidelijkheid over de eigendomsverhouding en de afspraken die zij hadden gemaakt bij de aankoop. Eiser stelde dat gedaagde hem alleen had geholpen met het verkrijgen van een hypotheek en dat er geen financiële afspraken waren gemaakt over de opbrengst van de verkoop. Gedaagde daarentegen claimde recht te hebben op de helft van de overwaarde, omdat zij ook op papier voor 50% eigenaar was. De rechtbank heeft in haar vonnis vastgesteld dat gedaagde geen financieel belang had bij de aankoop en dat de intentie van partijen was dat gedaagde eiser zou helpen zonder dat zij daarbij financieel zou profiteren. De rechtbank heeft de getuigenverklaringen van oud-collega's van gedaagde en eiser als overtuigend beschouwd, waaruit bleek dat gedaagde eiser belangeloos had willen helpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op de volledige overwaarde van het appartement, en de vorderingen van gedaagde in reconventie zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/703168 / HA ZA 21-543
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te ZAANDAM,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.W. Verhoef te Uithoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 mei 2021, met producties,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties,
- het tussenvonnis van 27 oktober 2021 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 april 2022.
- het proces-verbaal van mondeling tussenvonnis van 25 april 2022, waarin aan [eiser] een bewijsopdracht is gegeven,
- de akte indienen stukken en opgave getuigen van [eiser] van 25 mei 2022,
- de akte indienen stukken en opgave getuigen van [gedaagde] van 8 juni 2022,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 22 juli 2022,
- het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor, gehouden op 16 november 2022,
- de akte uitlating contra enquête van [gedaagde] van 13 december 2022,
- de akte overlegging producties t.b.v. contra-enquete van [gedaagde] van 27 januari 2023,
- het proces-verbaal van tegenverhoor, gehouden op 27 januari 2023,
- het proces-verbaal van voortzetting van tegenverhoor, gehouden op 13 februari 2023,
- de conclusie na getuigenverhoor van [eiser] van 15 maart 2023,
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [gedaagde] van 12 april 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
In het tussenvonnis van 25 april 2022, heeft de rechtbank aan [eiser] een bewijsopdracht gegeven dat het de afspraak en intentie van partijen was dat [gedaagde] behulpzaam zou zijn bij het verkrijgen van een hypotheek voor [eiser] zonder dat [gedaagde] hierbij een financieel belang had of zou hebben. De rechtbank heeft overwogen in het tussenvonnis:
“Het appartement stond op naam van [eiser] en [gedaagde] . Dat is een aanwijzing dat zij voor gelijke delen eigenaar van het appartement zijn geweest, maar dat hoeft niet zo te zijn.”. Blijkens de notariële akte van levering (authentieke akte) zijn zij tezamen eigenaar. Dat levert ingevolge artikel 156 lid 2 jo. 157 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid daarvan. Dat betekent dat de rechter op grond van artikel 151 lid 1 Rv verplicht is om dit als waar aan te nemen. In de notariële akte staat geen verdeling van het eigendom in percentages. Artikel 3:166 lid 2 Rv bepaalt dat in dat geval de aandelen van deelgenoten gelijk zijn, tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit. Dat betekent dat in beginsel is bewezen dat partijen ieder voor de helft eigenaar zijn van het appartement aan het [adres] en dat bij een verdeling van de opbrengst van het appartement ieder de helft zal ontvangen. Het tweede lid van artikel 151 Rv bepaalt dat tegen dwingend bewijs tegenbewijs vrij staat. [eiser] stelt kort gezegd dat onderling andere afspraken golden. In het mondeling tussenvonnis is [eiser] opgedragen dit te bewijzen.
2.2.
[eiser] is geslaagd in het leveren van dat bewijs. Daartoe geldt het volgende.
2.3.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] in april 2017 zelf niet genoeg financiële middelen had om een hypotheek af te sluiten voor de aankoop van het appartement. [gedaagde] heeft dat verklaard in haar eigen getuigenverhoor. Zij heeft ook verklaard dat hij met haar hulp de woning wel kon kopen.
