ECLI:NL:RBAMS:2023:4786

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
AMS 22/4174
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIOR-vergunning voor werkzaamheden in de openbare ruimte te Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 24 juli 2023, wordt het beroep van drie eisers tegen de verleende WIOR-vergunning voor werkzaamheden in de openbare ruimte beoordeeld. De vergunninghouder heeft op 18 januari 2022 een vergunning verkregen voor het uitvoeren van ondergrondse werkzaamheden, waaronder het vervangen van kabels en leidingen en het aanleggen van een warmtenet. De eisers, omwonenden van de werklocatie, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en stellen dat de gekozen locatie, het [plantsoen], niet geschikt is en dat alternatieve locaties niet voldoende zijn onderzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning op goede gronden is verleend. Verweerder heeft de belangen van de omwonenden in de afweging betrokken en heeft voldoende gemotiveerd waarom het [plantsoen] als werklocatie is gekozen. De rechtbank oordeelt dat de WIOR-vergunning niet in strijd is met de Verordening WIOR en dat de procedure zorgvuldig is doorlopen. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat de vergunninghouder de werkzaamheden kan voortzetten. De eisers krijgen geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

De rechtbank benadrukt dat de belangen van de omwonenden zijn meegewogen, maar dat de keuze voor het [plantsoen] als werklocatie gerechtvaardigd is gezien de doelstellingen van de WIOR-vergunning. De rechtbank concludeert dat er geen geschiktere alternatieve locaties beschikbaar zijn en dat de vergunninghouder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4174

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiseres 3] uit Amsterdam, eisers,

(gemachtigde: mr. K.J.T.M. Hehenkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder,

(gemachtigden: mr. M. van Looij en mr. M. Diderich).

Als derde-belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen:[vergunninghouder] , vergunninghouder,

( [gem. vergunninghouder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende vergunning voor het werken in de openbare ruimte (de
WIOR-vergunning).
1.1.
Verweerder heeft de WIOR-vergunning met het besluit van 18 januari 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 18 juli 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij verlening van de WIOR-vergunning gebleven.
1.2.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 op zitting behandeld. [1] Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van eisers, de gemachtigden van verweerder, [persoon 1] (opdrachtgever van het [naam project 1] ) , E. de Bos (adviseur ruimtelijke ordening van verweerder), de gemachtigden van vergunninghouder en [persoon 2] namens Ingenieursbureau Amsterdam (houder van de omgevingsvergunning).

Wat aan deze procedure voorafging

2. Op 18 januari 2022 heeft verweerder aan vergunninghouder een
WIOR-vergunning verleend voor het project ‘ [naam project 1] ’ (het project). De WIOR-vergunning is verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden die zijn vastgelegd onder coördinatienummer [kenmerk] waarbinnen onder andere het tijdstip, de wijze van uitvoering en de locatie zijn vastgesteld.
2.1.
Het project bestaat onder meer uit het ondergronds vervangen van kabels en leidingen voor elektra, gas en riolering, het aanleggen van een warmtenet en het vervangen van verharding en groen. Alle straten in de buurt zullen om beurten worden opengebroken voor het uitvoeren van de ondergrondse werkzaamheden. De planning is dat het project vier tot vijf jaar zal duren.
2.2.
De werklocatie van het project komt op het [plantsoen] . Dat houdt in dat het deel van het [plantsoen] tussen de [naam brug] en de [adres 1] wordt opgehoogd en geasfalteerd. Aan de noordwestkant van het slootje dat door het plantsoen loopt, komt een bouwkeet met zestien werkplekken en eet- en toiletgelegenheden voor de werknemers van vergunninghouder. Aan de zuidoostkant van het slootje komt een omheind opslagterrein met ruimte voor het laden en lossen van materialen.
2.3.
Eisers zijn omwonenden van het [plantsoen] en hebben bezwaar gemaakt tegen de WIOR-vergunning. De werkzaamheden op het [plantsoen] zijn gestart op
17 januari 2022. Daarom hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is op 4 februari 2022 [2] afgewezen. Wel constateerde de voorzieningenrechter een motiveringsgebrek in de WIOR-vergunning en diende verweerder in bezwaar nader te motiveren waarom het [plantsoen] de enige geschikte werklocatie is voor het project.
2.4.
Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit zijn motivering aangevuld en vervolgens de WIOR-vergunning in stand gelaten.
2.5.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de WIOR-vergunning op goede gronden heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Het juridisch kader
3.2.
In de WIOR-vergunning is bepaald dat vergunninghouder de werkzaamheden moet uitvoeren conform het bepaalde in coördinatienummer [kenmerk] , volgens de (uitvoeringsvoorschriften van de) Verordening WIOR en de Nadere Regels WIOR, het eventuele Tracé-akkoord en BLVC-plan.
3.3.
Een WIOR-vergunning is volgens de Verordening WIOR een:

beschikking van het college voor het hebben van een kabel- en leidingnetwerk in de openbare ruimte, de plaats, het tijdstip, de wijze van uitvoering van de werkzaamheden en waarmee medegebruik van voorzieningen kan worden bevorderd en afstemming kan plaatsvinden met voorgenomen werkzaamheden van beheerders van overige in de grond aanwezige werken, het inrichten van een werkterrein en het plaatsen van voorwerpen ten behoeve van de werkzaamheden.” [3]
3.4.
De WIOR-vergunning kan [4] worden geweigerd in het belang van:
een goede en ordelijke inpassing van kabel en leidingnetwerken voor het tegengaan van graafschades of belemmeringen bij het uitvoeren van werkzaamheden en het behoud van de kwaliteit en een efficiënt, veilig, ordelijk en doelmatig gebruik en beheer van de openbare ruimte;
bereikbaarheid, veiligheid, leefbaarheid tijdens de uitvoering van werkzaamheden en goede communicatie hierover ten behoeve van degenen die van de werkzaamheden overlast of schade kunnen ondervinden;
de openbare orde;
het voorkomen of beperken van schade en overlast;
de bescherming van gemeentewerken;
efficiënte inrichting en uiterlijk aanzien van een werkterrein;
de bescherming van het historisch en archeologisch erfgoed;
et uiterlijk aanzien en het herstel van de openbare ruimte.
3.5.
De Verordening WIOR heeft de volgende doelstelling:

Doelstelling van deze verordening is om werkzaamheden en de ruimtelijke inpassing van kabel- en leidingnetwerken in de openbare ruimte zo te organiseren dat werkzaamheden zo min mogelijk hoeven plaats te vinden en als zij moeten plaatsvinden de werkzaamheden efficiënt en effectief worden uitgevoerd en de negatieve gevolgen en schade zoveel mogelijk worden beperkt.” [5]
3.6.
De rechtbank overweegt dat verweerder, gelet op de zogenaamde ‘kan-bepaling’ van artikel 13 van de Verordening WIOR, beslissingsruimte heeft bij de beoordeling van een WIOR-aanvraag. Dit betekent dat de rechtbank toetst of verweerder – mede gelet op de vereiste belangenafweging – in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het verlenen van een WIOR-vergunning gebruik heeft gemaakt.
Heeft verweerder de alternatieve werklocaties voor het project onvoldoende onderzocht?
3.7.
Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte niet heeft gekozen voor een alternatieve werk- en opslaglocatie voor het project. De keuze voor de werklocatie is ten onrechte overgelaten aan de aannemer. Volgens eisers is het [wetenschapscentrum] ( [wetenschapscentrum] ) de meest geschikte werklocatie. De argumenten die verweerder gebruikt om het [wetenschapscentrum] niet als werklocatie te kiezen (op het eigendomsaspect na) gelden ook voor het [plantsoen] . Verder is de [adres 2] volgens eisers ook een geschiktere locatie dan het [plantsoen] . Het [plantsoen] en de groenvoorziening aan de [adres 2] liggen immers op dezelfde hoogte in de woonwijk. Verder ontbreekt in het bestreden besluit een afwegingskader voor het beoordelen van overlast in de wijk (ook ten opzichte van de alternatieve werklocaties) en een deugdelijke belangenafweging. Volgens eisers gaat verweerder ten onrechte niet in op de impact die het project, mede gelet op de lange tijdsduur daarvan, heeft op het woon- en leefklimaat, de met de toename van zwaar vrachtverkeer gepaard gaande geluidsoverlast, de verslechtering van de luchtkwaliteit en de trillingshinder. Tot slot heeft verweerder onvoldoende toegelicht dat het vervoeren van materieel met deelleveringen vanaf een locatie die verder van het [plantsoen] is gelegen, zou leiden tot meer verkeersbewegingen.
3.8.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het [plantsoen] de meest geschikte werklocatie is voor het project. In de aanloop naar het project zijn alternatieve locaties onderzocht, maar deze voldoen niet. Verweerder geeft aan dat de beschikbaar gestelde ruimte op het [wetenschapscentrum] volgens het BLVC-plan ontoereikend is en dat deze locatie verder verwijderd is van de werkzaamheden, waardoor er meer vervoersbewegingen noodzakelijk zijn. Dit heeft een mogelijk negatief effect op onder andere de verkeersveiligheid. In een brief van 26 januari 2022 heeft verweerder nog toegelicht dat de overige locaties op het [wetenschapscentrum] al een bestemming hebben. Volgens verweerder is het voordeel van het [plantsoen] dat dit aan een breder ingerichte weg ligt en aan de rand van de wijk waar het werk wordt uitgevoerd, waardoor het grote vrachtverkeer zo min mogelijk door de woonwijk komt. Over de locatie aan de [adres 2] is negatief geadviseerd, omdat deze locatie ook voor evenementen wordt gebruikt. Ook is deze locatie slechter te bereiken met groot materieel, ontstaan er meer verkeersonveilige situaties en kan niet worden uitgesloten dat deze locatie gebruikt gaat worden voor het project [naam project 2] . Ten overvloede merkt verweerder op dat deze locatie wordt gebruikt door het [naam circus] en scholen. Verweerder wijst er verder op dat overwegingen 8.44 en volgende in de WIOR-vergunning gaan over de belangenafweging. Hierbij is aandacht besteed aan de hinder en overlast die bewoners en omwonenden zullen ervaren, onder meer door de toename van zwaar vrachtverkeer en dus is ook aandacht besteed aan het woon- en leefklimaat. Gelet op onder meer de maatregelen die zijn genomen om hinder en overlast te beperken en de relatief geringe toename van het verkeer op de toch al drukke weg (circa 8.000-11.000 verkeersbewegingen per dag) valt de belangenafweging uit in het nadeel van eisers. Aan de belangen van andere bewoners in en buiten het projectgebied, de gemeente en de uitvoerder kent verweerder een zwaarder gewicht toe.
3.9.
Verweerder heeft in het kader van de beoordeling van de aanvraag van vergunninghouder om een WIOR-vergunning alternatieve locaties onderzocht en toegelicht waarom de locaties [wetenschapscentrum] en [adres 2] geen betere werklocaties zijn. De rechtbank kan die motivering volgen en eisers hebben niet onderbouwd dat verweerder daarbij van onjuistheden is uitgegaan. De rechtbank vindt daarom dat niet is gebleken dat er een geschiktere, beschikbare alternatieve werklocatie voorhanden was. Verder heeft verweerder de belangen van eisers en andere belanghebbenden in het kader van bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid tijdens de uitvoering van werkzaamheden voldoende betrokken bij de besluitvorming. Dat blijkt ook uit het bestreden besluit. De rechtbank vindt daarom dat verweerder in redelijkheid kon besluiten het [plantsoen] als werklocatie van het project toe te staan.
Heeft verweerder de locatiekeuze tegenstrijdig gemotiveerd?
3.8.
Eisers voeren aan dat punt 8.25 en punt 8.26 van het advies voor de keuze van het [plantsoen] als werklocatie tegenstrijdig zijn. In punt 8.25 geeft de aannemer aan dat bij de locatiekeuze niet alleen is gekeken naar de veiligheid, maar ook naar de leefbaarheid. Daarbij wordt er kort gezegd voor gekozen om een overslaglocatie voor het vervoer van materialen aan te wijzen en het werk vanuit die locatie in kleine delen uit te voeren ter voorkoming van zoveel mogelijk hinder voor omwonenden. In punt 8.26 staat juist dat het noodzakelijk is dat de uitvoerder en toezichthouder en dus de keet aanwezig zijn op de plek waar de werkzaamheden plaatsvinden.
3.9.
