In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Amsterdam voor het jaar 2022. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had de WOZ-waarde vastgesteld op € 446.000, waartegen de eiser, eigenaar van de woning, bezwaar had gemaakt. Eiser stelde dat de waarde niet hoger zou moeten zijn dan € 359.000. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, na een zorgvuldige afweging van de argumenten van beide partijen.
De heffingsambtenaar had ter onderbouwing van de vastgestelde waarde een taxatierapport ingediend, waarin de woning was getaxeerd op € 446.000. Dit rapport bevatte gegevens van vergelijkingsobjecten, waarvan de transactieprijzen wezen op een hogere waarde dan door eiser werd gesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, mede op basis van de vergelijkingsobjecten die een gemiddelde vierkantemeterprijs van € 8.096 vertoonden, terwijl de woning van eiser was gewaardeerd op € 7.103 per vierkante meter.
Eiser voerde aan dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet alle relevante stukken had verstrekt, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen gebrek vormde. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de juiste methode had toegepast en dat er geen sprake was van willekeur of rechtsongelijkheid. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht.