ECLI:NL:RBAMS:2023:4731

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
AMS 22/5675
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor bijgebouw in strijd met bestemmingsplan en vergunningvrijheid mantelzorg

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2023, in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.Chr. Rube, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. B. Zevenhuizen, werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een bijgebouw behandeld. Eiser had op 22 juli 2021 een vergunning aangevraagd voor een bijgebouw in zijn tuin, maar deze was op 13 oktober 2021 afgewezen door verweerder. De afwijzing werd bevestigd in het bestreden besluit van 20 september 2022, waarin verweerder stelde dat het bijgebouw niet ondergeschikt was aan het hoofdgebouw en dat er sprake was van overschrijding van het bouwvlak. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat het bijgebouw met een diepte van 4,00 m het toegestane bouwvlak van 3,75 m overschreed. Eiser betoogde dat het bijgebouw vergunningvrij was vanwege mantelzorg, maar de rechtbank oordeelde dat de voorzieningen in het bijgebouw, zoals een wc en douche, het gebruik voor primaire woonfuncties mogelijk maakten, waardoor het niet ondergeschikt was aan het hoofdgebouw. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.Chr. Rube),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. B. Zevenhuizen).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning [1] voor het plaatsen van een bijgebouw.
1.2
Verweerder heeft met het primaire besluit van 13 oktober 2021 geweigerd aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen. Met het bestreden besluit van 20 september 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de weigering gebleven.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1
Op 22 juli 2021 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een (al gerealiseerd) bijgebouw in de tuin op de locatie [adres] in Amsterdam.
2.2
Met het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c van de Wabo en artikel 2.12 van de Wabo. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan het bestemmingsplan ‘ [plan] . Volgens verweerder is het projectplan in strijd met artikel 19.2.1 en 19.4.2, van de planvoorschriften. Verder voldoet het projectplan volgens verweerder ook niet aan de toetsingscriteria voor de activiteit planologisch strijdig gebruik.
2.3
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het bijgebouw kan worden gebruikt voor primaire woonfuncties doordat een wc en een douche zijn aangebracht ten behoeve van mantelzorg. Het gebruik is daarom niet ondergeschikt aan de woning. Verder is volgens verweerder sprake van overschrijding van het bouwvlak, omdat het bouwvlak (afgerond) een diepte heeft van 3,75 m², terwijl het bijgebouw een diepte heeft van 4,00 m². Met een verwijzing naar deel 2, onder I, regel 5 van de beleidsregels Afwijkingen Omgevingsvergunning (hierna: de beleidsregels) heeft verweerder besloten niet af te wijken van het bestemmingsplan. De behoefte aan mantelzorg is geen bijzondere omstandigheid waardoor van het beleid moet worden afgeweken, aldus verweerder.

