ECLI:NL:RBAMS:2023:4716

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
C/13/720388 / HA ZA 22-554
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vaststellingsovereenkomst en terugbetaling van een lening van 75 miljoen euro in verband met bedrog en dwaling

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door Sarabel B.V., de ontbinding van een vaststellingsovereenkomst (VSO) en de terugbetaling van een lening van 75 miljoen euro die was verstrekt aan gedaagde, RevealRox Distribution Holding S.A. De lening was bedoeld voor de aankoop en exploitatie van steengroeven in Iran. Eiser stelde dat hij was bedrogen en dat de lening niet voor het afgesproken doel was gebruikt, maar voor privédoeleinden door gedaagde. De rechtbank behandelde de procedure die begon met een dagvaarding op 15 juni 2022 en omvatte verschillende producties en een mondelinge behandeling op 13 juni 2023.

De rechtbank oordeelde dat de VSO niet kon worden vernietigd op basis van dwaling of bedrog, omdat de onzekerheden over de besteding van de leningen al voor de totstandkoming van de VSO aan de orde waren geweest. De rechtbank concludeerde dat gedaagde niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit de VSO, aangezien er geen betalingen waren gedaan. De vordering tot ontbinding van de VSO werd toegewezen, wat leidde tot herleving van de leningsovereenkomsten. Gedaagde werd veroordeeld tot terugbetaling van de leningen, met rente, aan eiser en Sarabel B.V. De rechtbank wees ook de vorderingen van gedaagde in reconventie af, omdat de VSO was ontbonden. De proceskosten werden aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/720388 / HA ZA 22-554
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SARABEL B.V.,
gevestigd te Farmsum,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. E.E.U. Vroom te Amsterdam,
tegen

1.1. [gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. vennootschap opgericht naar Zwitsers recht
REVEALROX DISTRIBUTION HOLDING S.A.,
gevestigd te Zug (Zwitserland),
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. D.C. Roessingh te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , Sarabel (tezamen [eiser] c.s.), [gedaagde] en RevealRox (tezamen [gedaagde] c.s.) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 juni 2022 met producties 1-154,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties 1-206,
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is ondernemer en oprichter van een beursgenoteerde vennootschap. Sarabel is zijn persoonlijke houdstervennootschap. Daarnaast was [eiser] bestuurder van de inmiddels ontbonden vennootschap Sapphire Natural Stone Trading DMCC, voorheen gevestigd in Dubai (hierna: Sapphire).
2.2.
[gedaagde] is sinds 2010 actief in de import en bewerking van natuursteen. Sinds 2011 zijn deze activiteiten ondergebracht in SolidNature B.V. en vervolgens in SolidNature Luxury Group B.V. RevealRox is een aan [gedaagde] verbonden vennootschap naar Zwitsers recht. [gedaagde] is geboren in [geboorteplaats] , beschikt over de Nederlandse nationaliteit en spreekt zowel Nederlands als Farsi.
2.3.
In 2015 heeft [naam] , destijds advocaat van zowel [gedaagde] als [eiser] , hen met elkaar in contact gebracht, omdat [gedaagde] een investeerder zocht voor een project in Iran.
2.4.
Het investeringsplan dat [gedaagde] aan [eiser] presenteerde was om tien steengroeven in Iran te verwerven, deze winstgevend te maken en vervolgens te verkopen of te exploiteren en het gewonnen natuursteen te verhandelen op de internationale markt. In dit kader zouden de licenties van de steengroeven ondergebracht worden in een gezamenlijke vennootschap waarvan [gedaagde] en [eiser] beiden 50% van de aandelen zouden houden (hierna: de joint venture).
2.5.
In de periode van juni 2015 tot en met december 2016 hebben respectievelijk [eiser] , Sarabel en Sapphire met twaalf losse leningsovereenkomsten een bedrag van in totaal € 75.349.430 verstrekt aan [gedaagde] (hierna: de leningen). De leningsovereenkomsten zijn steeds aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.6.
In 2016 hebben [eiser] en [gedaagde] over en weer voorstellen gedaan voor de uitwerking van de joint venture-structuur. [naam] heeft toen bemiddeld tussen [eiser] en [gedaagde] met als doel de samenwerking tussen hen te formaliseren. Dat is niet gelukt. Tijdens een bespreking op 18 april 2017 heeft [gedaagde] laten weten dat hij de samenwerking met [eiser] niet langer wilde voortzetten.
2.7.
Op 11 november 2017 heeft [eiser] c.s. bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een kort geding aanhangig gemaakt tegen [gedaagde] . De vorderingen richtten zich op overdracht van de licenties van de steengroeven aan Sapphire, het overhandigen van bewijsstukken aangaande de aankoop van de steengroeven en het dooronderhandelen over de joint venture. Bij vonnis van 29 november 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:8885) zijn die vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt in het vonnis dat sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk waardoor verdere samenwerking niet in de rede ligt. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen wel mee dat er voor [eiser] c.s. zicht moet zijn op een termijn waarbinnen terugbetaling zal plaatsvinden en daartoe dienen partijen afspraken te maken.
2.8.
In december 2017 is een lastercampagne op gang gekomen tegen [gedaagde] . In berichten en publicaties van een fictieve organisatie genaamd Global Advisory Board Middle East (hierna: GABME) werden [gedaagde] en zijn ondernemingen in verband gebracht met fraude, oplichting, witwassen en het hebben van nauwe banden met de corrupte Iraanse overheid. Ook werd door GABME vermeld dat [gedaagde] zijn investeerders niet terugbetaalt en dat hij er een exorbitante levensstijl op na houdt.
2.9.
Op 4 december 2017 heeft Quote een artikel gepubliceerd over het geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over het project in Iran.
2.10.
Op 12 januari 2018 hebben [eiser] en [gedaagde] , wederom na bemiddeling door [naam] , een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten (hierna: VSO). De VSO strekt tot beëindiging van de samenwerking, terugbetaling van de leningen en het tegengaan van de effecten van de lastercampagne. In de VSO staat dat de afspraken nader uitgewerkt zullen worden met bijstand van een notaris. Tot slot staat in de VSO een kwijtingsbeding opgenomen.
2.11.
Partijen hebben onderhandeld over de uitwerking. Op 15 november 2018 heeft de notaris de opdracht tot het nader uitwerken van de afspraken in de VSO teruggegeven.
2.12.
Over de periode april 2013 tot en met oktober 2017 heeft de Financial Intelligence Unit Nederland ruim 80 meldingen ontvangen van verdachte transacties door [gedaagde] . Naar aanleiding daarvan is de FIOD op 29 augustus 2017 een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen [gedaagde] op verdenking van witwassen. Op 20 december 2018 is [eiser] door de FIOD uitgenodigd voor een oriënterend gesprek. Aanleiding daarvoor was dat uit het onderzoek van de FIOD het vermoeden was gerezen dat [gedaagde] het geld van [eiser] niet had aangewend voor de aankoop en exploitatie van steengroeven in Iran, maar voor diverse privédoeleinden.
2.13.
Op 27 september 2019 heeft [eiser] bij de FIOD aangifte gedaan tegen [gedaagde] wegens oplichting.
2.14.
Op de leningen is niet afgelost.
2.15.
Per brief van 16 juni 2020 heeft (de advocaat van) [gedaagde] c.s. aan (de advocaat van) [eiser] c.s. bericht dat sprake is van schuldeiserverzuim van [eiser] c.s. en dat [gedaagde] c.s. zijn terugbetalingsverplichting zal opschorten, omdat [eiser] de lastercampagne tegen [gedaagde] heeft voortgezet en een valse aangifte heeft gedaan.
2.16.
Bij brief van 2 oktober 2020 heeft (de advocaat van) [eiser] c.s. alleen [gedaagde] , en bij brief van 16 december 2021 zowel [gedaagde] als RevealRox, gesommeerd om de leningen aan [eiser] c.s. terug te betalen. Aan die sommaties is niet voldaan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] c.s. vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. de VSO
i.
primairvernietigt
ii.
subsidiairontbindt
II. de leningsovereenkomsten
i.
primairvernietigt
ii.
