ECLI:NL:RBAMS:2023:4933

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/729936 / FA RK 23-1208
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en afwijzing wijziging kinderalimentatie in een geschil over gezamenlijke gezagsuitoefening

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 28 juli 2023, is een geschil behandeld over de gezamenlijke gezagsuitoefening tussen een man en een vrouw na hun relatiebreuk. De man verzocht om wijziging van de zorgregeling en kinderalimentatie, terwijl de vrouw zich tegen deze verzoeken verweerde. De rechtbank heeft de procedure gestart op basis van verzoeken die op verschillende data zijn ingediend, met de mondelinge behandeling op 16 mei 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling niet meer in het belang van het minderjarige kind is, gezien de moeizame communicatie tussen de ouders. De rechtbank heeft besloten om de zorgregeling te wijzigen naar een week-op-week-af regeling, met specifieke afspraken over vakanties en feestdagen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man om de kinderalimentatie te wijzigen afgewezen, omdat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van een wijziging in zijn financiële situatie. De rechtbank heeft benadrukt dat de vrouw verantwoordelijk blijft voor de verblijfsoverstijgende kosten, aangezien het hoofdverblijf van het kind bij haar is. De beschikking bevestigt de bestaande afspraken in het ouderschapsplan, met enkele aanpassingen voor de zorgregeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/729936 / FA RK 23-1208
Beschikking van 28 juli 2023 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. I. Vledder te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.J.W. van Kesteren te Zoetermeer.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
-het verzoek van de man, ingekomen op 21 februari 2023;
-het verweerschrift van de vrouw, tevens houdende zelfstandig verzoek, ingekomen op 7 april 2023;
-het verweerschrift van 12 mei 2023 van de man tegen het zelfstandig verzoek;
-het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 9 juni 2023;
-het aanvullend verzoek van de man ingekomen op 20 juni 2023;
-het aanvullend verweerschrift van 26 juni 2023 van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023.
Verschenen zijn: partijen, bijgestaan door hun advocaten.
Tevens was aanwezig mr. E.L.M. van der Zande, van Grant Thornton, getuige-deskundige aan de zijde van de vrouw.
1.3.
De advocaat van de man heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnotitie overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, die inmiddels is beëindigd.
2.2.
Uit deze relatie is geboren:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016.
2.3.
[minderjarige] is op 25 mei 2016 erkend door de vader. De man is op 26 juli 2017 mede met het gezag over [minderjarige] belast. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de vrouw.
2.4.
Via bemiddeling van Altra (Ouderschap Blijft) hebben de ouders op 5 augustus 2020 een ouderschapsplan opgesteld. Bij beschikking van 23 augustus 2020 is dit ouderschapsplan door de rechtbank bekrachtigd.
2.5.
Bij beschikking van 23 december 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de man € 168,- p.m. als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw dient te voldoen.

3.Het verzoek, de verweren en de zelfstandige verzoeken

3.1.
De man verzoekt met dienovereenkomstige wijziging van de beschikkingen van 23 augustus 2020 en 23 december 2020:
- de in het ouderschapsplan vastgestelde zorgregeling en vakantieregeling te wijzigen,
- vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] van Nederland naar Kroatië en terug te reizen in de periode van 24 juli 2023 tot 13 augustus 2023;
- de kinderalimentatie te wijzigen dan wel op nihil te stellen, met ingang van de datum van het verzoekschrift dan wel, indien de man de verblijfsoverstijgende kosten dient te voldoen, met ingang van de datum beschikking, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De vrouw verweert zich tegen de verzoeken van de man.
3.3.
Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] van Nederland naar Spanje en terug te reizen in de periode 25 juli 2023 tot en met 8 augustus 2023.
De vrouw heeft haar zelfstandige verzoek om wijziging van de kinderbijdrage tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
3.4.
De man heeft zich verweerd tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw.

4.De beoordeling

Zorgregeling
4.1.
