ECLI:NL:RBAMS:2023:4630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
C/13/731810 / HA RK 23-108
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek en tegenverzoek tot ontslag en schorsing van bestuurders van STAK op basis van artikel 2:298 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juli 2023 een beschikking gewezen in een geschil tussen verschillende partijen over het bestuur van de Stichting Administratiekantoor ter Continuering Huizenmaatschappij (STAK). De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. G.C. Endedijk, hebben verzocht om de schorsing van [verweerder 1] als bestuurder van de STAK en de benoeming van tijdelijke bestuurders. De verwerende partijen, waaronder [verweerder 1] en [verweerder 2], hebben tegenverzoeken ingediend, waaronder het ontslag van de verzoekers als bestuurders van de STAK. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een onherstelbare vertrouwensbreuk is ontstaan binnen het bestuur van de STAK, wat de continuïteit van de stichting en de aan haar verbonden vennootschap Huizenmij schaadt. De rechtbank heeft besloten om een tijdelijke bestuurder aan te stellen met beslissende stem om de impasse te doorbreken en de besluitvorming te waarborgen. De tijdelijke bestuurder is verantwoordelijk voor het opstellen van een plan van aanpak en begroting van de kosten van het bestuur, en moet verslag doen van zijn bevindingen na afloop van de termijn.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/731810 / HA RK 23-108
Beschikking van 20 juli 2023
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen:
[verzoeker 1],
2.
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen:
[verzoeker 2],
verzoekers, hierna gezamenlijk te noemen:
[verzoekers],
advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen:
[verweerder 1],
2.
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats 4] ,
hierna te noemen:
[verweerder 2],
verweersters,
advocaat mr. J. Stikkelbroeck te Amsterdam,
en
1. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR TER CONTINUERING HUIZENMAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende, hierna te noemen:
de STAK,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. HUIZENMIJ,
gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende, hierna te noemen:
Huizenmij,
advocaat mr. M.P.H. Sanders te Amsterdam,
3. de stichting
[belanghebbende 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende, hierna te noemen:
[belanghebbende 1],
advocaat mr. J. Stikkelbroeck te Amsterdam,
4.
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats 5] ,
belanghebbende, hierna te noemen:
[belanghebbende 2],
advocaat mr. A.M. van Riemsdijk te Bilthoven.
5.
[belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
belanghebbende, hierna te noemen:
[belanghebbende 3],
advocaat mr. J. Stikkelbroeck te Amsterdam,
6.
[belanghebbende 4],
wonende te [woonplaats 6] ,
belanghebbende, hierna te noemen:
[belanghebbende 4],
advocaat mr. J. Stikkelbroeck te Amsterdam,
[verweerder 1] en [verweerder 2] worden hierna gezamenlijk genoemd:
[verweerders]
[belanghebbende 1] , [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] worden hierna gezamenlijk genoemd:
[belanghebbenden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit
 het verzoekschrift van [verzoekers] , binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 31 maart 2023, met producties,
 het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek tot ontslag en het treffen van voorlopige voorzieningen van [verweerders] , met producties,
 het verweerschrift van Huizenmij, met producties,
 de aanvullende producties 37 tot en met 45 en productie 46 van [verzoekers] ,
 de aanvullende producties 87 en 88 en productie 89 van [verweerders] en [belanghebbenden] ,
 het e-mailbericht van mr. Endedijk van 23 mei 2023, met een wijziging van het verzoek.
Op 24 mei 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De zittingsaantekeningen van de griffier en de spreekaantekeningen van de raadslieden bevinden zich in het dossier.
Mr. Endedijk heeft per e-mail van 31 mei 2023 om beschikking gevraagd. Op 1 juni 2023 zijn drie e-mails gevolgd: twee van mr. S. Knottnerus, kantoorgenoot van mr. Stikkelbroeck, en één van mr. Sanders.
1.2.
De rechtbank heeft partijen per e-mail van 9 juni 2023 bericht dat zij op 20 juli 2023 beschikking zal wijzen. Zij heeft ook bericht dat in afwachting hiervan vooralsnog geen datum voor een mondelinge behandeling wordt bepaald inzake het verzoek van Beaufort c.s. met betrekking tot de [belanghebbende 1] (C/13/732989 / HA RK 23/137; zie ook 2.46 hierna).

2.De feiten

2.1.
Huizenmij beheert een vastgoedportefeuille. Bij de oprichting in 1891 is een deel van het gezamenlijk familievermogen van de familie [naam 5] en de familie [familienaam] in Huizenmij ondergebracht.
2.2.
De aandelen in Huizenmij waren tot 2002 in gelijke delen verdeeld onder [naam 5] (hierna: [naam 5] ) en [naam 1] .
2.3.
In 2002 hebben zij de STAK opgericht om de aandelen te certificeren. De STAK houdt alle aandelen in het kapitaal van Huizenmij en heeft daarvoor certificaten uitgegeven. Het statutaire doel van de STAK is: “
het verzekeren van de continuïteit in het bestuur en het beleid en ondernemerschap van (..) Huizenmij, waarbij in redelijkheid rekening zal worden gehouden met de belangen van de certificaten van aandelen in de vennootschap en eventuele vruchtgebruikers van deze certificaten.“ [naam 5] en de heer [naam 1] waren bestuurders van de STAK. Daarnaast waren zij beiden bestuurders van Huizenmij en van de [belanghebbende 1] .
2.4.
De STAK heeft 3.200 certificaten van aandelen uitgegeven.
2.5.
[naam 5] heeft zijn helft van de certificaten (inmiddels zijn dat er 1.600) in de
periode van 2006-2011 geschonken aan de [belanghebbende 1] , een in 1913 opgerichte stichting met een charitatieve doelstelling.
2.6.
De heer [naam 1] hield de andere helft van de certificaten. De heer en [verweerder 1] hebben een adviestraject ingezet met (fiscaal) adviesbureau Arcagna over de overerving van de certificaten en de verschuldigde belastingen. De successierechten zouden (deels) moeten worden betaald door uitkering van een superdividend door Huizenmij.
2.7.
[belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] zijn de twee kinderen van de heer [naam 1] en [verweerder 1] . De heer [naam 1] heeft bij wijze van proefschenking op enig moment aan hen ieder twee certificaten geschonken.
2.8.
Sinds het overlijden van de heer [naam 1] op 8 oktober 2021, vallen de 1.596 resterende certificaten binnen deze staak in de onverdeelde nalatenschap ofwel in de huwelijksgemeenschap. [verweerder 1] is de executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van de heer [naam 1] . Zij heeft momenteel het vruchtgebruik van deze certificaten en oefent ook alle rechten hierop uit, waaronder de stemrechten in de STAK.
het bestuur van de STAK
2.9.
[verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [belanghebbende 3] , [belanghebbende 2] , [verweerder 2] en [verweerder 1] zijn of waren op enig moment bestuurder van de STAK (zie nummer 2.15 en verder). Voor wat betreft [verzoeker 1] , geldt dat hij in 2012 met het volgende bestuursbesluit is benoemd:
“1. [ [naam 5] , rb]
2. [de heer [naam 1] , rb] (..) en
3. de heer (..) [naam 2] (..)
Tezamen het voltallige bestuur van:
[de STAK, rb]
Besluiten hierbij:
1.
de statuten van de STAK te wijzigen overeenkomstig de conceptakte van statutenwijziging (..),
2.
ieder lid van de STAK (…) te machtigen (..) de akte van statutenwijziging te passeren,
3.
..
4.
[ [verzoeker 1] , rb] (..) te benoemen als secretaris van de Vennootschap per het van kracht worden van de statutenwijziging als bedoeld onder 2.
5.
(..)”
2.10.
Volgens artikel 12 van de statuten van de STAK bestaat het bestuur uit één of
twee bestuurders A, die zijn gelieerd aan de familie [naam 5] , de [belanghebbende 1] of zijn aangewezen door bestuurders A en B tezamen. Bestuurders B, waarvan er één of twee zijn en die zijn gelieerd aan de familie [familienaam] : als echtgenote van de heer [naam 1] of als zijn nakomelingen in de rechte lijn. Bestuurder C, die - kort gezegd - een onafhankelijke derde moet zijn met kennis van zaken. In lid 4 van artikel 12 van de statuten staat dat de opvolging van bestuursleden door het bestuur zelf wordt geregeld door middel van coöptatie.
2.11.
Verder bepalen de statuten dat zowel de voorzitter als de secretaris bevoegd zijn om een bestuursvergadering bijeen te roepen. Op grond van artikel 13 van de statuten worden in het bestuur besluiten genomen met een volstrekte meerderheid van stemmen, voor zover de statuten geen grotere meerderheid voorschrijven. In lid 8 is opgesomd welke besluiten moeten worden genomen met algemene stemmen. Verder bepaalt lid 2 onder c dat het bestuur tijdens de vergadering alleen geldige besluiten kan nemen als de meerderheid van de bestuursleden bij de vergadering aanwezig is of met een volmacht is vertegenwoordigd. In geval de stemmen staken, heeft de voorzitter de doorslaggevende stem.
2.12.
In artikel 15 van de statuten staat dat de STAK wordt vertegenwoordigd door het gezamenlijk handelen van de bestuurders.
2.13.
In artikel 16 van de statuten is bepaald dat een bestuurder defungeert als hij niet meer voldoet aan de aan die betrokken bestuurder gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 12 lid 2, letters a, b en c (de onder nummer 2.10. genoemde vereisten). In het derde lid van dat artikel staat dat het bestuur op een uitdrukkelijk daartoe bijeengeroepen vergadering bevoegd is een bestuurder te schorsen of van zijn functie te ontheffen.
2.14.
Het STAK-bestuur draagt samen met het bestuur van Huizenmij zorg voor de organisatie van de algemene vergadering van aandeelhouders van Huizenmij (AVA). Daarin hebben naast de aandeelhouders ook de certificaathouders vergaderrecht, zo volgt uit artikel 13 lid 1 van de statuten van Huizenmij. Op grond van het bepaalde in artikel 18 van de statuten van Huizenmij hebben certificaathouders geen stemrecht, dat komt slechts toe aan de houders van aandelen.
de periode augustus 2021 - heden
2.15.
Het bestuur van de STAK bestond in augustus 2021 uit [belanghebbende 2] , [belanghebbende 3] , [verzoeker 2] en [verzoeker 1] . [belanghebbende 2] was en is daarnaast bestuurder van Huizenmij.
2.16.
De relatie tussen [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] was al jaren gespannen. In de loop van 2021 is deze situatie geëscaleerd binnen de besturen van de diverse entiteiten. Beide broers hebben toen onafhankelijk van elkaar kenbaar gemaakt dat de situatie niet langer houdbaar was en dat zij uit het bestuur wilden terugtreden. In augustus en september 2021 is erover gesproken dat beide broers zouden terugtreden als bestuurder van de STAK.
2.17.
Het bestuur van de STAK is hierna opgeroepen voor een vergadering op 5 oktober 2021 met op de agenda onder meer als onderwerp “
bestuur STAK Huizenmij ter continuatie”.
2.18.
Tijdens de bestuursvergadering op 5 oktober 2021 heeft [belanghebbende 3] aangegeven niet te willen aftreden zolang niet bekend is welke andere vertegenwoordiger van de familie zijn plaats in het bestuur zou innemen. Het bestuur heeft vervolgens gestemd over het besluit tot aftreden van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] als bestuurder en heeft dit besluit, onder protest van [belanghebbende 3] , aangenomen.
2.19.
Op 14 oktober 2021 heeft [verweerder 1] zitting genomen in het bestuur van de STAK, namens de familie [familienaam] als bestuurder B. [verweerder 2] werd benoemd als bestuurder A.
2.20.
De benoemingen van [verweerder 1] en [verweerder 2] als bestuurders van de STAK zijn bekrachtigd in de vergadering van 8 december 2021. In de notulen daarvan staat onder meer het volgende.
“(..) [verzoeker 2] , rb] verwelkomt de nieuwe bestuurders, [verweerder 1] en [verweerder 2]
[ [verweerder 2] , rb]. Beide hebben veel bestuurservaring. (...) [verweerder 2] is vanuit de
[belanghebbende 1] toegetreden tot de STAK daar [ [verzoeker 1] , rb] op
termijn het bestuur van de [belanghebbende 1] zal verlaten. Dit is een overgangsfase,
dus een mooie transitie. (..)”
2.21.
Het bestuur van de [belanghebbende 1] werd eind 2021 gevormd door [verweerder 2] , [belanghebbende 3] , [verzoeker 1] en diens zoon [naam 3] en neef [naam 4] . De [belanghebbende 1] heeft een commissaris: de vereniging Luthers Diaconessenhuis Fonds. In feite wordt dit commissariaat uitgeoefend door een bestuurslid van die vereniging, [naam 6] .
2.22.
In een e-mail van 21 maart 2022 schrijft [belanghebbende 3] aan [verzoeker 2] , met kopie aan de overige bestuursleden van de STAK:
“Ik heb echt zelf de beslissing genomen om uit de STAK te gaan, in goed overleg met mijn ouders (..). Het is wel dubbel als ik zie hoe zwaar mijn moeder het hiermee heeft nu de familieverhoudingen zo op scherp staan maar ik sta achter mijn beslissing(en).”
2.23.
Op enig moment ontstaat binnen de [belanghebbende 1] discussie over de samenstelling van het bestuur. [naam 4] is hierna op 1 juni 2022 afgetreden als bestuurder van de [belanghebbende 1] .
2.24.
Op 24 juni 2022 heeft een AVA van Huizenmij plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering was [verweerder 1] afwezig en werd zij vertegenwoordigd door [belanghebbende 3] .
2.25.
Tijdens een bestuursvergadering van de [belanghebbende 1] op 23 augustus 2022 is [belanghebbende 4] benoemd als bestuurder van de [belanghebbende 1] .
2.26.
In een mail van 24 augustus 2022 schrijft [verweerder 2] aan [verzoeker 2] dat tijdens de eerstvolgende bestuursvergadering van de STAK, [belanghebbende 4] namens de [belanghebbende 1] zitting zal gaan nemen in het bestuur van de STAK en dat zij en [verzoeker 1] zullen terugtreden als bestuurders.
2.27.
Per e-mail van 26 augustus 2002 heeft [verzoeker 2] hierop de reactie gegeven dat in de statuten van de STAK staat dat het bestuur van de STAK zelf haar opvolging bepaalt, dat [verzoeker 1] hem telefonisch heeft laten weten niet te willen aftreden in de komende vergadering en dat zijn terugtreden als bestuurslid ook niet op de agenda zal komen.
2.28.
Op 23 september 2022 was een AVA van Huizenmij gepland, waar onder meer de vaststelling van de jaarrekening 2021/2022, de decharge van het bestuur, de resultaatsbestemming en het superdividend op de agenda stonden. Daags voor deze vergadering meldde [verweerder 1] zich af vanwege onvoorziene omstandigheden. [verweerder 2] meldde zich ziek. Zij hebben geen volmachten afgegeven, waardoor geen rechtsgeldige besluitvorming kon plaatsvinden.
2.29.
Op 26 september 2022 heeft een bestuursvergadering van de [belanghebbende 1] plaatsgevonden. [naam 3] is vlak voor de vergadering teruggetreden als bestuurder. Tijdens de vergadering is het vertrouwen in [verzoeker 1] opgezegd, waarna ook hij is teruggetreden als bestuurder van de [belanghebbende 1] .
2.30.
Op 12 oktober 2022 was opnieuw een AVA van Huizenmij gepland, met nagenoeg dezelfde agenda als de eerder op 23 september 2022 geplande AVA. [verweerders] zijn wederom niet verschenen op deze vergadering en hebben ook geen volmachten afgegeven.
2.31.
Bij brief van 12 oktober 2022 heeft de advocaat van de [belanghebbende 1] verzocht om het voorzitterschap van [verzoeker 2] te agenderen en hem verzocht ervoor zorg te dragen dat [verzoeker 1] voor de volgende bestuursvergadering zou zijn uitgeschreven als STAK-bestuurder.
2.32.
Bij brief van 24 oktober 2022 is namens [verzoekers] hierop gereageerd dat de [belanghebbende 1] niet kan bepalen wie namens haar in het bestuur van de STAK zit, [verzoeker 1] met het opgeven van zijn bestuurslidmaatschap bij de [belanghebbende 1] niet is gedefungeerd als STAK-bestuurder en dat geen gehoor zal worden gegeven aan het verzoek.
2.33.
De advocaat van Huizenmij schrijft diezelfde dag aan de STAK dat besluitvorming in de algemene vergadering niet mogelijk is doordat [verweerders] niet op de vergaderingen verschijnen. De STAK wordt daarnaast, onder meer, gevraagd om uiterlijk op 4 november 2022 te besluiten over de vaststelling van de jaarrekening, de decharge van het bestuur van Huizenmij en de dividenduitkering.
2.34.
De STAK en [verweerders] hebben hier niet op gereageerd. [verzoekers] hebben laten weten dat er voorlopig niet tot besluitvorming zal kunnen worden overgegaan.
2.35.
Op 27 oktober 2022 heeft een bestuursvergadering van de STAK plaatsgevonden. Op de agenda stond onder meer de benoeming van [belanghebbende 4] als bestuurder A en de positie van [verzoeker 1] als bestuurder van de STAK. [verweerder 1] en [verweerder 2] waren afwezig, zoals kort daarvoor was aangekondigd in een brief van hun advocaat van diezelfde datum, waarin deze voorstelde een volgende vergadering bijeen te roepen, met op de agenda onder meer het (her)benoemen van een secretaris.
2.36.
In een e-mail van 31 oktober 2022 schrijft mr. Stikkelbroeck namens zijn cliënten [verweerder 1] en [verweerder 2] dat zij onder andere instemmen met het vaststellen van de jaarrekening van Huizenmij.
2.37.
In reactie op het voorgaande schrijft mr. Sanders in een e-mail van 1 november 2022 namens Huizenmij dat een eventueel aandeelhoudersbesluit door de STAK als aandeelhouder zal moeten worden genomen op de wijze zoals voorzien in de statuten van Huizenmij.
2.38.
Partijen hebben vanaf eind 2022 geprobeerd in onderling overleg tot een oplossing te komen voor de situatie, ook door middel van mediation, maar zijn daarin niet geslaagd.
2.39.
De erven [familienaam] hebben op 3 februari 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst over de afwikkeling van de nalatenschap van de heer [naam 1] , onder meer over de successierechten. Deze zouden (deels) moeten worden betaald door uitkering van een superdividend door Huizenmij, op basis van een daartoe opgesteld advies van Arcagna aan de STAK van 25 januari 2023. Over de wijze van uitvoering bestaat echter onenigheid; om ervoor te zorgen dat dit superdividend wel aan de certificaathouders van de familie [familienaam] wordt uitgekeerd maar niet ook aan de [belanghebbende 1] hoeft te worden uitgekeerd is een statutenwijziging nodig waarbij de certificaten van aandelen worden verletterd. De [belanghebbende 1] zou dan via preferente dividenduitkeringen gecompenseerd kunnen worden. Zij heeft verklaard daarmee in te stemmen onder de voorwaarde dat de stemverhouding binnen de STAK wordt hersteld, door [belanghebbende 4] te benoemen als bestuurder A met 2 stemmen en [verweerder 2] en [verzoeker 1] te laten aftreden of te ontslaan.
2.40.