subsidiairontbindt
en in alle gevallen
III. [gedaagde] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 75.349.430, te vermeerderen met de contractuele rente, althans wettelijke rente,
IV. voor recht verklaart dat [gedaagde] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor alle schade die [eiser] c.s. daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat,
V. [gedaagde] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proces- en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] c.s. vordert op basis van de volgende grondslagen terugbetaling van de door hem aan [gedaagde] verstrekte leningen van ruim € 75 miljoen. De VSO dan wel de leningsovereenkomsten moeten primair worden vernietigd vanwege dwaling of bedrog. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] de leningen zou besteden aan de koop van de steengroeven en de exploitatie daarvan. [gedaagde] had kennis van de Iraanse markt en taal en hij zou door middel van
barter tradeinvesteringen in Iran kunnen doen. [gedaagde] heeft voor [eiser] c.s. verzwegen dat hij de leningen (grotendeels) in plaats daarvan uitgaf aan privédoeleinden zoals casinobezoeken, het kopen van huizen, horloges, sportauto’s en het huren van jachten. Ook heeft hij betaalbewijzen vervalst en bemiddelaar [naam] omgekocht. Subsidiair moeten de VSO dan wel de leningsovereenkomsten worden ontbonden omdat [gedaagde] c.s. toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de VSO. Meer subsidiair is [gedaagde] c.s. op grond van de VSO dan wel de leningsovereenkomsten gehouden om de leningen met rente aan [eiser] c.s. terug te betalen. Tot slot heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] c.s. gehandeld door op verschillende manieren te verhullen dat hij de leningen aan privédoeleinden besteedde. Als gevolg hiervan heeft [eiser] c.s. schade geleden.
3.3.
[gedaagde] c.s. voert verweer en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] c.s. in zijn vorderingen dan wel het afwijzen van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [eiser] c.s. in de proces- en nakosten. [gedaagde] c.s. betwist dat hij [eiser] c.s. heeft laten dwalen of heeft bedrogen en stelt dat hij niet is tekortgeschoten of onrechtmatig heeft gehandeld. Indien [gedaagde] c.s. toch wordt veroordeeld, moet aan hem een redelijke termijn tot terugbetaling van de leningen worden gegund. Tot slot moet de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring worden afgewezen.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] c.s. vordert, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- [eiser] c.s. veroordeelt tot:
I. het nakomen van de verplichting tot uitwerking van de VSO (artikel 13 VSO),
II. het uitbrengen van een persverklaring binnen twee weken na vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100.000 per dag,
III. het corrigeren van de door [eiser] tegen [gedaagde] gedane aangifte, binnen twee weken na vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100.000 per dag,
IV. het nalaten zich in te mengen in het leven van [gedaagde] , de aan hem gelieerde (rechts)personen, ondernemingen en zijn werknemers en klanten, op straffe van een dwangsom van € 250.000 per overtreding en € 50.000 per dag(deel) dat deze overtreding voortduurt, en
  • bepaalt dat de aangepaste aflossingstermijnen zoals opgenomen in de conclusie van antwoord komen in de plaats van de verplichtingen uit artikel 3, 4 en 6 VSO,
  • bepaalt dat de datum van de vierde (en laatste) aflossingstermijn in de VSO wordt aangepast,
  • [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proces- en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.
[gedaagde] c.s. legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. De leningen moeten op enig moment aan [eiser] c.s. terugbetaald worden, maar zijn nu nog niet opeisbaar. Met de VSO werd onder meer beoogd dat RevealRox vijf jaar ‘rust’ werd gegund voor het aantrekken van de benodigde financiering en om de steengroeven operationeel te maken, zodat met de opbrengsten daaruit de leningen in vijf jaar konden worden terugbetaald. Als gevolg van de lasterlijke berichtgeving in de media en de onjuiste en onvolledige aangifte door [eiser] , is [gedaagde] er niet in geslaagd om de financiering aan te trekken. Daarom moet [eiser] c.s. een persverklaring uitbrengen waarin hij onder meer verklaart dat hij niet is opgelicht door [gedaagde] . Daarnaast moet [eiser] c.s. zijn aangifte tegen [gedaagde] intrekken dan wel corrigeren. Tot slot moet [eiser] c.s. meewerken aan de nadere uitwerking van de afspraken in de VSO. Pas als de VSO nader is uitgewerkt, ontstaat voor RevealRox de verplichting om de leningen terug te betalen. Omdat de vijf jaar ‘rust’ er nooit zijn gekomen, zijn de initiële tussentijdse aflossingstermijnen uit de VSO achterhaald en moeten die worden vervangen door de aangepaste aflossingstermijnen die [gedaagde] c.s. heeft opgesteld.
3.6.
[eiser] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] c.s. in de proces- en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.

4.De beoordeling

in conventie
Vernietiging VSO en leningsovereenkomsten wegens dwaling/ bedrog (primaire vordering)
4.1.