De man stelt dat de huidige zorgregeling niet meer in het belang is van [minderjarige] . Partijen hebben sinds hun uiteengaan herhaaldelijk procedures gevoerd over diverse onderwerpen en kunnen niet meer samen overleggen. Parallel ouderschap met zo min mogelijk overleg tussen partijen is nog de enige optie. Daarom verzoekt de man de zorgregeling te wijzigen naar een week-op-week-af-regeling en de vakantieregeling te wijzigen in die zin dat na iedere vakantie van 1, 2 of 3 weken [minderjarige] bij de andere ouder verblijft doordat deze ouder [minderjarige] op maandag na de vakantie van school haalt of om 10:00 uur naar de andere ouder brengt (indien er geen school is). Tevens wenst de man dat het weekend voorafgaand aan de vakantie ook tot de vakantie behoort. De man verzoekt verder te bepalen dat hij [minderjarige] bij zich heeft :
-(altijd) de eerste drie weken van de zomervakantie,
-de even jaren de hele Meivakantie en de oneven jaren de hele kerstvakantie, waarbij de vrouw [minderjarige] altijd bij zich heeft met de kerstdagen, en de vrouw in de oneven jaren de hele meivakantie en in de even jaren de hele Kerstvakantie;
- in de oneven jaren in de voorjaarsvakantie (in de even jaren is [minderjarige] bij de vrouw) en in de even jaren de najaarsvakantie (in de oneven jaren is [minderjarige] bij de vrouw);
-wat betreft de andere feestdagen het reguliere schema, vanaf 10:00 uur of vanuit school tot de volgende dag 10:00 uur of naar school.
4.2.
De vrouw staat open voor parallel ouderschap, maar verzet zich tegen de verzochte wijziging van de zorgregeling. Zij vindt de huidige zorgregeling passend bij [minderjarige] leeftijd en vindt [minderjarige] te jong voor een week-op-week-af-regeling. De vrouw stelt voor gedurende een periode van twee jaar een Parenting Coördinator te benoemen die het parallelle ouderschap zal begeleiden.
4.3.
Gelet op de gang van zaken tussen partijen sinds hun uiteengaan, zoals door de man geschetst in zijn verzoek en niet betwist door de vrouw, alsmede gelet op het feit dat partijen het erover eens zijn dat de communicatie zeer moeizaam verloopt en dat parallel ouderschap de aangewezen weg is, ziet de rechtbank aanleiding om de zorgregeling te wijzigen naar een regeling waarbij partijen zo min mogelijk hoeven te communiceren. Het verzoek van de man om een week-op-week-af regeling zal daarom worden toegewezen met als wisselmoment de maandag om 10:00 uur als er geen school is en anders maandag naar school. De rechtbank zal echter ook bepalen dat [minderjarige] op de donderdagavond eet bij de ouder bij wie hij niet verblijft, waarbij die ouder [minderjarige] van school haalt en na het eten naar de andere ouder terugbrengt om 19:30 uur. De rechtbank volgt het standpunt van de vrouw dat [minderjarige] te jong is om één van beide ouders de hele week niet te zien.
4.4.
Met betrekking tot de zomervakantie heeft de man aangevoerd dat zijn familie in Zweden woont, waar de zomervakantie altijd vroeg valt. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij dan met zijn neefjes en nichtjes uit Zweden contact kan hebben en de zomervakantie kan doorbrengen.
