ECLI:NL:RBAMS:2023:4523

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
13/187909-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onherstelbare vormverzuimen bij binnentreden woning en bewijsuitsluiting in hennepteeltzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onherstelbare vormverzuimen zijn gepleegd tijdens het binnentreden van de woning van de verdachte, wat heeft geleid tot bewijsuitsluiting. De officier van justitie had gesteld dat er voldoende verdenking was om de woning te betreden, maar de rechtbank oordeelde dat de onderliggende feiten en omstandigheden onvoldoende waren om deze verdenking te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de machtiging tot binnentreden niet op een juiste manier was verkregen, waardoor de daaropvolgende bewijsstukken niet gebruikt konden worden in de rechtszaak.

De verdediging voerde aan dat het binnentreden onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond. De rechtbank gaf de verdediging gelijk en oordeelde dat de onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek ernstig genoeg waren om bewijsuitsluiting te rechtvaardigen. Dit leidde tot de vrijspraak van de verdachte, omdat de enige overgebleven bewijsbron, de verklaring van de verdachte zelf, onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank benadrukte het belang van het recht op een eerlijk proces en de bescherming van het huisrecht van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/187909-20
Datum uitspraak: 14 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1982 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I. Appel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 26 april 2020 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: medeplegen van opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben, van 451 hennepplanten;
feit 2: diefstal van elektriciteit door middel van verbreking, toebehorende aan Liander N.V.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in het dossier bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt en aan diefstal van elektriciteit. Er was voldoende verdenking van overtreding van de Opiumwet, waardoor de woning aan de [adres 2] in Amsterdam betreden mocht worden. Door verbalisanten zijn in de woning van verdachte maar liefst 451 hennepplanten aangetroffen. Bovendien heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij de ruimtes in de woning zelf als hennepkwekerij heeft ingericht.
De officier van justitie vindt dat niet bewezen kan worden dat verdachte de onder feit 1 ten laste gelegde hennepteelt met een ander of anderen heeft gepleegd en verzoekt om die reden verdachte vrij te spreken van het medeplegen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
4.2.1.
Onrechtmatig binnentreden
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van onrechtmatig binnentreden van de woning. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op het moment dat de opsporingsambtenaren de woning zijn binnengetreden, er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een aan de Opiumwet gerelateerd strafbaar feit. Dit maakt dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), hetgeen dient te leiden tot het uitsluiten van de onderzoeksresultaten van het bewijs. Dan resteert enkel de verklaring van verdachte en dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te komen. Verdachte dient daarom - bij gebrek aan overig bewijs - integraal te worden vrijgesproken.
4.2.2.
Over de beschuldiging
Subsidiair voert de verdediging aan dat het aantal van 451 hennepplanten zoals ten laste is gelegd, niet klopt. Het is feitelijk onmogelijk dat in de badkamer 97 planten hebben gestaan, mede gelet op het feit dat de oppervlakte van de badkamer slechts vier vierkante meter bedraagt, aldus de raadsman.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Onherstelbaar vormverzuim
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de beantwoording van de vraag of het door de opsporingsambtenaren binnentreden van de woning een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv oplevert. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 26 april 2020 is op verdenking van overtreding van de Opiumwet binnengetreden in de woning van verdachte gelegen aan de [adres 2] te Amsterdam, nadat daartoe op dezelfde datum een machtiging is afgegeven door de hulpofficier van justitie (respectievelijk dossierpagina 25 en 26 tot en met 28).
Deze verdenking was gebaseerd op een door verbalisant [naam 1] ontvangen e-mail, afkomstig van verbalisant [naam 2] . In het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [naam 1] en [naam 3] (dossierpagina 5 tot en met 9) relateren zij het volgende:
“Voorinformatie
Op zondag 18 april 2020 ontving ik een doorgestuurde mail van verbalisant [naam 2] . In deze mail las ik dat op dinsdag 7 april 2020 tijdens een surveillanceronde door verbalisant [naam 4] een personenauto was gezien voor de ingang van een growshop in Aalsmeer. Ik las dat de growshop bij verbalisant [naam 4] bekend staat als verkooplocatie voor attribute van een hennepplantage. Ik las dat de personenauto geregistreerd stond aan het adres [adres 2] in Amsterdam. Ik las dat de fraudespecialist van Liander een netmeting had gedaan op de netkabel van de woning en hierbij een overbelasting constateerde wat duidt op en mogelijke hennepplantage.”