[eiser] c.s. stelt dat hij bij het aangaan van de VSO en/of leningsovereenkomsten dwaalde dan wel is bedrogen. Volgens [eiser] c.s. heeft [gedaagde] met toepassing van kunstgrepen hem bewogen het geld te verstrekken en bestond bij hem op dat moment een onjuiste voorstelling van zaken. [eiser] c.s. was in de veronderstelling dat de leningen nodig waren voor de koop en exploitatie van de steengroeven in Iran. [eiser] c.s. heeft de leningen verstrekt voor dit specifieke doel. Ondanks dat [eiser] c.s. daarom heeft verzocht, heeft [gedaagde] c.s. geen bewijs geleverd dat de steengroeven (althans de licenties) in eigendom zijn verkregen. Daardoor is het voor [eiser] c.s. onduidelijk of de steengroeven daadwerkelijk zijn gekocht en voor welk bedrag. Wel is gebleken dat [gedaagde] (een aanzienlijk deel van) de leningen heeft uitgegeven aan privédoeleinden. [eiser] was door [gedaagde] op de hoogte gebracht van het fenomeen
barter trade, omdat dit volgens [gedaagde] nodig was om het geld naar Iran te krijgen. Maar dat is iets anders dan het doen van exorbitante privéuitgaven, zoals het kopen van huizen, horloges, sportauto’s en het huren van jachten en privévliegtuigen. [gedaagde] heeft deze uitgaven voor [eiser] c.s. verzwegen. Om [eiser] c.s. te doen geloven dat de leningen toch voor de koop van de steengroeven waren aangewend heeft [gedaagde] diverse betalingsafschriften en een overeenkomst van geldlening tussen hem en een derde vervalst. Ook heeft [gedaagde] een onjuiste prognose gegeven over de omzet die met de steengroeven zou worden gerealiseerd om zo aan te tonen dat het haalbaar was om de leningen binnen vijf jaar terug te betalen. Tot slot heeft [gedaagde] een overeenkomst met [naam] gesloten en betalingen aan hem verricht, opdat [naam] bij het opstellen van de VSO [gedaagde] ’s belangen boven die van [eiser] c.s. stelde. Dit, terwijl bij [eiser] de indruk was gewekt dat [naam] als onafhankelijke bemiddelaar optrad. Al deze kunstgrepen hebben ertoe geleid dat [eiser] c.s. de leningsovereenkomsten is aangegaan en de VSO heeft ondertekend. Als [gedaagde] c.s. wel een juiste voorstelling van zaken had gegeven, dan had [eiser] dit niet gedaan en daarom moeten de overeenkomsten worden vernietigd, aldus steeds [eiser] c.s.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de VSO is aangegaan om duidelijkheid te scheppen over de beëindiging van de samenwerking, de wijze van terugbetaling van de leningen en het tegengaan van de schadelijke effecten van de lastercampagne. Nu de VSO daarmee in de plaats is gekomen van de oorspronkelijke leningsovereenkomsten, ligt in de eerste plaats ter beoordeling voor of het beroep op vernietiging van de VSO slaagt.
4.3.
Bij de rechtbank bestaat gerede twijfel of [gedaagde] het geleende geld van [eiser] geheel heeft besteed aan de koop en exploitatie van de steengroeven in Iran. Uit onderzoek van de FIOD is immers gebleken dat slechts een deel van het geld is overgemaakt naar Turkse vennootschappen, zoals vooraf door [gedaagde] was aangekondigd. Ondertussen besteedde [gedaagde] grote sommen geld in het casino, aan horloges en dure auto’s en aan de huur van een jacht in Zuid-Frankrijk. Zijn stelling dat deze uitgaven een instrument waren in het betalingsverkeer met Iran en dus indirect de koop en exploitatie van de steengroeven mogelijk maakten, heeft [gedaagde] op geen enkele wijze concreet gemaakt.
4.4.
Deze twijfel bestond echter voorafgaand aan het sluiten van de VSO ook al bij [eiser] , zo leidt de rechtbank af uit het dossier. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt immers dat [eiser] al in 2015 kopieën wilde van aankoopcontracten en licenties van de groeven. In het kort geding in 2017 vorderde [eiser] c.s. ook informatie, waaronder de eigendomspapieren en betalingsbewijzen voor de groeven. [eiser] c.s. stelde in die procedure duidelijkheid te willen over hoe het geleende bedrag was besteed. Hierover leefde bij [eiser] c.s. kennelijk toen al vragen.