2.4.
Als getuigen in enquête zijn gehoord: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] . In tegenverhoor zijn gehoord: mr. Chylinska, [gedaagde] , [naam 6] en [naam 7] .
2.5.
Voor het verkrijgen van de hypotheek hebben partijen de begeleiding van het kantoor Domek ingeschakeld. De heer [naam 7] , manager hypotheken bij Domek, heeft hen destijds geholpen en heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
‘U zegt mij dat partijen samen op de koop- en hypotheekakte staan, maar dat zij niet samen in het huis zijn gaan wonen. U vraagt mij of dat ter sprake komt bij het gesprek met mij. Ja, bij mij en bij de notaris wordt besproken dat je er zelf moet gaan wonen. Ik leg dat aan klanten uit. U vraagt mij of ik expliciet zeg dat je er zelf moet wonen. Nee, dat blijkt ook uit de stukken. Als wij weten dat mensen daar niet gaan wonen, dan gaan we het hypotheektraject niet aan. Wij werken voornamelijk met Oost-Europese mensen. Het is gebruikelijk dat zij samen iets aankopen. Het is dus niet ongebruikelijk als mensen geen partners zijn en toch samen gaan kopen. We vertellen er ook bij dat als ze er niet samen gaan wonen dat er dan consequenties zijn voor de belastingaangifte en voor de hypotheeklasten. Het wordt bij de notaris ook expliciet gemeld dat je er beide moet gaan wonen. Bij de notaris zit er ook een officiële tolk bij. Dat samen er wonen is gewoon een eis van de bank. De nationale hypotheekgarantie gaat ook daarvan uit, omdat de woning is gekocht op twee inkomens met twee eigenaren.
Op de hypotheekofferte staat rente tien jaar vast met nationale hypotheekgarantie. Het is dus een vereiste dat je er ook gaat wonen.’
2.6.
Uit deze verklaring blijkt dat [eiser] en [gedaagde] het tegenover Domek en de bank hebben doen voorkomen alsof zij samen in het appartement gingen wonen, terwijl dat in werkelijkheid niet zo was. Het staat immers vast dat [gedaagde] nooit in het appartement heeft gewoond en dat dit ook niet de bedoeling was. De rechtbank gaat er van uit dat partijen op die manier een hypotheek met gunstigere voorwaarden konden krijgen. Dat maakt dat de rechtbank voor de rechtsverhouding tussen partijen minder waarde hecht aan het feit dat partijen op papier ieder 50% eigenaar is geworden van het appartement.
2.7.
Verder hebben drie oud-collega’s van [gedaagde] als getuige verklaard dat [gedaagde] [eiser] in 2017 graag wilde helpen met het kopen van een woning door haar papieren te laten zien voor het verkrijgen van een hypotheek. [naam 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
‘Mevrouw [gedaagde] en ik kennen elkaar 16 jaar. We hebben elkaar in Nederland leren kennen. We hebben samen gewerkt. Meneer [eiser] kende ik eerst alleen uit verhalen van mevrouw [gedaagde] . Ik kende hem niet uit verhalen van anderen. Later heb ik hem ook persoonlijk leren kennen. Ik ken hem 7 jaar persoonlijk.
Ik weet iets over de woning door wat [eiser] heeft verteld. [gedaagde] had mij telefonisch verteld dat hij in Nederland in een huurwoning kwam wonen en werken. [gedaagde] heeft mij verteld dat [eiser] zijn auto moest verkopen, omdat hij anders geen eigen inbreng had voor de aankoop van een woning. Dat was te weinig en toen heeft [gedaagde] aangeboden om hem te helpen, omdat ze zei dat je je familie hoort te helpen. Ook dat heeft [gedaagde] telefonisch aan mij verteld.
[gedaagde] heeft later gezegd dat ze dacht dat ze aan de woning iets kon verdienen en dat ze daar recht op had. Of zij dat ook dacht toen de woning werd aangekocht, dat weet ik niet meer. (…) Toen de woning werd gekocht heb ik niets gehoord over wat er met de opbrengst van de woning zou gebeuren. Toen heb ik alleen gehoord van [gedaagde] dat ze uit goedheid haar neef wilde helpen. Ze heeft toen niet gezegd dat ze er geld aan wilde verdienen.