De vrouw heeft zich hiertegen verzet, omdat zij dit jaar al een vakantie heeft geboekt in die periode en dan kosteloos in een appartement kan verblijven en voorts, omdat haar moeder op 24 juli jarig is en [minderjarige] dan nooit meer de verjaardag van zijn oma mz zou kunnen bezoeken.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de man en van [minderjarige] om in de zomervakantie gedurende drie weken contact te hebben met hun familie uit Zweden zwaarder weegt dan het belang van de vrouw dat [minderjarige] in die periode een dag contact heeft met oma. [minderjarige] kan deze oma het hele jaar door bezoeken, terwijl er met de familie in Zweden minder vaak (fysiek) contact kan zijn. De omstandigheid dat de vrouw voor dit jaar al een vakantie heeft geboekt in die periode komt voor haar risico, nu zij dit niet met de man heeft afgestemd en zij niet heeft gereageerd op de verzoeken van de man (sinds januari 2022) om overleg over deze vakantie. De rechtbank zal daarom bepalen dat [minderjarige] altijd de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man zal verblijven en altijd de laatste drie weken bij de vrouw, waarbij de overdracht na de zomervakantie op maandag naar school is of, als er geen school is, op maandag om 10:00 uur.
Voor 2023 geldt dat de man ermee instemt dat [minderjarige] nog wel bij de oma mz op verjaardagsbezoek gaat, dat de man de dag erna met [minderjarige] op vakantie gaat naar Kroatië en hij [minderjarige] op maandag 14 augustus om 10:00 uur naar de vrouw terugbrengt.
4.6.
Voor de komende jaren zal de rechtbank bepalen dat de vakantie het weekend voorafgaand aan de vakantie begint, te weten vrijdag uit school en eindigt drie weken later op zaterdag, waarbij [minderjarige] uiterlijk om 19:00 uur bij de vrouw wordt teruggebracht. Na de zomervakantie vangt de normale regeling weer aan op maandag naar school of om 10:00 uur zoals hierboven vermeld.
Met betrekking tot de door de vrouw verzochte twee rustdagen overweegt de rechtbank dat de rechtbank zich niet kan bemoeien met de invulling van de zorgregeling door de ouders. Het is aan de ouders zelf om te zorgen dat [minderjarige] geen overvol schema heeft en voldoende rust krijgt. Dit geldt uiteraard niet alleen tijdens de vakanties, maar ook gedurende schoolweken. Het feit dat [minderjarige] iedere week een ander huis heeft is al een onrustige situatie en daar moet rekening mee worden gehouden.
4.7.
De rechtbank acht het niet in het belang van [minderjarige] om in de twee weken durende mei- en de kerstvakantie maar bij één ouder te verblijven. De wens van de man om zo min mogelijk met de vrouw te overleggen weegt minder zwaar dan het belang van de nog jonge [minderjarige] om in langere vakanties beide ouders te zien. De huidige regeling - in het ouderschapsplan - waarbij [minderjarige] 10 dagen bij de ene ouder en 4 dagen bij de andere ouder verblijft, waarbij de ouder bij wie [minderjarige] 10 dagen is mag kiezen welke dagen dat zijn, wordt gehandhaafd, alsmede de gemaakte afspraak dat [minderjarige] op eerste en tweede kerstdag altijd bij de vrouw is. De ouder die mag kiezen dient tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op 14 oktober van ieder jaar aan te geven welke dagen hij of zij wenst in de eerstvolgende kerstvakantie en voor wat betreft de meivakantie uiterlijk 1 maart aan te geven welke dagen hij of zij wenst. Het verzoek van de man zal op dit onderdeel worden afgewezen.
4.8.
De vrouw stemt in met het verzoek van de man om de herfstvakantie en de voorjaarsvakantie om en om te verdelen, zodat dit verzoek zal worden toegewezen.
4.9.
Voor wat betreft de verjaardagen en Vader- en Moederdag is hetgeen de man verzoekt geen wijziging ten opzichte van het ouderschapsplan, zodat hiervoor geen beslissing van de rechtbank is vereist.
4.10.
De vrouw verzoekt verdeling van de tweedaagse feestdagen Pasen en Pinsteren waarbij elke ouder [minderjarige] 1 dag bij zich heeft met wisseling van even en oneven jaren. De man verzoekt de reguliere regeling door te laten gaan om zo min mogelijk wijzigingen te hebben.