Na het vonnis van de voorzieningenrechter is de GABME-berichtgeving gestart. Daarin werd [gedaagde] in verband gebracht met fraude en oplichting en werd gewezen op exorbitante uitgaven in het casino, aan dure auto’s en de huur van een luxe jacht. Vervolgens werd een artikel in Quote gepubliceerd over [gedaagde] en zijn geschil met [eiser] . [eiser] was van deze berichten op de hoogte. In een mail van 18 december 2017 van [naam] aan [eiser] wordt gesproken over de GABME-berichten. Op 8 januari 2018 heeft [eiser] een mail naar [naam] verstuurd met als onderwerp ‘uitwerking schikkingsovereenkomst’. In deze mail schrijft [eiser] onder meer: “
de afspraak zal dus kort en bondig moeten zijn. Waar is het geld gebleven. Hij[ [gedaagde] , rb]
garandeert dat het voor de aanschaf van de respectievelijke groeven is geweest. Mocht blijken dat dat niet het geval is, is de schuld direct opeisbaar. De Quote berichten zijn zorgwekkend, laten we daar geen misverstand over hebben. Er is blijkbaar meer aan de hand. Een strafbaar feit, zou ik dan ook niet willen uitsluiten.” [eiser] heeft uiteindelijk besloten de VSO aan te gaan, zonder dat daarin een garantie over de besteding van het geleende geld was opgenomen.
4.5.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden die voorafgingen aan de totstandkoming van de VSO leidt de rechtbank af dat de onzekerheden van [eiser] over de vraag of de steengroeven zijn aangekocht en hoe en waaraan het geleende geld precies is besteed in de VSO zijn verdisconteerd. Diezelfde onzekerheden kunnen dan geen grond meer opleveren voor vernietiging van de VSO. Deze onderwerpen zijn namelijk tussen partijen ter sprake gekomen voordat de VSO werd gesloten en met het sluiten van de VSO afgerond. [eiser] c.s. kan zich er gelet op voorgaande niet op beroepen dat hij over deze punten heeft gedwaald dan wel dat hij door [gedaagde] c.s. is bedrogen bij het sluiten van de VSO.
4.6.
[eiser] c.s. beroept zich verder op dwaling/bedrog omdat [naam] zich voordeed als onafhankelijk bemiddelaar, terwijl [gedaagde] [naam] had omgekocht, zodat [naam] de belangen van [gedaagde] boven die van [eiser] zou stellen. [naam] zou € 450.000 van [gedaagde] hebben ontvangen als vergoeding voor de ‘netwerkactiviteiten’ die [naam] voor [gedaagde] had verricht. Verder zou sprake zijn van een overeenkomst tussen [gedaagde] en [naam] waarbij [gedaagde] aan [naam] een vergoeding van € 10 miljoen zou betalen als de steengroeven werden verkocht. Ook dit argument leidt niet tot een geslaagd beroep op dwaling dan wel bedrog. Hoewel zeker vraagtekens gezet kunnen worden bij de aanzienlijke bedragen die [gedaagde] aan [naam] heeft betaald en in het vooruitzicht heeft gesteld, kan niet worden vastgesteld dat dit enig verband hield met het sluiten van de VSO. De door [eiser] c.s. daartoe gestelde feiten en omstandigheden bieden daarvoor onvoldoende grond. Van concrete aanwijzingen dat [eiser] door [naam] onder druk is gezet, dat [naam] misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat [eiser] in hem stelde of dat [naam] in de VSO een voor [gedaagde] gunstigere uitkomst heeft bewerkstelligd, is niet gebleken. [eiser] c.s. heeft onvoldoende onderbouwd hoe de vermeende omkoping van [naam] ertoe zou hebben geleid dat [eiser] c.s. ertoe is bewogen om de VSO aan te gaan.
4.7.
Hetzelfde gaat op voor de stelling dat [gedaagde] onjuiste prognoses aan [eiser] zou hebben voorgespiegeld. Ook voor deze stelling geldt dat [eiser] c.s. niet concreet heeft gemaakt welke informatie onjuist was en waarom juist die informatie hem ertoe heeft bewogen om de VSO te sluiten.
4.8.
Het beroep op vernietiging van de VSO slaagt dus niet. Dat brengt mee dat ook het beroep op vernietiging van de leningsovereenkomsten niet slaagt. Immers, in artikel 12 van de VSO is de volgende kwijtingsbepaling opgenomen: “
WAB[ [eiser] , rb]
en Sarabel verlenen DNM[ [gedaagde] , rb]
kwijting voor alle vorderingen in verband met de in 2015 begonnen en intussen beëindigde samenwerking en alles wat daarmee verband houdt en zullen dus terzake geen (vervolg-)procedures meer tegen DNM en aan hem gelieerde (rechts-)personen of ondernemingen starten. Deze kwijting ziet niet op de vorderingen van WAB/Sarabel tot terugbetaling van de lening en de rente en wat daarmee in verband staat (dus inclusief uitwinning zekerheden etc.).