Toen [gedaagde] erachter kwam hoe veel ze aan die woning zou kunnen verdienen, sloeg het om. Ze werd hebberig als het om geld gaat. Vroeger was zij niet zo.
(…)
Ik ken ook andere familieleden van partijen, namelijk de dochter van [gedaagde] , [naam 4] . Ik heb met haar vaak telefonisch contact. (...) Ik heb met haar ook contact gehad over dit probleem met de woning. Zij klaagde dan over haar moeder. Dat haar moeder probeert om [eiser] financieel te misbruiken. [naam 4] zei ook dat ze niet kon geloven dat haar moeder tot zo iets in staat is.
U vraagt mij waarom er dan sprake zou zijn van misbruik. Dat is zo omdat ze eerst heeft gezegd dat ze hem belangeloos zou helpen en dat ze er geen geld voor wilde. Ze heeft nooit gezegd dat ze er geld voor wilde. Zodra ze wist om wat voor bedrag het ging, wilde ze het geld gebruiken om haar eigen leven op orde te brengen. U vraagt mij of ik iets heb gehoord over die jaarlijkse aangiftes [
bij de Belasting en de verzekering, rechtbank] die u net noemde. Nee, ze heeft alleen gezegd dat ze [eiser] wilde helpen met de papieren. (…).’
2.8.
Een andere oud-collega, [naam 2] , heeft onder meer het volgende verklaard:
‘(…) Ik wist vanaf het begin dat zij samen een woning hadden gekocht. [eiser] huurde eerst een woning, maar toen kreeg hij een vast contract en wilde hij permanent in Nederland blijven wonen. [eiser] wilde zelf iets kopen, zodat hij iets voor zichzelf had en niet steeds geld aan een vreemde hoefde te betalen. Eerst was er de procedure voor het verkrijgen van de hypotheek. Zijn mogelijkheden om krediet te verkrijgen waren niet voldoende om datgene te kunnen kopen wat hij wilde kopen. Toen heb ik gesuggereerd dat hij de hypotheek met iemand anders zou kunnen nemen. Toen bood [gedaagde] zich aan. [gedaagde] bood hem aan om te helpen met de hypotheek, maar puur door haar papieren te geven zodat hij meer kredietwaardigheid zou krijgen. [gedaagde] zei zelf tegen mij dat zij met haar partner woonde en niet van plan was om zelf iets te kopen. [gedaagde] en ik gingen toen vaak met elkaar om en kwamen elkaar vaak tegen. Ze zei altijd dat ze [eiser] als een zoon beschouwde, dat het een familielid was die zeer betrokken was bij elkaar. Ze was ook blij dat hij naar Nederland kwam en hier meer zou kunnen verdienen dan in Polen. Ze hadden een hele goede relatie met elkaar.
U vraagt mij of één van beide partijen iets tegen mij heeft gezegd wat er zou gebeuren als het huis meer waard zou worden in de toekomst. Nee. Daar was geen sprake van. [gedaagde] heeft alleen geholpen om [eiser] een hypotheek te laten krijgen. Er was geen sprake van een verkoop, [eiser] was gewoon van plan om daar te blijven wonen. Niemand was van plan om die woning te verkopen. Op dat moment wist ook niemand dat vastgoed veel meer waard zou worden. Het is alweer een paar jaar geleden.