Het beroep van eiser

3. Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag om een omgevingsvergunning ten onrechte heeft afgewezen. Volgens eiser heeft hij geen omgevingsvergunning nodig, omdat het gaat om een vergunningvrij bouwwerk. Het project is volgens eiser ten onrechte in strijd met artikel 19.2.1 en 19.4.2 van de planvoorschriften geacht. Ook is het bijgebouw vergunningvrij vanwege mantelzorg, aldus eiser.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
De rechtbank laat de weigering van de omgevingsvergunning in stand en geeft eiser dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wordt het bouwvlak overschreden (artikel 19.2.1)?
5.1
Volgens eiser is het projectplan gesitueerd binnen de grenzen van het bouwvlak dat achterin het perceel is ingetekend en daarom niet in strijd met artikel 19.2.1 van de planvoorschriften. Volgens eiser gaat verweerder voorbij aan het feit dat de plankaart niet zo nauwkeurig is dat op 25 centimeter een grens kan worden bepaald. Eiser verwijst naar artikel 2.1 van de planvoorschriften en betoogt dat een ‘overschrijding’ van 25 centimeter binnen de nauwkeurigheidsmarge van één meter valt, waardoor het bijgebouw binnen het bouwvlak ligt. Verder voert eiser aan dat het niet mogelijk is om via ‘Adobe’ tot een exacte en juridische relevante meting te komen. Verder voert eiser aan dat op de plek van het bouwvlak tot enkele jaren geleden een ander door de gemeente vergund bijgebouw heeft gestaan. Uit de vergunning uit 1929 komt naar voren dat indertijd een stal is aangevraagd van vier meter diepte. Gelet hierop moet worden aangenomen dat het bouwvlak in het bestemmingsplan eveneens een diepte van vier meter moet hebben.
5.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat artikel 2.1 van de planvoorschriften slechts van toepassing is ten aanzien van het meten van de grenzen van bestemmingen. Het is namelijk vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat planregels in beginsel letterlijk moeten worden uitgelegd. [2] In het artikel is niet opgenomen dat deze manier van meten ook van toepassing is op bouwvlakken. In het verweerschrift heeft verweerder verder een kaartje opgenomen waaruit volgt dat het bouwvlak een diepte heeft van 3,724 m². Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat het kaartje wordt aangeleverd door de bouwplantoetser die een systeem heeft waarin het bouwvlak opgemeten kan worden. De rechtbank oordeelt dat de stelling van eiser ter zitting dat deze meting mogelijk niet klopt omdat hij het niet kan controleren, onvoldoende is om te twijfelen aan de door verweerder verrichte meting. Verder volgt de rechtbank verweerder dat er geen aanwijzingen zijn dat de decennia geleden verdwenen bebouwing aannemelijk maakt dat het bouwvlak in het onderhavige bestemmingsplan een diepte heeft van vier meter.
5.3
Op grond van het bestemmingsplan mag het bouwvlak 100% worden bebouwd. Omdat het bijgebouw met een diepte van vier meter het bouwvlak van 3,724 m² overschrijdt, heeft verweerder het project terecht in strijd met artikel 19.2.1 van de planvoorschriften geacht.
Is het bijgebouw ondergeschikt aan het hoofdgebouw (artikel 19.4.2)?
6.1
Voor wat betreft de strijdigheid met artikel 19.4.2 van de planvoorschriften voert eiser aan dat het gebruik wel ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw. Volgens eiser wordt het bijgebouw als thuiskantoor gebruikt en dan is een sanitaire voorziening wel zo praktisch. Het slapen in het bijgebouw wordt alleen gedaan door zijn dochter die als mantelzorger aanwezig is. Hiervoor is op grond van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder c, van de Wabo vereist.
6.2
De rechtbank overweegt dat uit eerdere rechtspraak volgt dat met functioneel ondergeschikt wordt bedoeld dat in het geval waarin het hoofdgebouw een woonfunctie heeft, het gebruik van het bijgebouw ondersteunend moet zijn aan de woonfunctie. Dit betekent dat het bijgebouw niet gebruikt mag worden voor primaire woonfuncties, zoals woonkamer, slaapkamer en keuken, maar uitsluitend gebruikt mag worden voor ondergeschikte functies ten dienste van het hoofdgebouw, zoals bijvoorbeeld een garage of berging.
6.3
De rechtbank oordeelt dat de in het gebouw aangebrachte voorzieningen, namelijk een wc en een douche, maken dat het gebouw kan worden gebruikt voor primaire woonfuncties. Het gebruik is dan niet ondergeschikt aan dat van de woning. Verweerder heeft het project daarom eveneens terecht in strijd met artikel 19.2.4 van de planvoorschriften geacht.
Is het bijgebouw vergunningvrij omdat sprake is van mantelzorg?
7.1
Eiser voert verder aan dat het bijgebouw op grond van artikel 2, lid 22, van bijlage II bij het Bor vergunningsvrij is, omdat sprake is van mantelzorg. Uit dit artikel volgt dat een omgevingsvergunning niet is vereist, indien de aangevraagde activiteit betrekking heeft op het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.
7.2
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Artikel 5, tweede lid, van bijlage II bij het Bor bepaalt dat de artikelen 2 en 3 niet van toepassing zijn op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de Wabo is gebouwd of wordt gebruikt. Het bijgebouw kan niet zonder omgevingsvergunning worden gebouwd, omdat sprake is van strijd met artikel 19.2.1 en 19.4.2 van de planvoorschriften. Dit betekent dat het reeds gerealiseerde bijgebouw in strijd met artikel 2.1 van de Wabo is gebouwd. Dit betekent dus ook dat artikel 2, lid 22, van bijlage II bij het Bor toepassing mist.

