ECLI:NL:RBAMS:2023:4531

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
AMS - 21 _ 4931
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke waarschuwing op grond van artikel 13b Opiumwet en de kwalificatie als besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Burgemeester van Amsterdam. De eiser ontving op 3 juni 2021 een bestuurlijke waarschuwing wegens overtreding van de Opiumwet, waarbij de burgemeester stelde dat sluiting van de woning onevenredige gevolgen zou hebben. De eiser was het niet eens met het besluit van 27 augustus 2021, waarin het bezwaar tegen de waarschuwing niet-ontvankelijk werd verklaard, omdat de waarschuwing volgens de burgemeester geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de zitting op 14 maart 2023 trok de eiser zijn primaire standpunt in, maar bleef de vraag of de waarschuwing gelijkgesteld kan worden met een besluit in geschil. De rechtbank oordeelde dat de waarschuwing niet als een besluit kan worden aangemerkt, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank verwees naar de vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een bestuurlijke waarschuwing in beginsel geen besluit is, tenzij deze is gebaseerd op een wettelijk voorschrift en essentieel is voor een sanctieregime. De rechtbank concludeerde dat de waarschuwing geen directe negatieve gevolgen voor de eiser heeft en dat hij niet in bewijsnood komt, aangezien hij de rechtmatigheid van de waarschuwing kan laten toetsen na een eventuele sluiting van de woning. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierechten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.G.M.C. Peters),
en

De Burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Kappelhof).

Procesverloop

Op 3 juni 2021 heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke waarschuwing gegeven wegens overtreding van de Opiumwet.
Bij besluit van 27 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de bestuurlijke waarschuwing niet-ontvankelijk verklaard, omdat de waarschuwing volgens verweerder geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. De politie heeft op 1 april 2021, naar aanleiding van meerdere anonieme meldingen, een onderzoek ingesteld naar de woning aan de [adres] in Amsterdam.
2. In de woning is 9624 gram hennep en 64 gram hasj aangetroffen, alsmede goederen waarvan ambtshalve bekend is dat deze gebruikt worden voor de handel in verdovende middelen, zoals een weegschaal, meetapparatuur, zeven, een sealapparaat en plastic sealzakken. Uit meldingen en rapportages van de politie blijkt dat grote aanloop is naar de woning.
3. Op 3 juni 2021 heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke waarschuwing gegeven vanwege overtreding van de Opiumwet. In de waarschuwing wordt vermeld dat sluiting van de woning in dit geval onevenredige gevolgen kan hebben. Daarom is besloten een bestuurlijke waarschuwing te geven. Onder andere de zwangerschap van mevrouw [naam 1] en de zorg voor een minderjarig kind dat in de nabijheid van de woning naar school gaat, speelden hierbij een rol.

Gronden van het beroep

4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Primair stelt eiser zich op het standpunt dat de bestuurlijke waarschuwing een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Immers, indien binnen drie jaar na de waarschuwing wederom een overtreding van de Opiumwet in of vanuit de woning plaatsvindt, wordt er volgens de beleidsregels van verweerder direct overgegaan tot sluiting van de bewoonde woning. Subsidiair heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de beleidsmatige waarschuwing wegens bijzondere omstandigheden gelijkgesteld kan worden met een besluit. Voor eiser is er geen mogelijkheid of een alternatieve weg om een rechterlijk oordeel te krijgen over zijn bezwaren tegen de gronden waarop de waarschuwing berust, terwijl deze bestuurlijke waarschuwing in het kader van recidive wel meeweegt bij een mogelijk toekomstige sluiting van zijn woning en daarmee dus een onevenredig bezwarende consequentie heeft.

Oordeel van de rechtbank

5. Eiser heeft ter zitting het primaire standpunt ingetrokken. Deze beroepsgrond hoeft daarom geen bespreking meer. Tussen partijen is nog wel in geschil of de bestuurlijke waarschuwing gelet op bijzondere omstandigheden gelijkgesteld dient te worden met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de waarschuwing niet aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een bestuurlijke waarschuwing in beginsel geen besluit in de zin van de Awb. [1] Dit is slechts anders wanneer de waarschuwing is gebaseerd op een wettelijk voorschrift, en een voorwaarde is voor het toepassen van een sanctiebevoegdheid in bepaalde situaties en daarmee dus een essentieel onderdeel is van een sanctieregime.
8. Volgens eiser dient de waarschuwing gelijkgesteld te worden met een besluit, omdat de waarschuwing in het kader van recidive wel meeweegt bij een mogelijk toekomstige sluiting van zijn woning en daarmee dus een onevenredig bezwarende consequentie heeft.
9. Advocaat-generaal [naam 2] beschrijft in de conclusie van 24 januari 2018 drie situaties waarin de waarschuwing voor de rechtsbescherming gelijkgesteld zou moeten worden met een besluit, omdat de alternatieve route om een rechterlijk oordeel over die waarschuwing te krijgen onevenredig bezwarend zou zijn. [2] Het gaat onder meer om de situatie dat de termijn gedurende welke de waarschuwing negatieve gevolgen kan hebben zodanig lang is, dat de betrokkene in de rechterlijke procedure tegen de (uiteindelijke) sanctie de rechtmatigheid van de waarschuwing bewijsrechtelijk niet meer effectief kan bestrijden. In zo’n geval moet de waarschuwing voor de rechtsbescherming worden gelijkgesteld met een besluit, aldus de advocaat-generaal. Om bewijsnood te voorkomen en voor redenen van rechtszekerheid, moet daarbij volgens de advocaat-generaal voor dit soort waarschuwingen in beginsel een maximale termijn van twee jaar gelden. [3]
10. Ter zitting heeft verweerder gewezen op gewijzigde Beleidsregels sluitingen en heropeningen Amsterdam (publicatiedatum 31 januari 2023) waar in artikel 1.3 is bepaald dat een waarschuwing gedurende een periode van twee jaar na de overtreding als verzwarende omstandigheid
kanworden meegewogen bij de keuze om over te gaan tot een sluiting. Er wordt dus niet direct overgegaan tot sluiting van de woning, maar de verweerder heeft een discretionaire bevoegdheid om de waarschuwing als verzwarende omstandigheid te laten meewegen bij de sluiting van een woning. Bij de afweging wordt ook gekeken naar alle andere omstandigheden van het geval in het kader van de evenredigheidstoets. De rechtbank vindt het verder relevant dat uit de beleidsregels volgt dat de waarschuwing gedurende een periode van maximaal twee jaar als verzwarende omstandigheid meegewogen kan worden. Deze periode is in lijn met de conclusie van advocaat-generaal [naam 2] . Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat eiser niet onevenredig benadeeld wordt, aangezien de waarschuwing geen directe negatieve gevolgen voor eiser heeft. Ook komt eiser niet in bewijsnood, aangezien hij twee jaar na de waarschuwing de rechtmatigheid hiervan kan laten toetsen, mocht het pand gesloten worden na een nieuwe overtreding van de Opiumwet. De conclusie is dan ook dat de beleidsmatige waarschuwing in dit geval niet kan worden gelijkgesteld met een besluit en verweerder eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
11. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van de griffierechten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Moafi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1449.
2.Conclusie advocaat-generaal [naam 2] , 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:249.
3.Overweging 5.4 van de conclusie.