In een e-mail van 13 februari 2023 schrijft mr. Sanders dat de hypotheekadviseur van Huizenmij op 8 februari 2023 erop heeft gewezen dat Huizenmij volgens de kredietdocumentatie formeel
in defaultverkeert ter zake de hypothecaire financiering van € 20 miljoen van Berlin Hyp AG aan Huizenmij, omdat de jaarrekening niet tijdig is vastgesteld. Ook schrijft mr. Sanders dat Berlin Hyp AG zelf nog geen actie heeft ondernomen en nog geen
notice of defaultheeft verzonden. Namens Huizenmij verzoekt
mr. Sanders vervolgens aan de bestuurders van de STAK om door middel van een bijgevoegd schriftelijk aandeelhoudersbesluit alsnog de jaarrekening vast te stellen.
2.41.
In een e-mail van 14 februari 2023 schrijft [belanghebbende 2] over zijn overleg met Berlin Hyp AG van die ochtend. Hij schrijft dat het gesprek over de
defaultop dat moment met een sisser is afgelopen.
2.42.
Bij schriftelijk aandeelhoudersbesluit buiten vergadering van 24 februari 2023 is de jaarrekening van Huizenmij vastgesteld.
juridische procedures
2.43.
Op 31 maart 2023 heeft Huizenmij een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het hof Amsterdam (Ondernemingskamer) aanhangig gemaakt. In die procedure is onder meer verzocht bij voorlopige voorziening het stemrecht verbonden aan de aandelen over te dragen aan een onafhankelijk beheerder. [verweerder 1] , [verweerder 2] en [belanghebbende 3] hebben verweerschriften ingediend, waarin is geconcludeerd tot afwijzing, subsidiair tot benoeming van [verweerder 1] tot beheerder en schorsing van [belanghebbende 2] als bestuurder van Huizenmij.
2.44.
Op diezelfde datum, 31 maart 2023, hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] onderhavig verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank. [verweerder 1] en [verweerder 2] hebben tegenverzoeken ingediend.
2.45.
Vanwege de aanhangige procedures en de daardoor ontstane onzekerheid over het kunnen uitkeren van superdividend, heeft [verweerder 1] eind april 2023 verlengd uitstel aangevraagd voor het doen van aangifte van erfbelasting.
2.46.
Op 28 april 2023 hebben [verzoekers] nog een verzoekschrift tot ontslag dan wel schorsing van bestuurders en tot het treffen van voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 2:298 BW ingediend, in dat geval gericht tegen [belanghebbende 3] , [verweerder 2] en [belanghebbende 4] als bestuurders van de [belanghebbende 1] .
2.47.
Op 1 mei 2023 hebben de [belanghebbende 1] en [verweerder 1] een kort geding aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. Daarin vorderen zij onder meer dat [verzoekers] worden geschorst als bestuurders van de STAK. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen bij vonnis van 23 mei 2023 afgewezen.
2.48.
[verweerder 2] is per 19 mei 2023 vrijwillig afgetreden als bestuurder van de STAK. [verzoekers] hebben hierop hun verzoeken aangepast (zie nummer 3.1 hierna).
2.49.
De Ondernemingskamer heeft op 6 juli 2023 een beschikking gewezen, waarin een onderzoek is bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Huizenmij. Zij heeft ook een onmiddellijke voorziening getroffen, waarbij de door de STAK gehouden aandelen in Huizenmij ten titel van beheer zijn overgedragen aan een tijdelijk beheerder.

3.Het geschil

Het verzoek van [verzoekers]
3.1.
verzoeken na wijziging van hun verzoek - samengevat - bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
bij voorlopige voorziening [verweerder 1] te schorsen als bestuurder van de STAK, met benoeming van twee tijdelijke bestuurders in haar plaats, en met de bepaling dat deze voorziening blijft gelden totdat bij eindbeslissing in het ontslag is voorzien, althans te beslissen zoals in goede justitie geraden wordt geacht;
ij eindbeslissing [verweerder 1] als bestuurder van de STAK te ontslaan, dan wel (subsidiair) haar te schorsen, althans te beslissen zoals in goede justitie geraden wordt geacht; en
[verweerders] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoekers] leggen aan hun verzoeken, in het kort, het volgende ten grondslag:
 [verweerder 1] verschijnt niet ter vergadering en is evenmin bereid anderszins te overleggen, daarmee verwaarloost zij haar taak en is sprake van disfunctioneren;
 [verweerder 1] laat zich leiden door de belangen van haar achterban (de [belanghebbende 1] en de familie [familienaam] ) en miskent daarmee dat zij onafhankelijkheid heeft te betrachten, zij moet zich laten leiden door de doelstelling van de STAK en daaraan dienstbaar zijn;
 het handelen van [verweerder 1] komt neer op een poging van bepaalde certificaathouders om oneigenlijke zeggenschap te verkrijgen binnen de STAK.
3.3.
[verweerder 1] voert verweer.
Het tegenverzoek van [verweerders]
3.4.
[verweerders] verzoeken - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
bij voorlopige voorziening en voor de duur van het geding:
[verzoeker 2] te schorsen als bestuurder van de STAK;
[verzoeker 1] te schorsen als bestuurder van de STAK;
[verweerder 1] te benoemen tot (tijdelijk) voorzitter van de STAK;
[belanghebbende 4] te benoemen tot tijdelijk bestuurder A van de STAK;
bij eindbeslissing:
te bepalen dat [verzoeker 1] is gedefungeerd als bestuurder van de STAK, dan wel hem te ontslaan, dan wel te schorsen als bestuurder van de STAK;
[verzoeker 2] te ontslaan, dan wel te schorsen als bestuurder van de STAK;
[verweerder 1] te benoemen tot voorzitter van de STAK; en
[verzoekers] te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
[verweerders] leggen in de kern het volgende aan hun verzoeken ten grondslag, welke verzoeken worden onderschreven door [belanghebbenden] :
 [verzoeker 1] is gedefungeerd, zijn bestuurderschap binnen de STAK is automatisch geëindigd toen hij aftrad als bestuurder van de [belanghebbende 1] ;
 [belanghebbende 3] is op onreglementaire manier ontslagen als bestuurder B van de STAK, waardoor de familie [familienaam] en daarmee de helft van de certificaathouders niet meer waren vertegenwoordigd in het bestuur van de STAK;
 [verzoekers] weigeren een bestuursvergadering bijeen te roepen en daarbij het benoemen van een nieuwe voorzitter, het (beëindigen van het) bestuurslidmaatschap van [verzoeker 1] en het benoemen van [belanghebbende 4] als bestuurder A te agenderen. Ook weigeren [verzoekers] het benoemen van een secretaris te agenderen, waardoor [verzoeker 2] als voorzitter het alleenrecht behoudt om vergaderingen bijeen te roepen;
 [verzoekers] hebben geweigerd om schriftelijk de jaarrekening van Huizenmij vast te stellen;
 [verzoekers] claimen de meerderheid van stemmen binnen het STAK-bestuur (twee van de voorzitter, die de doorslaggevende stem heeft) en proberen daarmee de
zeggenschap naar zich toe te trekken. Dit terwijl de statuten een twee derde
meerderheidsstem aan de vertegenwoordigers van de certificaathouders toekennen;
 [verzoekers] houden de besluitvorming over het superdividend tegen;
 [verzoekers] handelen in strijd met hun fiduciaire opdracht, met de statuten, met de artikelen 2:8 en 2:9 BW en ook onrechtmatig jegens [verweerders]
3.6.