4.11.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat hij eerste en tweede paas- en pinksterdag doorbrengt bij de ouder bij wie hij volgens de regeling op die zondag is, zodat beide ouders één lang weekend hebben met [minderjarige] en toch het aantal wijzigingen beperkt blijft. De overdracht is dan op dinsdag in plaats van maandag naar school. Met betrekking tot de overige feestdagen zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw toewijzen nu de man deze onvoldoende onderbouwd heeft betwist.
Het ouderschapsplan blijft in stand voor zover deze beschikking daarop geen wijziging heeft aangebracht.
Kinderalimentatie
Wijziging van omstandigheden
4.12.
De man verzoekt de door hem te betalen kinderbijdrage te wijzigen als volgt:
- te bepalen dat partijen de behoefte van [minderjarige] 50/50 delen, waarbij de vrouw een bijdrage van € 130,- per maand (p.m.) aan de man voldoet, waarbij de man alle verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige] (schoolbijdrage en -spullen, hobby’s, sport en sportkleding en attributen zoals fiets etc) voor zijn rekening neemt en hij de helft van de kinderbijslag ontvangt, met ingang van de datum van de beschikking,
- subsidiair, met ingang van de beschikkingsdatum, te bepalen dat partijen de behoefte van [minderjarige] 50/50 delen, waarbij de man aan de vrouw een bedrag van € 130,- p.m. voldoet en de vrouw alle verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige] voor haar rekening neemt en aan de man ter beschikking stelt en de man de helft van de kinderbijslag ontvangt;
- meer subsidiair, met ingang van de datum verzoekschrift, te bepalen dat de vrouw de man een bedrag van € 386,- p.m. voldoet, waarbij de man de verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige] voor zijn rekening neemt en aan de vrouw ter beschikking stelt, waarbij de vrouw wordt veroordeeld hetgeen de man op grond van de te wijzen beschikking sinds datum indiening teveel heeft betaald aan hem terug dient te betalen, waarbij de man de kinderbijslag ontvangt,
- uiterst subsidiair met ingang van de datum verzoekschrift de kinderalimentatie op nihil te stellen, waarbij de vrouw wordt veroordeeld hetgeen de man op grond van de te wijzen beschikking sinds datum indiening teveel heeft betaald aan hem terug dient te betalen.
4.13.
De man legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat de vastgestelde bijdrage door wijziging van omstandigheden is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen, omdat de vrouw thans een hoger inkomen heeft en de man juist (fors) minder inkomen vergaart. Daarnaast zijn er volgens de man problemen met het betalen van de verblijfsoverstijgende kosten. De vrouw laat de man namelijk naast de kinderbijdrage ook nog verblijfsoverstijgende kosten betalen. Dit alles geeft aanleiding tot wijziging van de vastgestelde bijdrage.
4.14.
De vrouw betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De inkomens van partijen zijn niet (substantieel) gewijzigd en de verdeling van de verblijfsoverstijgende kosten volstaat volgens de vrouw. Voorts stelt zij dat de man misbruik maakt van procesrecht omdat hij het verzoek betreffende de verblijfsoverstijgende kosten in 2020 ook al heeft gedaan en dit is afgewezen door de rechtbank. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de vrouw en zij ontvangt de facturen betreffende [minderjarige] . De man verzoekt hiermee feitelijk een verkapte wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] .
4.15.
Om te beoordelen of sprake is van wijziging van omstandigheden waardoor de vastgestelde kinderalimentatie niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven dient de rechtbank te beoordelen of de inkomens van partijen zijn gewijzigd. In de beschikking van 23 december 2020 is uitgegaan van een inkomen uit onderneming van de man van € 68.000,- per jaar (p.j.) en van zijn inkomsten uit verhuur van het appartement in Nederland van € 12.000,- p.j. Er is geen rekening gehouden met huurinkomsten van de Kroatische huizen van de man.
Inkomen van de man:
4.16.
De man stelt thans een inkomen als dga van zijn onderneming, [bedrijf 1] BV, te hebben van rond de € 15.000,- p.j., waarvan ongeveer € 12.000,- aan huurinkomsten in 2021. Hij legt jaaropgaven over waaruit blijkt dat zijn inkomen in 2020 € 15.350,-, in 2021 € 5.848,- en in 2022 € 14.384,- p.j. bedroeg. De inkomsten uit verhuur bedroegen in 2022 € 17.400,-. De huizen in Kroatië genereren niet of nauwelijks inkomen. De inkomsten die er zijn worden volgens de man direct weer in die woningen geïnvesteerd.
4.17.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stellingen twee rapportages van mr. E.L.M. van der Sande en A.C. van den Beukel Msc van Grant Thornton Accountants en Adviseurs B.V. (hierna: GT) overgelegd. GT heeft op basis van de overgelegde stukken onderzoek gedaan naar de inkomens- en vermogenspositie van de man en geconcludeerd dat relevante recente informatie ontbreekt in de financiële stukken, dat de verstrekte gegevens niet compleet zijn, dat bepaalde bedragen niet kunnen worden herleid en dat de man bezit, zoals het aanmerkelijk belang van de man in [bedrijf 1] B.V. en Mars Adria d.o.o. of buitenlandse inkomsten in ieder geval niet heeft opgegeven in de aangiften IB van 2020 en 2021. De aangiften vennootschapsbelasting laten in 2020 en 2021 een aanzienlijk lagere omzet zien, van rond de € 4.000,- dan het vroegere bedrijf van de man ‘ [bedrijf 2] ’, waaruit de man in 2015 € 121.727,-, in 2017 € 43.020,- (bij een omzet van € 139.013,-) in 2018 € 70.782 en in 2019 € 63.780,- aan inkomsten had. In de jaren 2015 en 2016 bedroegen de netto privé-uitgaven van de man ongeveer € 94.500,-. GT acht onwaarschijnlijk dat de man na 2017 zijn netto privé-uitgaven dusdanig heeft verlaagd dat hij voldoende heeft aan de beperkte looninkomsten van zijn bedrijf. Ook worden in de aangiften geen overige inkomsten in box 1 in deze aangiften vermeld. Niet duidelijk is waaruit de omzet als verantwoord in [bedrijf 1] BV uit bestaat en welke activiteiten door de vennootschap en welke door de man worden verricht. GT heeft gelet hierop twijfel over de betrouwbaarheid van de administratie van deze vennootschap en ook over de aangiften inkomstenbelasting. Verzoeker stelt dat hij inkomsten heeft via deze BV uit tennislessen, tennisreizen, spullenverkoop, apps etc, maar nergens is aangegeven wat die inkomsten zijn. Daarnaast is er volgens GT gerede twijfel aan de opgegeven huurinkomsten van het appartement in Amsterdam. Volgens de IB 2021 zouden die in 2021 slechts € 12.000,- bedragen, terwijl deze woning zowel in 2016 als in 2020 € 16.500,- opbracht. GT heeft geconstateerd dat de appartementen in Poreč en omgeving Dubrovnik worden verhuurd en dat – kort gezegd - ervanuit kan worden gegaan dat er huurinkomsten worden genoten uit deze woningen.
4.18.
De man heeft in reactie daarop de aangifte IB 2022 overgelegd, een aantal gegevens aangevuld en nader verklaard. De man stelt dat er geen tennisvakanties zijn gerealiseerd, maar dat er nog wel tennisactiviteiten via [bedrijf 1] BV plaatsvinden, waarvoor hij ook kosten maakt. Zijn bedrijf was deels een start-up en had bovendien de afgelopen jaren een negatief resultaat, zodat hij niet verplicht was zichzelf een hoger inkomen uit te keren. Tevens heeft de man verklaard dat hij momenteel als freelancer werkzaamheden voor onder meer Rabobank verricht. Dit inkomen investeert de man echter direct in zijn tennisactiviteiten.
4.19.