(…)
Van de verkoop hoorde ik pas toen [gedaagde] mij begon te bellen. Dat gebeurde pas later. Ik heb van haar gehoord dat haar zoon naar Nederland wilde komen en dat zij haar zoon wilde helpen, net zoals zij eerder [eiser] had geholpen en dat het het beste zou zijn als [eiser] de woning zou verkopen. Ik zei toen dat dat niet eerlijk was, dat ze hem eerst had geholpen en dan met niks achter liet. Ik zei dat ze daar eerder op had moeten komen en dan [eiser] helemaal niet had moeten helpen. Het was niet eerlijk, omdat ze hem eerst had geholpen door met haar papieren een hogere lening te krijgen voor [eiser] en hem vervolgens heeft gedwongen om de woning weer te verkopen. Als [eiser] bij ons op de koffie was, dan vertelde hij hierover. Toen hoorde ik ook dat [gedaagde] hem dwong om de woning te verkopen. (…) Hij zei ook dat [gedaagde] de helft van de opbrengst wilde. Maar dat was voor mijn gevoel niet eerlijk, omdat de hulp van [gedaagde] puur bedoeld was om papieren aan te leveren. Ze heeft er nooit gewoond en ze heeft nooit hypotheek afgelost of kosten betaald. [eiser] heeft alles betaald. (…) Over de meerwaarde heb ik ook gehoord van dochter [naam 4] dat [gedaagde] tegen de hele familie en anderen heeft gezegd dat ze de helft van het geld zou krijgen. Dat vond ik niet zo fijn en daarom ben ik aan de kant van [eiser] gaan staan, want zoiets doe je niet. U vraagt mij waarom niet, aangezien in de leveringsakte en koopakte de naam van beide partijen staat. Omdat het alleen hulp op papier was. Ik weet dat de woning op hun beide namen staat, maar [gedaagde] heeft nooit meebetaald aan de woning. Ik vind dat als je helpt, je niet opeens je gedachte kunt veranderen en kunt zeggen dat iemand zijn woning moet verkopen. Ze hebben er ook nooit samen gewoond. (…) U vraagt mij of ik iets gehoord heb van [naam 4] over wat tussen partijen vanaf het begin, bij de aankoop van het huis, de bedoeling is geweest met de opbrengst van de woning. Nee. Want niemand was toen bezig met de verkoop van het huis, met winst of verlies. Niemand sprak daarover.’
2.9.
[naam 5] , een derde oud-collega van [gedaagde] , heeft onder meer het volgende verklaard:
‘U vraagt mij of ik weet of [gedaagde] en [eiser] afspraken hadden gemaakt over de opbrengst van een verkoop? Toen [gedaagde] bij [naam 8] kwam werken, hebben we het over de situatie gehad. Ze vertelde dat ze [eiser] had geholpen bij de koop van een woning door hem haar documenten te geven. Ze was juist heel gelukkig dat ze hem had geholpen. Ik was niet eens verbaasd over de situatie, omdat ik wist dat ze een hele goede relatie hadden met elkaar. Maar later was ik wel verbaasd over het verhaal van [eiser] toen wij elkaar bij een gezamenlijke kennis troffen. [eiser] was kapot van het feit dat zijn tante had gezegd dat hij zijn woning moest verkopen. Ik was heel verbaasd over de situatie omdat ze juist heel blij was geweest dat ze hem kon helpen, dus vanwaar opeens de verandering in de situatie? (…)
U vraagt mij waarover ik precies verbaasd was toen ik hoorde dat de woning verkocht zou worden. Wat mij heel erg verbaasde was dat [gedaagde] altijd in superlatieven praatte over [eiser] . Ze verzorgde en praatte over hem als haar eigen zoon. Daarom was ik verbaasd dat [eiser] vertelde dat zij had gezegd dat hij zijn woning moest verkopen. Er is eerder niet gesproken over de verkoop van de woning in de periode dat [eiser] daar woonde.
(…)
U vraagt mij hoe het gesprek met [eiser] is geweest, wat er precies is gezegd. We hebben het daar over [gedaagde] gehad. [gedaagde] was er trots op dat ze [eiser] kon helpen door haar papieren ter beschikking te stellen. Ze was blij dat hij een woning had kunnen krijgen en ze zei dat ze hoopte dat hij nog een leuk meisje zou vinden. In die tijd sprak ze over [eiser] in pure superlatieven.’
2.10.