[verzoekers] voeren verweer. Dat verweer wordt onderschreven door Huizenmij.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader
ingegaan.

4.De beoordeling

Artikel 2:298 BW
4.1.
Partijen verzoeken over en weer het onmiddellijke ontslag, althans de onmiddellijke schorsing, van elkaar als bestuurder(s) van de STAK op grond van het bepaalde in artikel 2:298 BW. De verzoeken lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Toetsingskader
4.2.
De mogelijkheid van ontslag en schorsing van een bestuurder van een stichting is bij de rechter neergelegd, bij gebrek aan een toezichtmogelijkheid op het bestuur door bijvoorbeeld een algemene vergadering van leden (bij een vereniging) of aandeelhouders (bij een besloten of naamloze vennootschap). Omdat de STAK geen onderneming in stand houdt als bedoeld in artikel 2:344, aanhef en onder b, BW, valt zij buiten het toepassingsbereik van het enquêterecht. Wel geldt dat het per 1 juli 2021 op grond van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) gewijzigde artikel 2:298 BW op haar bestuur van toepassing is. De gronden voor het ontslag van een bestuurder zijn met die wetswijziging verruimd, waardoor de rechtbank onder meer bij de verwaarlozing van de bestuurstaak en op grond van andere gewichtige redenen tot het ontslag kan beslissen. Ook onder deze nieuwe regeling blijft echter gelden dat de rechter de nodige terughoudendheid in acht moet nemen bij de toetsing van het bestuurlijk gedrag. Het is niet de bedoeling dat de rechter op de stoel van het bestuur plaatsneemt. Het ontslag van een bestuurder is een middel dat zwaar ingrijpt in de governance van de stichting en verstrekkende gevolgen heeft voor de bestuurder(s), mede gezien het aan het ontslag gekoppelde bestuursverbod.
4.3.
Gedurende het onderzoek naar de ontslaggronden, heeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van partijen voorlopige voorzieningen te treffen. Uit de rechtspraak en de wetsgeschiedenis (zie onder meer HR 10 november 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AY8290 en Kamerstukken II 1972/73, 11 005,11 416, nr. 7, p. 16) blijkt dat daarvoor aansluiting kan worden gezocht bij de onmiddellijke voorzieningen uit het enquêterecht. Het is onder meer mogelijk om bij wijze van voorlopige voorziening een tijdelijke bestuurder aan te wijzen. De rechter is niet gebonden aan de door partijen verzochte voorzieningen en is ook niet gehouden om voorlopige voorzieningen te treffen.
4.4.
Tegen de achtergrond van het hiervoor weergegeven kader zal de rechtbank de verschillende over en weer gemaakte verwijten bespreken.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat zowel [verzoekers] als [verweerder 1] als bestuurders van de STAK in deze zaak (over en weer) als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Na het terugtreden van [verweerder 2] als bestuurder hebben [verzoekers] hun verzoek gewijzigd en enkel tegen [verweerder 1] gericht. De vraag of [verweerder 2] na haar terugtreden als bestuurder een belang heeft bij het mede door haarzelf ingediende (tegen)verzoek, ligt echter nog voor. De rechtbank is van oordeel dat [verweerder 2] hierbij een zelfstandig belang heeft, omdat zij zo nauw betrokken is geweest bij het onderwerp dat in deze procedure wordt behandeld dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen (zie HR 10 november 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AY8290).
Defungeren [verzoeker 1]
4.6.
[verweerders] stellen zich allereerst op het standpunt dat [verzoeker 1] is gedefungeerd als bestuurder van de STAK en dat hij daarom ten onrechte vasthoudt aan zijn bestuursfunctie. Hiertoe stellen zij dat [verzoeker 1] is benoemd als bestuurder van de STAK namens de [belanghebbende 1] , zoals hij ook zelf meerdere malen in vergaderingen zou hebben gezegd en in notulen is vastgelegd. Omdat [verzoeker 1] is afgetreden als bestuurder van de [belanghebbende 1] , is op grond van artikel 16 lid 1 sub d van de statuten daarmee ook zijn bestuurderschap van de STAK geëindigd. Hij voldoet niet langer aan de kwaliteitseisen van artikel 12 lid 2 sub a, aldus steeds [verweerders]
4.7.
[verzoekers] hebben het voorgaande bestreden. Zij voeren, ook onder verwijzing naar artikel 12 lid 2 sub a van de statuten, aan dat [verzoeker 1] is benoemd door de oprichters, de heer [naam 1] en [naam 5] als bestuurders A en B, gezamenlijk. Om deze benoeming mogelijk te maken zijn de statuten destijds gewijzigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker 2] verklaard dat de heer [naam 1] dit hem ook met zoveel woorden heeft gezegd en dat de toenmalige derde bestuurder van de STAK, [naam 2] , dit kan bevestigen.
4.8.
De rechtbank overweegt dat de benoeming van bestuurders van een rechtspersoon slechts kan plaatsvinden bij (rechtsgeldig) besluit van het daartoe op grond van de statuten bevoegde orgaan, in dit geval het bestuur van de STAK. Daarin ligt besloten dat de hoedanigheid waarin bestuurders van een rechtspersoon zijn benoemd, moet worden beoordeeld aan de hand van het benoemingsbesluit. Dit besluit zal zo nodig moeten worden uitgelegd. Bij de uitleg van het besluit kent de rechtbank in ieder geval groot gewicht toe aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het besluit en de statuten van de rechtspersoon.
4.9.
Het is niet in geschil dat een STAK-bestuurder die op grond van de statuten in een bepaalde hoedanigheid is benoemd, ook deze hoedanigheid moet behouden om bestuurder te kunnen blijven. De rechtbank overweegt dat de vaststelling (achteraf) dat een bestuurder op grond van de statuten is gedefungeerd niet alleen verstrekkende gevolgen heeft voor de betrokken bestuurder zelf, maar ook ingrijpt op de besluitvorming en vertegenwoordiging van de rechtspersoon. Partijen lezen in het benoemingsbesluit van [verzoeker 1] ieder een andere hoedanigheid waarin hij is benoemd. Omdat [verweerder 1] aan de door haar voorgestane uitleg de gevolgen verbindt dat [verzoeker 1] is gedefungeerd, rust op haar de plicht dit nader te motiveren.