Conclusie en gevolgen

8.1
Gezien het voorgaande treffen de gronden van eiser geen doel.
8.2
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2023.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een
bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens
artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een
voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
(…)
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het
bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het
bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met
uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op
zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning
Bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
(…)
3. een op grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. (…)
f. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijhebhorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
1°. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat bebouwingsgebied.
(…)
22. het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.
Artikel 5
(…)
2. De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt.
Bestemmingsplan Museumkwartier Valeriusbuurt
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Artikel 2.1 begrenzing van de onderscheidene bestemmingen
Voor zover niet in maten op de kaart vastgelegd, door middel van meting op de (digitale) plankaart vanaf het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.
Artikel 19.2.1 Algemeen
Op en onder de in het eerste lid genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
Artikel 19.4.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken)
a. Voor aan- en uitbouwen geldt: ten behoeve van de functie van het hoofdgebouw;
b. Voor bijgebouwen: ondergeschikt aan en ten dienste van het gebruik van de functie van het hoofdgebouw.
Beleidsregel Afwijking Omgevingsvergunning (Zuid)
Deel 2, onder 1, regel 5. Aan- en uitbouwen of bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken)
A. Voor het realiseren van aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken), wanneer deze in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, wordt geen afwijking verleend, met uitzondering van het bepaalde onder B en C.
B. Voor het realiseren van aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) wanneer deze in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, wordt in Plan Zuid – met uitzondering van dat deel van Plan Zuid dat in De Pijp ligt – voor het bouwen en gebruiken van op de grond staande aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) een afwijking verleend onder de volgende voorwaarden:
Een aan-/uitbouw (bijbehorende bouwwerk):
1. wordt in het achtererfgebied gerealiseerd en is niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte; 2. wordt binnen een afstand van 2,5 meter tot de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw gerealiseerd;
3. mag niet meer dan één bouwlaag zijn en niet hoger zijn dan:
a. 5 m;
b. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
c. het hoofdgebouw;
4. mag niet leiden tot meer dan 50 % bebouwing van het achtererfgebied, inclusief het oppervlak van gebouwen die op basis van het betreffende bestemmingsplan opgericht zijn of zouden kunnen worden.
Een vrijstaand bijgebouw (bijbehorend bouwwerk) mag gerealiseerd worden met een maximum bruto vloeroppervlakte van 9 m ² en een maximum bouwhoogte van 3 meter. De voorwaarde onder B4 is hier ook van toepassing.
C. Wanneer een – in principe – vergunningsvrije aan-/uitbouw (bijbehorende bouwwerken) tot 2,5 m diep (gemeten exclusief ondergrondse constructieve elementen) achter de oorspronkelijke achtergevel wordt gecombineerd:
- met een uitbreiding van een kelder of souterrain, zoals bedoeld in beleidsregel 6, en de aan-/uitbouw daarmee vergunningsplichtig wordt en aan de voorwaarden uit beleidsregel 6 wordt voldaan;
- met het integreren van een bestaand bovenliggend balkon(waardoor deze feitelijk een dakterras wordt) of een nieuw te bouwen dakterras en deze voldoet aan de voorwaarden uit beleidsregel 3, wordt hiervoor een afwijking verleend wanneer deze in strijd is met het bestemmingsplan

Voetnoten

1.Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:82.