GT heeft in de aanvullende rapportage de eindconclusie - onder meer - dat de financiële gegevens van de man niet kunnen kloppen, althans dat op basis van de ter beschikking staande gegevens niet kan worden vastgesteld dat die gegevens kloppen, gehandhaafd. Er moet hetzij meer inkomen, hetzij meer vermogen zijn. Mars Adriaa d.o.o. heeft jaarlijks een positieve cashflow. Dit bedrijf is blijkens de jaarrekening verlieslatend, deels door de afschrijving op onroerend goed en rentelasten, maar onbekend is of die afschrijvingen recht doen aan de economische realiteit. Voorts is deze vennootschap nagenoeg geheel gefinancierd met een kortlopende schuld, die niet op regelmatige basis wordt afgelost en die sterk het karakter heeft van een rekening courant. De man heeft daarom mogelijk extra inkomsten uit deze onderneming. GT twijfelt aan de door de man opgegeven huurinkomsten uit de Kroatische woningen.
De man heeft bevestigd dat hij bankrekeningen heeft in Kroatië, maar de saldi daarvan zijn niet bekend.
In de periode oktober tot en met december 2022 zijn er in ieder geval inkomsten van de Rabobank van € 32.379,92, waaruit GT afleidt dat de man sindsdien weer voor een bank of banken werkt. Blijkens de belastingaangifte 2022 keert de man zichzelf in 2022 € 14.384,- aan loon uit. GT is van mening de man zichzelf als dga op dit moment minimaal € 51.000,- p.j. zou moeten uitkeren en, als wordt gekeken naar het loon van een persoon met de meest vergelijkbare dienstbetrekking, € 9.000,- p.m..
4.20.
De rechtbank volgt de conclusies van GT. De man heeft niet duidelijk aangegeven wanneer hij zijn werk als freelancer voor banken heeft hervat, wat dat in voorgaande jaren heeft opgeleverd en wat dat (in 2023) inmiddels oplevert. Dit had wel in de rede gelegen, temeer nu hij desgevraagd ter zitting heeft bevestigd momenteel ook nog als freelancer te werken. Ook is er geen overzicht van wat de activiteiten in de [bedrijf 1] BV precies zijn en wat die opleveren. Gelet hierop en op de conclusies van Grant Thornton is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wat precies de inkomsten zijn van de man.
Dit brengt met zich dat de rechtbank niet toe komt aan de beoordeling of de man al dan niet meer inkomsten uit zijn ondernemingen kan halen met het oog op de nakoming van zijn alimentatieverplichting door bijvoorbeeld meer prioriteit te geven aan de kinderbijdrage ten opzichte van de door hem gewenste investeringen in zijn bedrijf. Zie in dit verband de uitspraak van de Hoge Raad van 12 oktober 2007 (ECLI:NL:HR:2007BB4206 en Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak van 8-10-2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BG0030.
4.21.
Naast inkomen uit onderneming heeft de man inkomsten uit huur. Bij de man is in de beschikking van 23 december 2020 keer geen rekening gehouden met de huurinkomsten van zijn buitenlandse woningen, maar wel met € 1.000,- p.m. aan huurinkomsten in Nederland.
4.22.
De man heeft verklaard dat hij zijn twee woningen in Kroatië en in Slovenië heeft verkocht en twee nieuwe woningen in Kroatië heeft gekocht. Volgens de man zijn de opbrengsten daarvan slechts kostendekkend, dan wel worden die gebruikt om direct weer in de woningen te investeren.
4.23.
De rechtbank stelt vast dat in de aangifte IB 2022 geen huurinkomsten voor deze woningen worden opgegeven. Van het appartement Sun Gardens in Dubrovnik zijn de inkomsten niet bekend. De man heeft een aanmerkelijk belang in MARS Adria d.o.o., welke BV de woning Sun Gardens in Dubrovnik verhuurt. De man keert zichzelf geen dividend uit, maar gebruikt de inkomsten om het appartement te renoveren voor een bedrag van € 40.000,-. Er zit in 2022 nog € 12.000,- aan vermogen in Mars Adria d.o.o.