4.10.
Als het besluit waarbij [verzoeker 1] is benoemd nader wordt bekeken, blijkt dat daarin niets is vermeld over de hoedanigheid waarin [verzoeker 1] als bestuurder is benoemd. Het standpunt van [verweerder 1] dat [verzoeker 1] is benoemd in zijn hoedanigheid van bestuurder van de [belanghebbende 1] , vindt daarom geen steun in de tekst van het besluit. De statuten voorzien daarnaast zowel in een benoeming als bestuurder van de [belanghebbende 1] als in een benoeming als gezamenlijk door bestuurder A en B aangewezen bestuurder, zodat ook de statuten geen uitkomst bieden. Het is de rechtbank verder niet gebleken dat aan het benoemingsbesluit een bestuursvergadering vooraf is gegaan en hiervan notulen beschikbaar zijn, zodat zij ook niet op die wijze over enige toelichting bij het besluit beschikt. Zij zal de door [verweerder 1] voorgestane uitleg daarom verder moeten beoordelen aan de hand van de door haar ingenomen stelling dat [verzoeker 1] meermaals zelf zou hebben verklaard dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurder van de [belanghebbende 1] is benoemd. Dat [verzoeker 1] zelf meermaals zou hebben verklaard dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurder van de [belanghebbende 1] is benoemd, wat hij overigens bestrijdt, is op zichzelf onvoldoende om de uitleg van [verweerders] te volgen. Aangezien de tekst van het benoemingsbesluit niet bepaalt in welke hoedanigheid [verzoeker 1] is benoemd, het op grond van de statuten mogelijk is dat een bestuurder door bestuurders A en B gezamenlijk wordt benoemd en de benoeming van [verzoeker 1] in ieder geval daaraan voldoet, wordt [verweerders] niet gevolgd in hun stelling dat [verzoeker 1] (uitsluitend) in zijn hoedanigheid van bestuurder van de [belanghebbende 1] is benoemd. De rechtbank komt dan ook niet tot de conclusie dat [verzoeker 1] na zijn aftreden als bestuurder van de [belanghebbende 1] is gedefungeerd als bestuurder van de STAK. Dit betekent dat de door [verweerders] ingediende (tegen)verzoeken onverkort voorliggen ten aanzien van [verzoeker 1] als STAK-bestuurder.
Onregelmatig ontslag van [belanghebbende 3]
4.11.
[verweerders] hebben aan hun verzoeken ten grondslag gelegd dat [verzoekers] in strijd met de statuten [belanghebbende 3] hebben ontslagen als bestuurder. Zij stellen dat binnen het STAK-bestuur weliswaar over de vrijwillige terugtreding van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] is gesproken, maar dat [belanghebbende 3] hieraan de voorwaarde heeft verbonden dat eerst een nieuwe bestuurder namens de familie [familienaam] moest worden gevonden. De overige bestuurders hebben hier niet aan willen voldoen en hebben vervolgens het ontslag van [belanghebbende 3] in stemming gebracht tijdens de vergadering van 5 oktober 2021, zonder dat een dergelijk besluit geagendeerd was. Daarmee is [belanghebbende 3] in strijd met de statuten ontslagen.
4.12.
[verzoekers] hebben hiertegen aangevoerd dat [belanghebbende 3] vrijwillig is teruggetreden en dat het hem voldoende duidelijk moet zijn geweest dat op de vergadering over zijn terugtreden zou worden beslist. Omdat [belanghebbende 3] voor de vergadering volledig en onvoorwaardelijk met zijn ontslag had ingestemd, was dat op de vergadering een voldongen feit. Bovendien heeft [belanghebbende 3] naderhand ook in zijn aftreden berust.
4.13.
De rechtbank stelt voorop dat [belanghebbende 3] en [belanghebbende 2] het aanvankelijk eens waren dat zij vrijwillig zouden terugtreden, omdat ze niet meer met elkaar konden samenwerken. In het licht daarvan wordt aangenomen dat het de broers ook genoegzaam bekend was dat hierover gesproken zou worden tijdens de bestuursvergadering van 5 oktober 2021. Vaststaat echter dat [belanghebbende 3] tijdens de vergadering aan zijn vrijwillige terugtreding een voorwaarde verbond, namelijk dat eerst een familielid gevonden zou worden dat in zijn plaats tot het bestuur zou toetreden. De overige bestuursleden, onder wie [verzoekers] , hebben die voorwaarde niet voorafgaand aan het terugtreden willen honoreren en zijn vervolgens tot stemming over het ontslag van [belanghebbende 3] en [belanghebbende 2] als bestuurders overgegaan. [verzoekers] worden niet gevolgd in hun standpunt dat onder die omstandigheden nog sprake is van een vrijwillige terugtreding of dat het [belanghebbende 3] , vanwege zijn eerdere toezeggingen, niet meer vrijstond om nadere voorwaarden aan zijn vrijwillige terugtreden te verbinden. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het STAK-bestuur een ontslagbesluit heeft genomen, als bedoeld in artikel 12 lid 3 van de statuten. Dit besluit is weliswaar met de statutair vereiste meerderheid van stemmen aangenomen, maar aan [verweerders] kan worden toegegeven dat voor deze vergadering niet de eveneens statutair vereiste oproeping is voorafgegaan waarbij dit besluit als zodanig geagendeerd was. Hoewel op zichzelf duidelijk moet zijn geweest dat de bestuurspositie van de twee broers zou worden besproken, is dit wat anders dan de statutair voorgeschreven “uitdrukkelijke” agendering van een ontslagbesluit. Door het ontbreken van een dergelijk agendapunt in de oproeping, is het door het STAK-bestuur genomen besluit in strijd met de statuten tot stand gekomen. Als verzachtende omstandigheden gelden echter, dat in de door [belanghebbende 3] gewenste opvolging kort na zijn ontslag is voorzien en dat [belanghebbende 3] later zelf heeft aangegeven in zijn ontslag te berusten. In het licht daarvan concludeert de rechtbank dat [verzoekers] , als leden van het toenmalig bestuur, weliswaar in strijd met de statuten hebben gehandeld maar dat dit handelen onder de genoemde omstandigheden onvoldoende grond is voor de inzet van het zware middel van ontslag of schorsing.
De agenderingsverwijten
4.14.