[naam 4] , de dochter van [gedaagde] , heeft onder meer het volgende verklaard:
‘Ik weet dat het in deze zaak gaat om een woning waar [eiser] heeft gewoond. Ik weet dat mijn moeder [eiser] wilde helpen met een hypotheek en daarom wilde ze vrijwillig haar papieren laten zien. Later bleek dat ze toch geld wilde hebben voor de verkoop van de woning. (…)
Ik wist niet dat de woning voor 50% op naam van [eiser] stond en voor 50% van mijn moeder. Voor zover mij bekend was [eiser] de enige eigenaar en had mijn moeder alleen geholpen bij de papieren. Ik weet niets van een afspraak over de verdeling van de opbrengst van de woning bij een verkoop. Voor zover ik weet was er niets afgesproken tussen [eiser] en mijn moeder omdat ze het niet eens konden worden met elkaar. Aanvankelijk was er alleen sprake van dat [eiser] de woning zou verkopen en een deel van de opbrengst als dank aan mijn moeder zou geven. Ik kan me niet herinneren om hoeveel geld dit zou gaan. Dat mijn moeder de helft van de opbrengst zou krijgen hoorde ik voor het eerst van [naam 9] . Dit leek mij idioot omdat eigenlijk alle kosten werden gedragen door [eiser] . (…)
U vraagt of het de bedoeling is geweest dat de opbrengst door de helft zou worden verdeeld. Daar weet ik niets van. Ik heb nooit gehoord dat er een afspraak was dat mijn moeder en [eiser] ieder de helft zouden krijgen van de opbrengst van de verkoop van de woning. Hier hoorde ik van [naam 9] pas voor het eerst over. [naam 9] zei dat mijn moeder zei dat ze dezelfde rechten hadden en dat daarom bij verkoop de helft naar [eiser] zou gaan en de helft naar mijn moeder. Toen zei ik dat zelfs als dat op papier zo is, mijn moeder hem ten eerste alleen zou helpen en ten tweede was hij altijd degene die betaalde voor de woning en zich ermee bezig hield.
Ik heb hier niet over gesproken met andere familieleden. Met de meeste broer en zussen van mijn moeder praat ik niet. Dat is al zestien, zeventien jaar zo.
Ik hoorde van mijn moeder, [naam 9] en [eiser] dat mijn moeder [eiser] zou helpen. Dit was nog voordat ze een hypotheek namen, dat was het hele idee ervan. Ik weet nog dat ik een beetje beledigd was dat mijn moeder [eiser] wilde helpen en niet mij. Het hele idee dat ze [eiser] wilde helpen, terwijl hij een neef is en ik een dochter maakte dat ik een beetje beledigd was. [eiser] had niet een hele hoge kredietwaardigheid destijds, dus toen heeft mijn moeder gezegd dat zij bij [naam 9] woont en dat zij daarom haar inkomsten zou laten zien en dat hij dan wat meer mogelijkheden zou hebben. Daarom woonde ik ook bij [eiser] , want mijn moeder had hem geholpen om die woning te krijgen. Toen was het gewoon een normale familiedienst dat ik bij hem mocht wonen. Ik had ook bij mijn moeder kunnen wonen, maar dat werkt niet.’
2.11.