GT twijfelt aan de door de man opgegeven huurinkomsten. De rechtbank is met GT van oordeel dat het volledig ontbreken van inkomsten uit verhuur uit de Kroatische woningen, terwijl deze wel aantoonbaar worden verhuurd, geen reëel beeld schept van de situatie. Daarbij neemt de rechtbank verder in aanmerking dat de man in zijn reactie op GT aangeeft dat er rekening kan worden gehouden met huurinkomsten van € 1.000,- p.j. en dat ook, zij het eenmalig, rekening kan worden gehouden met de € 40.000,- die de man heeft geïnvesteerd. Dit verandert echter niets aan de conclusie dat de man geen inzicht geeft in zijn inkomsten uit die verhuur.
4.24.
De man bezit voorts een appartement aan de [locatie] dat hij blijkens een (niet ondertekende) huurovereenkomst van november 2021 tot november 2022 zou hebben verhuurd voor € 1.450,- p.m. (is € 17.400,- p.j.), terwijl de man als inkomsten vermeld € 12.000,- p.j.
4.25.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande waaronder de rapportage van GT, van oordeel dat het inkomen van de man op basis van de door hem overgelegde gegevens niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dus dat de man niet voldoende heeft onderbouwd dat het inkomen waarmee in de beschikking van 23 december 2020 rekening is gehouden is gedaald. Het is zelfs mogelijk dat het inkomen is gestegen. Mogelijk is het inkomen van de vrouw wel gestegen, maar nu de man onvoldoende gegevens heeft overgelegd om een realistische draagkrachtberekening en -vergelijking te maken ziet de rechtbank geen aanleiding de door de man verzochte wijziging van de kinderbijdrage toe te wijzen.
Verblijfsoverstijgende kosten
4.26.
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw. Volgens vaste rechtspraak is de ouder bij wie een kind zijn hoofdverblijf heeft verantwoordelijk voor de betaling van de verblijfsoverstijgende kosten. Dat partijen het niet altijd eens zijn is onvoldoende om aan te nemen dat vrouw de man structureel dwarsboomt en dat daarom in dit geval een ander uitgangspunt moet gelden.
De rechtbank ziet gelet op de onenigheid van partijen op dit punt aanleiding het volgende op te merken. Verblijfsoverstijgende kosten bedragen gemiddeld genomen 30% van de behoefte. Nu de behoefte van [minderjarige] geïndexeerd naar 2023 € 863,87 p.m. is, betekent dit dat de verblijfsoverstijgende kosten ongeveer € 260,- p.m. bedragen. Als er op enig moment sprake is van extra of bijzondere kosten voor [minderjarige] , waardoor de verblijfsoverstijgende kosten beduidend hoger worden dan € 260,- dan kan van de vrouw niet worden verwacht dat alleen zij dit bedrag betaalt, maar zullen partijen beiden moeten bijdragen in die kosten.
4.27.
Uit de verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling leidt de rechtbank af dat zij veronderstellen dat degene die iets voor [minderjarige] betaalt, daar ook de zeggenschap over heeft. Het gezag over een kind en de kosten van zijn activiteiten zijn echter losstaande zaken. Partijen hebben co-ouderschap en gezamenlijk gezag en zullen in onderling overleg moeten afspreken wat [minderjarige] doet en wat hij nodig heeft en, zoals hierboven aangegeven, de daaraan verbonden kosten (ver)delen. Het betalen van de verblijfsoverstijgende kosten door de man zou dan ook niet leiden tot minder discussie, zoals hij wenst, omdat er ook in dat geval altijd overleg met de vrouw zou moeten plaatsvinden over [minderjarige] betreffende zaken. Dit verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
4.28.
Nu [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft en de vrouw in beginsel de verblijfsoverstijgende kosten dient te betalen, ziet de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat de man de (helft van de) kinderbijslag zal ontvangen, zo dit al ter bepaling van de rechtbank zou zijn.