Op verzoek van de verdediging zijn de doorgestuurde e-mail van verbalisant [naam 2] en de e-mail van verbalisant [naam 4] aan het dossier toegevoegd. In de e-mail van verbalisant [naam 4] aan verbalisant [naam 2] wordt het volgende meegedeeld:
“Ik heb op 7 april een voertuig gezien bij een growshop in Aalsmeer. De te naamgestelde van dit voertuig woont op de [adres 2] te Amsterdam, als het goed is jullie wijk. Ik heb de fraudespecialist (…) dit adres doorgegeven en die heeft een netmeting geplaatst op dit adres. Deze meting was positief op de aanwezigheid van een plantage.”
De rechtbank stelt vast dat in deze e-mail niet vermeld staat dat de growshop bij [naam 4] bekend staat als verkooplocatie voor attributen van een hennepplantage. Bovendien is niet vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van het voertuig, waarover buiten het gegeven dat het een personenauto betrof, geen verdere gegevens zijn vermeld. Verdachte heeft ontkend op dat moment de gebruiker van het voertuig te zijn geweest.
Zowel verbalisant [naam 4] als verbalisant [naam 1] relateren over een netmeting op de netkabel van de woning respectievelijk een netmeting op het adres [adres 2] te Amsterdam.
Op 12 november 2021 is de heer [naam 5] , administratief medewerker bij Liander en werkzaam op de afdeling fraude als getuige bij de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft onder meer verklaard dat een netmeting nooit specifiek op één adres is, maar op de voedingskabel in een straat en dat dit bij wijze van spreken tussen de 5 en 50 aansluitingen van verschillende woningen kunnen betreffen. [naam 5] verklaarde verder dat specifiek ten aanzien van Amsterdam het nog wat lastiger is, omdat een kabel normaal gesproken wordt gevoed van één kant en in Amsterdam werkt dat in heel veel gebieden anders. Het is een vermaasd net; meerdere stations voeden meerdere kabels. Het kan dus zo zijn dat een kabel van meerdere kanten wordt gevoed.
In het proces-verbaal van bevindingen wordt verder nog gerelateerd dat op 26 april 2020 is vastgesteld dat onder meer verdachte sinds 7 januari 2014 op het adres [adres 2] te Amsterdam staat ingeschreven. Verder wordt gerelateerd dat is vastgesteld dat de vader van verdachte vijf antecedenten heeft die onder meer betrekking hebben op het vervaardigen van softdrugs.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het binnentreden in een woning met gebruikmaking van een machtiging, waarbij dit binnentreden gezien wordt als een ernstige inbreuk op het grondwettelijk gewaarborgde huisrecht, een voldoende en met name ook voldoende duidelijke en toetsbare legitimering behoeft. Daaraan ontbreekt het in dit geval. De verdediging heeft onweersproken aangevoerd dat met de betreffende winkel in Aalsmeer is bedoeld de winkel van de firma [naam bedrijf] , een bedrijf in tuinbouwartikelen. Ook heeft de verdediging onweersproken gesteld dat het niet verdachte was die op dat moment de gebruiker was van het betreffende voertuig.
De netmeting waarover is gerelateerd, heeft gelet op de verklaring van getuige [naam 5] geen betrekking kunnen hebben specifiek op het adres: [adres 2] te Amsterdam. Het gegeven dat de vader van verdachte antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet draagt naar het oordeel van de rechtbank niet bij aan de verdenking jegens verdachte.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van onjuiste verbalisering, door zowel verbalisant [naam 4] als later door verbalisanten [naam 1] en [naam 3] . Uitgaande van hetgeen naar juistheid geverbaliseerd had kunnen en moeten worden en onder weglating van de onjuistheden, was er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende verdenking jegens verdachte bij het verlenen van de machtiging tot het binnentreden in een woning op
26 april 2020. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat daarmee sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek.