Zowel [naam 1] , [naam 2] , [naam 5] als [naam 4] hebben verklaard dat [gedaagde] [eiser] ten tijde van de aankoop van de woning belangeloos wilde helpen met het afsluiten van een hypotheek om een woning te kopen. Uit de hiervoor geciteerde verklaringen blijkt dat [gedaagde] destijds een zeer goede band had met [eiser] . Zij beschouwde hem als haar eigen zoon. [naam 1] heeft verklaard dat [gedaagde] heeft gezegd dat je familie hoort te helpen en [naam 5] heeft verklaard dat [gedaagde] er trots op was dat ze [eiser] had kunnen helpen. [naam 4] , de dochter van [gedaagde] , heeft verklaard wat dit met haar deed: zij voelde zich een beetje beledigd dat haar moeder wel [eiser] wilde helpen met het kopen van een huis, en niet haar (haar eigen dochter). Deze verklaring komt de rechtbank overtuigend voor, omdat zij in het nadeel van haar moeders belang verklaart, zonder dat zij zelf belang heeft bij de uitkomst van deze zaak. Bovendien heeft [naam 1] verklaard dat zij [naam 4] heeft horen spreken over diens gedachte dat haar moeder [eiser] rond de verkoop van de woning financieel wilde misbruiken. Deze verklaringen vullen de onbeëdigde verklaring van [eiser] bij de mondelinge behandeling aan. [eiser] verklaarde toen in gelijke zin dat ‘ [gedaagde] hem alleen heeft geholpen om een hypotheek te kunnen krijgen van de bank’. Het is wel juist, zoals [gedaagde] aanvoert, dat [naam 1] en [naam 2] elkaar hebben gesproken en [naam 5] kennen en dat zij elkaar mogelijk hebben beïnvloed, maar de beschrijving van eigen contact in het verleden tussen deze getuigen en [gedaagde] en de bewoordingen in de getuigenverklaringen wijzen niet op afgestemde verklaringen. Het voorgaande maakt dat de rechtbank er van overtuigd is dat de goede relatie tussen [gedaagde] en [eiser] de drijfveer is geweest voor [gedaagde] om [eiser] te helpen bij het kopen van een woning door haar financiële stukken aan de hypotheekbemiddelaar over te leggen en samen met hem een hypotheek af te sluiten.
2.12.
Het komt de rechtbank op basis van deze getuigenverklaringen ook zeer waarschijnlijk voor dat [gedaagde] ten tijde van de aankoop daarbij geen financieel belang voor ogen had. Zowel [naam 1] , [naam 2] als [naam 4] en [eiser] verklaren dat ze ten tijde van de aankoop van de woning niks hebben gehoord over hoe een eventuele overwaarde bij verkoop van de woning zou worden verdeeld. Alle getuigen in enquête en [eiser] verklaren dat [gedaagde] op een later moment, tijden na de aankoop van de woning, haar standpunt wijzigde en toen pas begon te praten over de verkoop van de woning en het geld dat zij daaruit zou verkrijgen. [gedaagde] heeft tot dat moment nooit met hen gesproken over de woning als investeringsobject. Alle getuigen verklaren dat zij niet wisten dat [gedaagde] op papier 50% eigenaar was van de woning. Kennelijk vond [gedaagde] het niet relevant om dat te vertellen, terwijl dat, gelet op haar openheid tegenover haar oud-collega’s over haar hulp aan [eiser] , wel voor de hand had gelegen als [gedaagde] de woning (ook) als investering voor zichzelf had gekocht. De rechtbank ziet hierin bevestigd dat het haar ten tijde van de aankoop niet te doen was om een financiële investering. Dat [gedaagde] daar op een later moment na de aankoop zelf mogelijk anders over is gaan denken, is niet van belang, omdat zij haar rechtsverhouding met [eiser] op dit punt niet éénzijdig kon wijzigen.
2.13.
[gedaagde] heeft onvoldoende ingebracht tegen deze overtuigende getuigenverklaringen. Alleen zijzelf en [naam 6] hebben als getuigen verklaard dat [gedaagde] de woning als investering heeft gekocht en dat partijen daarbij hebben afgesproken dat [eiser] de hypotheek zou betalen uit de maandelijkse opbrengsten uit de verhuur van twee kamers in het appartement.
2.14.
[gedaagde] heeft voor zover van belang het volgende verklaard:
‘ [eiser] en ik hebben samen het huis gekocht. De bedoeling was dat de kamers zouden worden verhuurd waarmee de hypotheek zou worden betaald. Dit was een investering voor mij en voor [eiser] .’
Verder heeft [gedaagde] verklaard dat de getuigen in enquête hebben gelogen, dat die getuigen een groep vrienden van [eiser] is en ze met die personen niet over de aankoop of verkoop van de woning heeft gesproken.
2.15.