Verweerder heeft toegelicht dat de uitvoerders en toezichthouders zich bevinden op of vlakbij de plek waar de werkzaamheden plaatsvinden. Dit geldt zowel bij de keet- en opslaglocatie op het plantsoen als in de wijk zelf. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk hoe punt 8.25 en punt 8.26 van het advies zich tot elkaar verhouden en is van de door eisers gestelde tegenstrijdigheid geen sprake.
Kon de WIOR-vergunning op basis van de procedure uit de Verordening WIOR worden verleend?
3.10.
Verder vinden eisers de procedure uit de Verordening WIOR een te lichte procedure voor het verlenen van een vergunning voor het omvangrijke en zeer langdurige project. Volgens eisers is deze procedure onvoldoende om alle gerechtvaardigde belangen van omwonenden voldoende te laten meewegen. Verweerder weet niet hoe lang de werkzaamheden gaan duren en omdat eisers niet weten waar zij aan toe zijn, levert dit voor hen een extra belasting op. Uit artikel 1 van de Verordening WIOR blijkt dat eisers geen inspraak kunnen hebben in dit proces. Daarom is de WIOR-vergunning niet zorgvuldig voorbereid.
3.11.
Verweerder voert aan dat de doorlooptijd van het [naam project 1] duidelijk is en in het BLVC-plan is gesteld op vijf jaar. Verder wijst verweerder erop dat, hoewel de Verordening WIOR geen inspraak of participatietraject voorschrijft, de belangen van de omwonenden op diverse gebieden, waaronder leefbaarheid en veiligheid een terugkerend punt van aandacht zijn in het BLVC-plan.
3.12.
De grond van eisers slaagt niet. De WIOR-vergunning is inderdaad verleend zonder inspraak van eisers, maar dit mag op basis van de Verordening WIOR. Verder zijn de belangen van omwonenden meegewogen bij het verlenen van de omgevingsvergunning en is de doorlooptijd van het project duidelijk vastgesteld op vijf jaar.
Is de keuze voor het [plantsoen] in strijd met de Nota Groenvisie 2020-2050 en de Hoofdbomenstructuur?
3.13.
Eisers zijn verder van mening dat de keuze voor het [plantsoen] als werklocatie in verband met het behoud van het groen en bomen in strijd is met de nieuwe Nota Groenvisie 2020-2050. Het [plantsoen] is onderdeel van de hoofdgroenstructuur en daarmee van de Hoofdbomenstructuur. Eisers vinden een project van vijf jaar, waarvan de looptijd nog onbekend is, geen tijdelijk project meer. Daarbij wordt een deel van de natuur onherstelbaar beschadigd. Eisers verwijzen naar de Bomen Effect Analyse van Groenadvies Amsterdam B.V. en de uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2022 waarin het project tijdelijk stil werd gelegd vanwege de onomkeerbare situatie die zou ontstaan indien de omgevingsvergunning destijds in ongewijzigde vorm werd uitgevoerd. Dit gegeven heeft ook effect op de WIOR-vergunning nu het gaat om dezelfde locatie en uitvoering van dezelfde werkzaamheden.
3.14.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het [plantsoen] geen onderdeel is van de geldende Hoofdgroenstructuur. Het project blijft een tijdelijk project, ook al duurt dit vijf jaar. De werklocatie beslaat maximaal een kwart van het plantsoen dus het plantsoen blijft voor het overgrote deel intact en toegankelijk. Aan de tijdelijke omgevingsvergunning zijn extra voorwaarden verbonden ter bescherming van het groenbelang en de ecologie, en om te garanderen dat na afloop van de omgevingsvergunning het plantsoen in de originele staat wordt hersteld. Van een onomkeerbare situatie is daarom geen sprake.
3.15.
De rechtbank stelt vast dat eventuele strijdigheid met de Nota Groenvisie 2020-2050 en/of de Hoofdbomenstructuur geen grond is waarop de WIOR-vergunning kan worden geweigerd. De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 3.4. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning (zaak AMS 22/698) is de eventuele strijdigheid met de Nota Groenvisie 2020-2050 en/of de Hoofdbomenstructuur beoordeeld.
Is de WIOR-vergunning in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
3.16.
Eisers stellen zich tot slot op het standpunt dat verweerder in strijd handelt met het evenredigheidsbeginsel door het [plantsoen] als werklocatie voor het project aan te wijzen. De werkzaamheden die nodig zijn om het project uit te voeren, kunnen niet meer gekwalificeerd worden als normale onderhoudswerkzaamheden en er zijn alternatieve werklocaties die geschikter zijn. Bovendien profiteren eisers niet van het aan te leggen warmtenet.
3.17.
Verweerder voert aan dat de keuze voor het [plantsoen] als werklocatie de meest geschikte locatie is gelet op de doelstellingen van de Verordening WIOR. Alternatieve werklocaties zijn onderzocht, maar er zijn geen locaties beschikbaar met minder bezwaren. Bij deze afweging zijn alle belangen betrokken. Een minder ingrijpende maatregel is niet mogelijk. Gelet op de doelstelling van de Verordening WIOR is de maatregel evenwichtig en van strijd met het evenredigheidsbeginsel is daarom geen sprake.
3.18.
Naar het oordeel van de rechtbank is de WIOR-vergunning niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt en daarbij aandacht besteed aan de gevolgen voor de omwonenden bij de keuze voor het [plantsoen] als werklocatie. Dat de gevolgen van het verlenen van de WIOR-vergunning voor eisers onevenredig zijn in verhouding tot het doel van die vergunning – te weten het uitvoeren van noodzakelijk groot onderhoud in Middenmeer Noord – is de rechtbank niet gebleken. Dat eisers naar eigen zeggen niet profiteren van het aan te leggen warmtenet is in dit verband geen relevante omstandigheid.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid de WIOR-vergunning te verlenen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, voorzitter, en mr. M.W. Speksnijder en
mr. C.J. van Niejenhuis-Baijens, leden, in aanwezigheid van mr.M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 202
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft het beroep gevoegd behandeld met het beroep van eisers tegen de aan Ingenieursbureau Amsterdam verleende omgevingsvergunning (met kenmerk AMS 23/698).
3.Zie artikel 1 sub j van de Verordening WIOR.
4.Op grond van artikel 13 van de Verordening WIOR.
5.Zie de Toelichting bij de Verordening WIOR onder I. Algemeen.