Naar het oordeel van de rechtbank staat deze kwijting in de weg aan de vordering tot vernietiging van de leningsovereenkomsten.
Ontbinding VSO en leningsovereenkomsten (subsidiaire vordering)
4.9.
[eiser] c.s. stelt subsidiair dat de VSO en de leningsovereenkomsten moeten worden ontbonden omdat [gedaagde] c.s. is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de VSO.
4.10.
In artikel 3 van de VSO staat dat het bedrag van 75,35 miljoen euro met rente uiterlijk 31 december 2022 door [eiser] /Sarabel dient te zijn ontvangen. Er zijn drie tussentijdse betalingen afgesproken op 30 juni 2020, 30 juni 2021 en 30 juni 2022. Vast staat dat er tot op heden geen enkele betaling heeft plaatsgevonden. Bij brief van 16 december 2021 heeft [eiser] zowel [gedaagde] als RevealRox in gebreke gesteld.
4.11.
[gedaagde] c.s. voert aan dat partijen in de VSO zijn overeengekomen dat RevealRox de schuld van [gedaagde] zou overnemen. Zolang dit niet is gebeurd, kan volgens [gedaagde] c.s. de schuld niet bij RevealRox maar ook niet bij [gedaagde] worden opgeëist. [gedaagde] c.s. heeft in dit kader ook een beroep gedaan op schuldeisersverzuim, omdat het volgens hem aan [eiser] te wijten is dat de VSO niet is uitgewerkt en de schuldoverneming niet heeft plaatsgevonden. Dit verweer slaagt niet. Zolang de schuld aan [eiser] niet is overgenomen door RevealRox, blijft deze rusten op [gedaagde] . De in artikel 3 genoemde uiterste aflossingstermijn is niet afhankelijk gesteld van de schuldoverneming. Dat betekent dat het zonder schuldoverneming aan [gedaagde] was om uiterlijk op 31 december 2022 het volledige bedrag met rente te hebben afgelost. Aan die verplichting is niet voldaan.
4.12.
[gedaagde] doet daarnaast nog een beroep op schuldeisersverzuim en opschorting omdat [eiser] in strijd met de VSO aangifte en uitlatingen in de media heeft gedaan. Ook dit verweer slaagt niet. [gedaagde] heeft, voor zover er al sprake zou zijn van handelen in strijd met de VSO, onvoldoende onderbouwd op welke wijze dit daadwerkelijk in de weg stond aan terugbetaling. Bovendien rechtvaardigt een vermeende (eenmalige) schending van een mededelingsverbod niet een voortdurende opschorting van de betalingsverplichting door [gedaagde] .
4.13.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering van [eiser] c.s. tot ontbinding van de VSO wordt toegewezen. Dit heeft als gevolg dat de leningsovereenkomsten – die ten grondslag liggen aan de leningen – vanaf het moment van ontbinding herleven. Voor ontbinding van de leningsovereenkomsten bestaat geen aanleiding. In tegenstelling tot de VSO zijn er in de leningsovereenkomsten geen termijnen overeengekomen waarop de leningen moeten worden terugbetaald. De leningen waren voorafgaand aan de VSO nog niet opeisbaar en dat deze nog niet zijn terugbetaald levert dus geen tekortkoming op in de nakoming van een opeisbare verbintenis.
Nakoming leningsovereenkomsten (meer subsidiaire vordering)
4.14.
Op basis van de leningsovereenkomsten bestaat er uitsluitend voor [gedaagde] een terugbetalingsverplichting. Immers, alleen [gedaagde] staat in iedere leningsovereenkomst als partij genoemd. De leningsovereenkomsten zijn niet door of namens RevealRox ondertekend. RevealRox kan daarom niet worden aangesproken tot betaling van de leningen. De vorderingen ten aanzien van RevealRox zullen worden afgewezen.
4.15.
[gedaagde] zal het geleende geld terug moeten betalen. [eiser] c.s. en [gedaagde] hebben in de leningsovereenkomsten geen afspraken gemaakt over het tijdstip voor de terugbetaling. Artikel 7:129e van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt in dat geval dat de lener verplicht is het op grond van de overeenkomst verschuldigde terug te geven binnen zes weken nadat de uitlener heeft meegedeeld tot opeising over te gaan. Met het uitbrengen van de dagvaarding heeft [eiser] c.s. onmiskenbaar aan [gedaagde] meegedeeld dat hij de leningen moest terugbetalen. Overeenkomstig artikel 7:129e BW was [gedaagde] daarom verplicht binnen zes weken na de datum van de dagvaarding de leningen terug te betalen. De leningen zijn daarmee op 27 juli 2022 opeisbaar geworden.