[naam 6] , de partner van [gedaagde] , heeft voor zover van belang het volgende verklaard:
‘U vraagt mij over de intentie van [gedaagde] bij het helpen van het verkrijgen van de hypotheek en de woning. De bedoeling van mijn vrouw was dat het een investering was. [eiser] kon de hypotheek niet alleen rondkrijgen. [gedaagde] heeft daarom een investering op deze manier gedaan. Ze hebben samen dat huis gekocht. Het was niet altijd een idee van [gedaagde] om een investering te doen, maar toen [eiser] dat idee opbracht toen wilde ze dat wel. [gedaagde] dacht dat het een goed zakcentje zou opleveren. (...)
Er werd besproken dat [gedaagde] 50 procent zou krijgen en dat [eiser] 50 procent zou krijgen. Er is niet gesproken over een onderwaarde en hoe de bijbetaling dan geregeld zou worden. (...) Wat de notaris heeft vastgesteld was dat het 50/50 verdeeld moest worden. Dat heeft de makelaar ook gezegd. De makelaar wist niet dat [gedaagde] daar niet woonde. Hij dacht waarschijnlijk dat zij daar wel woonde. (...)
[gedaagde] heeft daar nooit gewoond en dat was ook nooit de bedoeling. Ik weet niet of het in een akte staat dat [gedaagde] daar daadwerkelijk moest wonen. Ik denk dat zij dat daar niet gezegd heeft. (...)
U vraagt mij naar de aankoop van het appartement en hoe dit idee tot stand is gekomen. [eiser] wilde het huis kopen en is naar [gedaagde] toegegaan met het voorstel om het huis samen te kopen. Ik was daar zelf niet bij, maar ik heb dit van [gedaagde] gehoord. Later zijn er bij mij thuis nog meerdere gesprekken geweest. (...)
Als [gedaagde] en [eiser] samen spreken, dan spreken zij Pools, maar ik weet het Poolse woord voor geld, dus dan begrijp ik het wel. [eiser] verstaat heel goed Nederlands.
U vraagt mij of ik bij de afspraak betrokken ben geweest. Ja, daar was ik bij. Ze spraken in het Pools, maar ik kon het wel begrijpen.’
Verder verklaart ook [naam 6] over het bestaan van een ‘kliek’ die [eiser] steunt.
2.16.
Aan hun verklaringen komt minder betekenis toe, omdat [gedaagde] belang heeft bij de uitkomst en omdat [naam 6] haar partner is en bovendien bij alle zittingen in deze zaak aanwezig is geweest. Andere getuigen die hun verklaringen ondersteunen hebben zij niet voorgebracht. [naam 6] heeft alleen verklaard dat [eiser] wel heeft begrepen dat [gedaagde] de woning als investering kocht, maar hij heeft niet duidelijk kunnen maken waar hij dat op baseert. De rechtbank kan die verklaring ook niet goed rijmen met het feit dat [naam 6] geen Pools spreekt, terwijl [gedaagde] en [eiser] onderling Pools praten.
2.17.
Anders dan [gedaagde] heeft betoogd ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 5] . Zij staan als oud-collega’s van [gedaagde] op voldoende afstand van partijen en hebben geen belang bij de uitkomst van de zaak. De reden dat zij op dit moment minder (goed) contact hebben met [gedaagde] (en wel met [eiser] ), heeft er nu juist mee te maken dat [gedaagde] eerder tegen hen heeft gezegd [eiser] alleen te willen helpen met het kopen van de woning en nu aanspraak maakt op de helft van de overwaarde. Dat maakt hun verklaringen niet subjectief. Hun verklaringen zijn ook relevant. Zij kunnen weliswaar niet verklaren over wat [gedaagde] en [eiser] met elkaar hebben besproken, aangezien zij daar niet bij waren, maar zij hebben consistent verklaard over wat [gedaagde] hen ten tijde van de aankoop van de woning heeft verteld over die aankoop. [gedaagde] heeft ontkend dat zij daarover met hen heeft gesproken. Zij zegt dat deze getuigen liegen en dat zij hun verklaringen onderling hebben afgestemd. De rechtbank kan dat niet afleiden uit de getuigenverklaringen. De verklaring van [naam 3] – de moeder van [eiser] – heeft minder bewijskracht, omdat te verwachten is dat zij in het voordeel van haar zoon verklaart. Deze is dan ook niet in de bewijslevering meegewogen. De detaillistische wijze waarop