Inloggegevens KNLTB
4.29.
De man heeft voorts verzocht te bepalen dat de vrouw de inloggegevens van de KNLTB aan hem ter beschikking stelt, zodat hij toegang heeft tot de gegevens van [minderjarige] op de website en het voor hem ook mogelijk is om [minderjarige] aan te melden voor activiteiten van de tennisclub.
4.30.
De vrouw stelt dat dit verzoek wettelijke grondslag ontbeert en ook om administratieve redenen niet kan worden toegewezen.
4.31.
De rechtbank acht het niet wenselijk als ouders afzonderlijk van elkaar en zonder onderling overleg [minderjarige] gaan aanmelden voor activiteiten. Dat is niet in het belang van [minderjarige] . Ouders wensen parallel ouderschap maar dit kan, althans bij gezamenlijk gezag, niet leiden tot het volledig ontbreken van overleg over het kind. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de man zeer fanatiek is wat betreft tennis en dat [minderjarige] daar niet altijd zin in heeft. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen. De ouders dienen in onderling overleg te beslissen waar zij [minderjarige] voor willen opgeven en dienen daarbij als eerste het belang en de wensen van [minderjarige] in het oog te houden.

5.De beslissing

De rechtbank bepaalt met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 23 augustus 2020:
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van heden tussen de ouders een week-op-week-af regeling zal gelden, met een wisselmoment op maandag om 10:00 uur als er geen school is en anders maandag naar school;
- dat [minderjarige] op de donderdagavond eet bij de ouder bij wie hij die week niet verblijft, waarbij die ouder [minderjarige] van school haalt en na het eten naar de andere ouder terugbrengt om 19:30 uur;
- met betrekking tot de zomervakantie van 2023 dat [minderjarige] tot en met 24 juli 2023 bij de moeder verblijft en vanaf 25 juli 2023 bij de vader verblijft en op maandag 14 augustus 2023 om 10:00 uur naar de vrouw wordt teruggebracht;
- dat [minderjarige] vanaf 2024 altijd de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man zal verblijven en altijd de laatste drie weken bij de vrouw, waarbij [minderjarige] bij de man zal verblijven vanaf vrijdag uit school tot uiterlijk 19:00 uur op de zaterdag drie weken later en aansluitend bij de vrouw tot maandag naar school of maandag om 10:00 uur als er geen school is, waarna de normale zorgregeling weer aanvangt;
- voor wat betreft de mei- en de kerstvakantie blijft gelden dat [minderjarige] 10 dagen bij de ene ouder en 4 dagen bij de andere ouder verblijft, waarbij de ouder bij wie [minderjarige] 10 dagen is mag kiezen welke dagen dat zijn, alsmede de gemaakte afspraak dat [minderjarige] op eerste en tweede kerstdag altijd bij de vrouw is. De ouder die mag kiezen dient tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 14 oktober van ieder jaar, aan te geven welke dagen hij of zij wenst in de eerstvolgende kerstvakantie en voor wat betreft de meivakantie uiterlijk 1 maart aan te geven welke dagen hij of zij wenst;
- dat de najaarsvakantie en de voorjaarsvakantie zo worden verdeeld dat [minderjarige] in de oneven jaren in de voorjaarsvakantie bij de man is en in de even jaren bij de vrouw, en in de even jaren de najaarsvakantie bij de man en bij de vrouw in de oneven jaren;
- dat [minderjarige] op eerste en tweede paasdag bij de ouder is bij wie hij die paas- en pinksterzondag al verblijft . De overdracht is dan op dinsdag in plaats van maandag naar school;
- dat [minderjarige] met Suikerfeest bij de man is en met Sinterklaas bij de vrouw;
- dat de overige afspraken in het ouderschapsplan bekrachtigd door de beschikking van 23 augustus 2020 blijven gelden;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Devis, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 28 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).