4.3.2.
Bewijsuitsluiting
De verdediging heeft gesteld dat verdachte substantieel nadeel heeft ondervonden van de onherstelbare vormverzuimen. Het recht op een eerlijk proces is geschonden doordat een verkeerde voorstelling van zaken is geverbaliseerd. Ook is door de verdediging gewezen op alle financiële consequenties die dit optreden van politie voor verdachte heeft gehad en nog steeds heeft. Gelet op de gestelde onherstelbare vormverzuimen bestaande in een onjuiste verbalisering van de verdenking op grond waarvan een onrechtmatige doorzoeking heeft plaatsgevonden en gelet op het nadeel dat verdachte daarbij heeft gehad bestaande in een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), meent de verdediging dat bewijsuitsluiting op zijn plaats kan zijn.
Op grond van het bepaalde in artikel 359a Sv kan de rechtbank aan het geconstateerde vormverzuim een rechtsgevolg verbinden. De rechtbank kan ook volstaan met het constateren van het vormverzuim zonder daar enig rechtsgevolg aan te verbinden. Bij de beoordeling dient de rechtbank het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het als gevolg daarvan door verdachte ondervonden nadeel in acht te nemen.
Het voorschrift dat slechts bij een redelijke verdenking mag worden binnengetreden ter doorzoeking is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift dat in dit geval in aanzienlijke mate is geschonden, vooral nu de binnengetreden plaats een woning betrof. Daardoor is het huisrecht van verdachte en het recht op eerbiediging van zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM in het geding. Het nadeel dat verdachte heeft ondervonden is gelegen in de schending van zijn ongestoord woongenot en privacy alsmede een schending van zijn recht op een eerlijk proces. Ook heeft als belangrijk strafvorderlijk voorschrift te gelden dat hetgeen wordt geverbaliseerd klopt. Het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar is immers bij uitstek de naar waarheid opgestelde kenbron waarop de procesdeelnemers bij de beoordeling van alle mogelijke relevante aspecten van een strafzaak moeten kunnen vertrouwen. Dat komt ook tot uiting in de bijzondere bewijskracht van het proces-verbaal opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (art. 344, lid 2, Sv).
De rechtbank is gezien de ernst van het verzuim, de aard van de geschonden norm en het ondervonden nadeel van oordeel dat niet kan worden volstaan met enkel een constatering van het vormverzuim of met strafvermindering. De rechtbank beoordeelt de geconstateerde vormverzuimen als dusdanig ernstig dat enkel bewijsuitsluiting op zijn plaats is. Bovendien moet worden voorkomen dat in de toekomst te lichtvaardig tot binnentreding en doorzoeking van woningen wordt overgegaan. De aard en ernst van de verdenkingen tegen verdachte die zijn opgekomen naar aanleiding van het onrechtmatig verkregen bewijs, nopen niet tot een andere uitkomst van de belangenafweging.
Door het gewraakte betreden van de woning van verdachte is bewijsmateriaal gevonden. De ontdekking van de hennepkwekerij, verspreid over verschillende ruimtes in de woning, en de daarmee samenhangende diefstal van elektriciteit zijn een rechtstreeks gevolg van het onrechtmatig binnentreden. De rechtbank is van oordeel dat dit bewijsmateriaal onder zodanige omstandigheden is verkregen, dat het niet mag worden aangewend om een strafrechtelijke veroordeling van de verdachte te verkrijgen. De rechtbank sluit het gevonden materiaal daarom uit van het bewijs.
Dit heeft tot gevolg dat alleen de verklaring van verdachte als bewijs overblijft. Deze verklaring is echter onvoldoende voor een veroordeling van de ten laste gelegde feiten, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
niet bewezendat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en S.J. Mees-Bolle, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 14 juli 2023.
Mr I. Timmermans en S.J. Mees-Bolle zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De tenlastelegging
[…]