de advocaat van [gedaagde] de verklaringen van de oud-collega’s heeft gefileerd doet niet af aan de consistente lijn die in deze verklaringen zit: dat [gedaagde] [eiser] wilde helpen een hypotheek te verkrijgen zonder daar zelf een financieel belang bij te hebben. Het betoog van de advocaat van [gedaagde] ziet vooral op de vooraf overgelegde verklaringen en minder op de afgelegde getuigenverklaringen. De verklaring van [naam 7] draagt daarentegen bij aan de overtuiging dat [gedaagde] en [eiser] slechts om reden van het verkrijgen van de hypotheek ook gezamenlijk als eigenaar en hypotheekgevers zijn opgenomen in de aktes. [naam 7] verklaart dat zonder te verklaren dat zij er beiden zouden gaan wonen, hij niet zou hebben bemiddeld voor de hypotheek. Dan zouden deze aktes niet zijn opgemaakt en de opzet van [gedaagde] om [eiser] te helpen zou niet zijn geslaagd. Daarmee is duidelijk dat [gedaagde] en ook [eiser] ten tijde van de aankoop hebben gelogen. Te denken geeft dat de door [gedaagde] genoemde medewerker van Domek, mogelijk wordt [naam 10] bedoeld, niet als getuige is gehoord. Mr. Verhoef heeft tijdens de mondelinge behandeling van 25 april 2022 verklaard dat Domek het standpunt van [gedaagde] zou kunnen bevestigen, dat zij wilden dat alleen [eiser] er zou gaan wonen, dat zij kamers zouden gaan verhuren en dat zij zouden profiteren van de stijging van de waarde van het appartement, maar daarvan is in de getuigenverklaring van [naam 7] niet gebleken. De wel gehoorde getuige/werknemer bij Domek heeft buiten zijn onjuist gebleken aanname dat [eiser] en [gedaagde] samen in de woning zouden gaan wonen niet in het voordeel van [gedaagde] verklaard. Hij heeft namelijk niets kunnen verklaren over het beleggingsdoel van [gedaagde] .
2.18.
Het belangrijkste verweer van [gedaagde] is dat uit de koopovereenkomst, leveringsaktes na koop en verkoop van het appartement en aangiftes inkomstenbelasting op grond van artikel 157 lid 2 Rv dwingend volgt dat partijen ieder 50% eigenaar waren van de woning en daarom ieder 50% aandeel hebben in de overwaarde. Nu echter na het leveren van bewijs vast staat dat het in werkelijkheid de intentie van partijen was dat [gedaagde] [eiser] zou helpen met het verkrijgen van een hypotheek zonder dat zij daarbij financieel belang had of zou hebben, volgt uit die rechtsverhouding tussen partijen dat [eiser] (op grond van artikel 3:166 lid 2 BW) recht heeft op de volledige overwaarde uit de verkoop van het appartement.
2.19.
De conclusie van het voorgaande is dat de primaire vordering van [eiser] wordt toegewezen, in die zin dat de rechtbank de tussen partijen bestaande gemeenschap zo vaststelt dat [eiser] recht heeft op de volledige overwaarde van het appartement.
de proceskosten
2.20.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zoals ook door [eiser] gevorderd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
2.21.
De vorderingen van [gedaagde] in reconventie zien op het vaststellen van de verdeling tussen partijen van de overwaarde van het appartement. Gelet op het oordeel in conventie worden deze vorderingen afgewezen.
de proceskosten
2.22.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, wordt [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij alleen veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] ten aanzien van de conclusie van antwoord in reconventie, begroot op € 299,00 (0,5 punt x € 598,00).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap bestaande uit de opbrengst van de verkoop van het appartement aan het [adres] vast en bepaalt dat [eiser] recht heeft op de volledige overwaarde van het appartement na de levering op 17 mei 2021,
3.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op € 229,00,
3.7.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, bijgestaan door mr. T. Kok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.