4.16.
[eiser] c.s. heeft alle leningen aan [gedaagde] verstrekt op één na. Eén lening (lening III) is door Sapphire aan [gedaagde] verstrekt. Uit een akte van 7 juni 2018 volgt dat Sapphire haar vordering op [gedaagde] aan [eiser] heeft gecedeerd. Deze akte is naar [gedaagde] verstuurd, zodat wordt aangenomen dat hij op de hoogte was van de cessie van lening III. Bij de cessie van een vordering is in beginsel geen toestemming van de schuldenaar vereist. Dit betekent dat [gedaagde] van alle leningen betaling verschuldigd is aan [eiser] c.s. Het gaat in totaal om € 28.800.000 aan Sarabel en om € 46.549.430 aan [eiser] .
4.17.
[eiser] c.s. vordert een rentevergoeding zoals opgenomen in elke leningsovereenkomst. De rechtbank constateert dat partijen in alle leningsovereenkomsten zijn overeengekomen dat de lener ( [gedaagde] ) een jaarlijkse rente van 4,5% betaalt, berekend over de openstaande lening en te betalen aan het eind van elk kalenderjaar. Het verweer van [gedaagde] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij de rente moet betalen wordt verworpen. De algemene stellingen van [gedaagde] halen de drempel van onaanvaardbaarheid niet. De gevorderde rente is dan ook verschuldigd met ingang van de datum waarop elke lening aan [gedaagde] is verstrekt.
Aanpassen aflossingstermijnen
4.18.
[gedaagde] stelt dat hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een redelijke termijn moet worden gegund om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, omdat zich onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan waardoor het nog niet tot een succesvolle exploitatie van de steengroeven is gekomen. Deze onvoorziene omstandigheden zijn het opnieuw starten van de lastercampagne tegen [gedaagde] , de aangifte van [eiser] tegen [gedaagde] en het strafrechtelijk onderzoek naar [gedaagde] . Dit argument gaat niet op.
In de eerste plaats was van het begin af aan duidelijk dat [gedaagde] op enig moment de leningen moest terugbetalen. Daar is niet de voorwaarde aan verbonden dat hiervan pas sprake zou zijn bij succesvolle exploitatie van de steengroeven. Inmiddels zijn er acht jaren verstreken sinds [eiser] c.s. de eerste lening in juni 2015 aan [gedaagde] heeft verstrekt. Tot op heden heeft [gedaagde] zelfs geen begin gemaakt met terugbetaling. Tot slot zit tussen de datum van de dagvaarding en dit vonnis ook ruim een jaar, wat [gedaagde] nog eens een jaar de gelegenheid heeft gegeven om gelden voor de terugbetaling vrij te maken. Bij deze stand van zaken is het bieden van een extra termijn om aan de terugbetalingsverplichting te voldoen niet aan de orde.
In de tweede plaats heeft [gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de lastercampagne en het strafrechtelijk onderzoek geen gelegenheid heeft gehad om investeringen in de steengroeven te doen, waardoor die geëxploiteerd konden worden zodat met de opbrengst daaruit de leningen terugbetaald kunnen worden. Het blijft bij algemene stellingen. [gedaagde] heeft op geen enkele wijze concreet gemaakt welke pogingen hij heeft gedaan financiering te verkrijgen en welke kansen hij in dit kader daadwerkelijk is misgelopen.
Verklaring voor recht
4.19.
Naast terugbetaling van de leningen stelt [eiser] c.s. ook recht te hebben op schadevergoeding. Dat [gedaagde] op verschillende manieren heeft verhuld dat hij de leningen aan privédoeleinden besteedde is onrechtmatig volgens [eiser] c.s.
4.20.
De rechtbank constateert dat [eiser] c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van deze stelling. Zo heeft [eiser] c.s. nagelaten concreet te maken welk handelen van [gedaagde] tot welke schade voor [eiser] c.s. heeft geleid. Het verwijzen naar de gestelde kunstgrepen in combinatie met het noemen van een aantal kostenposten is daarvoor onvoldoende. [eiser] c.s. noemt dat hij kosten heeft moeten maken voor de beoogde joint venture, zoals kosten voor de oprichting van vennootschappen, het implementeren van administratiesystemen en salarissen van medewerkers. Hoe deze zeer algemeen beschreven kostenposten verband houden met de gestelde kunstgrepen is door [eiser] in het geheel niet aangevoerd. Dit betekent dat niet is voldaan aan de vereisten voor toewijzing van een vordering uit onrechtmatige daad, zodat de gevorderde verklaring voor recht en de verwijzing naar de schadestaatprocedure worden afgewezen.
in reconventie
4.21.