[verweerders] maken [verzoeker 2] verschillende verwijten wat betreft de agendering voor de bestuursvergaderingen van de STAK. Zij voeren aan dat [verzoeker 2] weigert de volgende punten te agenderen, waardoor over deze onderwerpen niet wordt beslist: de benoeming van [belanghebbende 4] als STAK-bestuurder, het (beëindigen van het) bestuurslidmaatschap van [verzoeker 1] , de benoeming van een (andere) voorzitter en de benoeming van een secretaris.
4.15.
De rechtbank overweegt dat de benoeming van [belanghebbende 4] en de positie van [verzoeker 1] wel degelijk door [verzoeker 2] zijn geagendeerd, en wel voor de vergadering van 27 oktober 2022 (zie nummer 2.35). In zoverre is het verwijt van [verweerders] dan ook ongegrond. Hierna heeft [verzoeker 2] , ondanks verzoeken daartoe van [verweerders] en [belanghebbenden] , de benoeming van een nieuwe voorzitter en van een secretaris, niet geagendeerd. [verzoekers] hebben zich echter terecht op het standpunt gesteld dat dit niet los kan worden gezien van de onhoudbare situatie die inmiddels op dat moment binnen het bestuur was ontstaan en die hierna onder nummer 4.25 nader zal worden besproken. Bezien in die context, levert dat handelen geen grond op om [verzoeker 2] als bestuurder van de STAK te ontslaan dan wel te schorsen.
Niet verschijnen bij vergaderingen
4.16.
[verzoekers] maken [verweerder 1] het verwijt dat zij meermaals niet is komen opdagen op bestuursvergaderingen en ook steeds bij de aandeelhoudersvergaderingen van Huizenmij afwezig was, zodat het bestuur geen besluiten kon nemen. Ook niet als enig aandeelhouder van Huizenmij. Zij stellen dat [verweerder 1] ook anderszins niet bereid is te overleggen en dat daarom sprake is van disfunctioneren.
4.17.
[verweerder 1] voert onder verwijzing naar de door haar gemaakte verwijten aan dat het omgekeerde het geval is, namelijk dat [verzoekers] niet functioneren als bestuurders van de STAK en dat het voor haar op een gegeven moment geen zin meer had om nog te verschijnen op vergaderingen.
4.18.
De rechtbank stelt als vaststaand voorop dat [verweerder 1] meermalen op korte termijn heeft afgezegd voor vergaderingen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij toegelicht dat zij op enig moment het vertrouwen had verloren dat nog constructief overleg kon worden gevoerd met [verzoekers] De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel op enig moment de verhoudingen binnen het bestuur inderdaad gespannen waren, is door het niet verschijnen van [verweerder 1] op vergaderingen ieder overleg tussen bestuurders onmogelijk gemaakt. Dat heeft tot gevolg gehad dat hiermee niet alleen de besluitvorming binnen het STAK-bestuur, maar ook de besluitvorming op de aandeelhoudersvergadering is bemoeilijkt. Op grond van de statuten kan immers enkel het voltallige bestuur de STAK vertegenwoordigen en als aandeelhouder van Huizenmij besluiten nemen. [verzoekers] kunnen dan ook worden gevolgd in hun standpunt dat een behoorlijke taakvervulling door een bestuurder meebrengt dat zij, ook als de standpunten ver uiteen liggen, op vergaderingen verschijnen. In dit geval kan het niet-verschijnen evenwel niet los worden gezien van de situatie op dat moment, in het ontstaan waarvan de bestuurders ieder hun aandeel hebben (zie nummer 4.25 en verder). Bezien in dat licht valt de afwezigheid van [verweerder 1] haar weliswaar aan te rekenen als bestuurder, maar vormt dit onvoldoende grond om haar te schorsen of te ontslaan.
Weigering om jaarrekening schriftelijk vast te stellen
4.19.
[verweerders] maken [verzoekers] het verwijt dat zij weigeren om de jaarrekening van Huizenmij bij schriftelijk aandeelhoudersbesluit vast te stellen. Hierdoor schoot Huizenmij tekort in haar verplichtingen onder een financieringsovereenkomst en werd de dividenduitkering tegengehouden, die zowel [verweerder 1] als de [belanghebbende 1] nodig hebben om de jaarlijkse kosten en giften te financieren.
4.20.
[verzoekers] hebben erop gewezen dat de verlate vaststelling van de jaarrekening het gevolg is van het feit dat [verweerders] weigerden te verschijnen op vergaderingen en dat uiteindelijk wel een schriftelijk besluit is genomen.
4.21.
De rechtbank overweegt dat gezien de gehele gang van zaken op dit punt aan beide partijen verwijten te maken zijn. Zo is [verweerder 1] eerst zelf niet op een vergadering verschenen en hebben [verzoekers] vervolgens (in eerste instantie) niet willen meewerken aan het bij schriftelijk aandeelhoudersbesluit vaststellen van de jaarrekening van Huizenmij. Een en ander moet evenwel - ook hier - worden bezien in de patstelling die inmiddels was ontstaan. Uit de gang van zaken volgt verder dat na de e-mail van 13 februari 2023 (zie nummer 2.40), wel spoedig een schriftelijk aandeelhoudersbesluit is genomen door het voltallige STAK-bestuur. Door [verweerder 1] is verder dan ook onvoldoende gemotiveerd gesteld dat er op dat moment al daadwerkelijke risico’s voor Huizenmij waren onder de bedoelde financieringsovereenkomst. Dit verwijt levert dan ook geen grond voor schorsing of ontslag van één van de bestuurders op.
Overige verwijten (machtsovername, superdividend)
4.22.
[verzoekers] maken [verweerder 1] nog het verwijt dat zij met de hulp van [belanghebbende 3] en de [belanghebbende 1] op oneigenlijke wijze de macht probeert over te nemen. [verweerders] maken op hun beurt [verzoekers] het verwijt dat juist zij met de hulp van Huizenmij en [belanghebbende 2] de zeggenschap naar zich toetrekken en dat zij een besluit over het superdividend blokkeren.
4.23.
De rechtbank overweegt ook hier dat deze verwijten moeten worden bezien in het licht van de impasse die binnen het bestuur van de STAK is ontstaan. De bestuursleden houden te midden van deze impasse over en weer vast aan hun functie, terwijl zij tegelijk de andere bestuurder(s) verzoeken om op te stappen. Partijen voeren ieder redenen aan waarom de ander op oneigenlijke wijze invloed probeert te krijgen binnen de STAK. De rechtbank gaat aan deze verdachtmakingen voorbij, omdat geen van de partijen haar stellingen op dit punt heeft kunnen staven. Ook deze verwijten kunnen geen grond opleveren voor schorsing of ontslag van [verweerder 1] , [verzoeker 1] of [verzoeker 2] . Niet in geschil is verder dat een besluit over een door Huizenmij uit te keren ‘superdividend’ op enig moment zal worden genomen. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat het specifiek aan [verweerder 1] dan wel [verzoekers] ligt, dat (de voorbereiding van) dit besluit uitblijft.