De vorderingen van [gedaagde] c.s. onder I-IV zien op nakoming van bepalingen uit de VSO. In het voorgaande is reeds overwogen dat de VSO is ontbonden. Nu de VSO niet meer bestaat, kan geen beroep meer worden gedaan op de bepalingen daarin. Hetzelfde geldt voor de vorderingen van [gedaagde] tot aanpassing van bepalingen uit de VSO om hem meer tijd te geven voor aflossing.
in conventie en reconventie
Slotsom en proceskosten
4.22.
De vorderingen van [gedaagde] c.s. worden afgewezen.
4.23.
De vordering van [eiser] c.s. tot betaling van € 75.349.430 door [gedaagde] wordt toegewezen, met de daarover verschuldigde rente op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld. De vordering tot betaling van dit bedrag door RevealRox wordt afgewezen.
4.24.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] c.s. in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 103,33
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat
€ 8.494,00(2,0 punten × tarief € 4.247,00)
Totaal € 14.334,33
4.25.
De proceskosten in reconventie worden begroot op € 598,00 (1 punt x tarief € 598,00). De nakosten worden begroot en toegewezen op de wijze als hierna onder de beslissing is vermeld.
4.26.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord de rechtbank verzocht een eventueel veroordelend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, waardoor hij nog niets hoeft te betalen als hij hoger beroep instelt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat zijn belang om zijn bedrijf te kunnen continueren zwaarder weegt dat het belang van [eiser] c.s. bij aanstondse terugbetaling. De rechtbank volgt hem hierin niet. Vanaf het aangaan van de eerste lening was duidelijk dat de leningen terugbetaald moesten worden. [eiser] c.s. wacht al jaren op betaling. Tot op heden heeft [gedaagde] niets aan [eiser] c.s. terugbetaald. Tot slot is [eiser] c.s. vermogend, waardoor geen sprake is van een restitutierisico voor [gedaagde] . Het belang van [eiser] c.s. bij aanstondse terugbetaling weegt daarom zwaarder dan het belang van [gedaagde] om nog niet aan de veroordeling te voldoen. De rechtbank zal de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
ontbindt de vaststellingsovereenkomst van 12 januari 2018 met onmiddellijke ingang;
5.2.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 46.549.430 (zesenveertigmiljoen vijfhonderdnegenenveertigduizend vierhonderddertig euro), vermeerderd met de contractuele rente van 4,5% per jaar zoals overeengekomen in de leningsovereenkomsten
- over € 2.199.430 met ingang van 26 januari 2016,
- over € 10.000.000 met ingang van 8 maart 2016,
- over € 4.500.000 met ingang van 18 mei 2016,
- over € 9.000.000 met ingang van 23 mei 2016,
- over € 10.000.000 met ingang van 3 augustus 2016,
- over € 850.000 met ingang van 2 december 2016,
- over € 5.000.000 met ingang van 12 december 2016,
- over € 5.000.000 met ingang van 23 december 2016
steeds tot de dag van volledige betaling,
5.2.2
veroordeelt [gedaagde] om aan Sarabel te betalen een bedrag van € 28.800.000 (achtentwintigmiljoen achthonderdduizend), vermeerderd met de contractuele rente van 4,5% per jaar zoals overeengekomen in de leningsovereenkomsten
- over € 1.000.000 met ingang van 22 juni 2015,
- over € 9.000.000 met ingang van 24 juni 2015,
- over € 9.600.000 met ingang van 17 augustus 2015,
- over € 1.900.000 met ingang van 19 augustus 2015,
- over € 2.300.000 met ingang van 20 april 2016,
- over € 5.000.000 met ingang van 6 mei 2016
steeds tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] c.s. tot op heden begroot op € 14.334,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de [eiser] c.s. tot op heden begroot op € 598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 271,00 voor de conventie en de reconventie samen aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.8.
verklaart de veroordelingen onder 5.1, 5.2, 5.3, 5.6 en 5.7 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Jöbsis, mr. T.T. Hylkema en mr. R.C.J. Hamming, rechters, bijgestaan door mr. S.P.F. Sneeboer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.