Conclusie: voorlopige maatregel
4.24.
Uit het voorgaande volgt dat de gemaakte verwijten afzonderlijk geen grond voor schorsing of ontslag van één of meerdere individuele bestuurders van de STAK opleveren. Ook in onderlinge samenhang bezien vormen de verwijten daartoe onvoldoende grond.
4.25.
Tegelijkertijd zijn partijen het erover eens en is ook voor de rechtbank duidelijk dat binnen het bestuur van de STAK als geheel een onherstelbare vertrouwensbreuk is ontstaan. Deze vindt zijn oorsprong in de verstoorde verstandhouding tussen [belanghebbende 3] enerzijds en [belanghebbende 2] anderzijds, die kennelijk een lange voorgeschiedenis kent en die is geëscaleerd na het overlijden van de heer [naam 1] en de bestuurswisselingen binnen de STAK. De vertrouwensbreuk binnen het STAK-bestuur uit zich in argwaan over en weer en staat aan het adequaat functioneren van het bestuur in de weg. Zij is hierdoor niet meer in staat om zich bij haar taakuitoefening te richten naar de belangen van de stichting en de certificaathouders. Het bestuur komt daarnaast niet meer tot de uitoefening van haar kerntaak als enig aandeelhouder van Huizenmij. Het voortbestaan van deze impasse schaadt daarmee de continuïteit van de STAK en Huizenmij.
4.26.
De rechtbank beschouwt het feit dat partijen er ook na een mediationpoging kennelijk niet in slagen om op een meer constructieve wijze met elkaar te communiceren, als bevestiging van voornoemde vertrouwensbreuk. Dit draagt bij aan het oordeel dat het bestuur als geheel blijvend niet in staat lijkt te zijn haar taak (deugdelijk) uit te oefenen. Tegelijkertijd begrijpt de rechtbank van de bestuurders dat zij ieder bereid zijn om af te treden als bestuurder van de STAK, zolang geborgd is dat op ordentelijke wijze en in overeenstemming met de statutaire doelomschrijving in hun opvolging zal worden voorzien. Voor [verweerder 1] geldt daarbij dat zij grote waarde hecht aan een opvolging waarbij de belangen van familie [familienaam] blijven gewaarborgd. Dit vereist in de huidige situatie een statutenwijziging, omdat op grond van de statuten enkel [belanghebbende 3] of [belanghebbende 2] tot het bestuur kunnen toetreden als bestuurder B – hetgeen niet zal bijdragen aan een oplossing voor de ontstane situatie.
4.27.
De rechtbank ziet in dit alles aanleiding om een voorlopige maatregel te treffen. Partijen hebben ieder ook zelf voorlopige voorzieningen bepleit, maar die strekken er kort gezegd toe de zeggenschap binnen de STAK toe te kennen aan de desbetreffende partij, ten koste van de zeggenschap van de wederpartij. Reeds om die reden acht de rechtbank die voorzieningen niet passend.
4.28.
De rechtbank acht het vanwege de toestand van de STAK noodzakelijk om bij wijze van voorlopige voorziening een onafhankelijk persoon als bestuurder van de STAK te benoemen, die voor de duur van zijn of haar benoeming alle bevoegdheden krijgt die de wet en de statuten aan bestuurders van de STAK toekennen. Aan deze tijdelijke bestuurder komt - voor zover nodig in afwijking van de statuten - een beslissende stem toe, wat betekent dat overeenkomstig die stem wordt besloten, ook als die stem afwijkt van de meerderheid van de uitgebrachte stemmen. De tijdelijke bestuurder is daarnaast zelfstandig bevoegd de STAK te vertegenwoordigen en zonder hem of haar kan de STAK niet worden vertegenwoordigd. De rechtbank wil hiermee waarborgen dat het bestuur weer met elkaar in overleg treedt en tot besluitvorming komt, zonder dat één van partijen de besluitvorming kan frustreren.
4.29.
De tijdelijke bestuurder mag het tot zijn of haar taak rekenen om te bezien hoe in de ontstane situatie in de opvolging van de zittende bestuursleden kan worden voorzien, met inachtneming van de belangen van de twee groepen certificaathouders (de familie [familienaam] en de [belanghebbende 1] ) en te beslissen wat hij of zij hiervoor nodig vindt. Na afloop van de bestuurstermijn zal de tijdelijke bestuurder schriftelijk verslag doen van zijn of haar bevindingen.
4.30.
Nadat de tijdelijke bestuurder verslag heeft uitgebracht, zal de rechtbank partijen de gelegenheid geven hierop te reageren. De rechtbank zal hierna verder beslissen op de verzoeken.
4.31.
Voor wat betreft de persoon van de te benoemen tijdelijke bestuurder, zal de rechtbank de reeds door de Ondernemingskamer aangestelde beheerder van de aandelen in Huizenmij als tijdelijke bestuurder aanwijzen.
4.32.
De rechtbank zal de kosten van de te benoemen tijdelijke bestuurder voor rekening brengen van de STAK. De rechtbank zal de tijdelijke bestuurder vragen om binnen vier weken een plan van aanpak en een begroting te maken van de kosten van het bestuur en het opstellen van een verslag en deze aan de rechtbank toe te sturen. Partijen krijgen vervolgens twee weken om zich over die begroting uit te laten, waarna de rechtbank de kosten bij rolbeslissing zal vaststellen.
4.33.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
benoemt bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang en voor een termijn van 5 maanden - voor zover nodig in afwijking van de statuten –
mr. J.H. van Woudenberg te Amsterdamtot bestuurder van de STAK met beslissende stem en bepaalt dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is de STAK te vertegenwoordigen en dat zonder deze bestuurder de STAK niet vertegenwoordigd kan worden,
5.2.
draagt de tijdelijke bestuurder op na afloop van haar bestuurstermijn schriftelijk aan de rechtbank verslag te doen van haar bevindingen, als bedoeld in rov. 4.29,
5.3.
draagt de tijdelijke bestuurder op een plan van aanpak en een begroting te maken van de kosten van het bestuur en het opstellen van het verslag en deze
uiterlijk 17 augustus 2023aan de rechtbank toe te sturen, waarna partijen zich vervolgens op een termijn van 2 weken over deze begroting mogen uitlaten,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.F. de Groot, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023.