ECLI:NL:RBAMS:2023:4522

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
13/102635-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van twee winkeldiefstallen met vrijspraak voor geweldscomponent en oplegging van ISD-maatregel

Op 30 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee winkeldiefstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 april 2023 in Amsterdam goederen ter waarde van € 275,79 heeft gestolen van Albert Heijn (zaak A) en op 14 maart 2023 goederen heeft weggenomen met geweldscomponent (zaak B). De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de geweldscomponent in zaak B, omdat niet bewezen kon worden dat hij geweld heeft gebruikt of gedreigd heeft met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan de diefstal in beide zaken, maar dat het geweld niet bewezen kon worden.

De rechtbank heeft de verdachte een ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest. De officier van justitie had deze maatregel geëist, en de verdachte zelf had ook aangegeven deze maatregel te willen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die al lange tijd met verslavingsproblemen kampt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voldoet aan de criteria voor de ISD-maatregel, zowel de harde als de zachte criteria, en heeft geoordeeld dat deze maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de maatschappij en de kans op rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/102635-23 (zaak A) en 13/108995-23 (zaak B) (gev. ttz)
Datum uitspraak: 30 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 in Karaman ( [geboorteland] ),
wonende op het [adres verdachte] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juni 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. D. Alsemgeest, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Karga, naar voren hebben gebracht. Daarnaast is reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] als deskundige gehoord. Na de behandeling van de zaak heeft de rechtbank meteen mondeling uitspraak gedaan.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A
diefstal van goederen ter waarde van € 275,79 toebehorende aan Albert Heijn op
16 april 2023 te Amsterdam;
zaak B
diefstal met (bedreiging met) geweld van goederen toebehorende aan Albert Heijn op
14 maart 2023.
De gehele tekst is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van zaak A gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van zaak B vindt de raadsvrouw dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde geweldshandelingen. De diefstal kan wel worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Zaak A
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in zaak A ten laste gelegde diefstal heeft begaan. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, en gezien het feit dat de raadsvrouw geen bewijsverweer heeft gevoerd, behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
Zaak B
Verdachte heeft de diefstal bekend, maar ontkent dat hij daarbij geweld heeft gebruikt dan wel met geweld gedreigd heeft. De rechtbank vindt dat bewezen kan worden dat verdachte de in zaak B ten laste gelegde diefstal heeft begaan, maar zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde geweldshandelingen.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat het handelen van verdachte in ieder geval een gewelddadig karakter heeft gehad. Voor zover valt vast te stellen dat verdachte de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft gepleegd, kan op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting echter niet worden vastgesteld dat verdachte die handelingen heeft gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken, zoals door de officier van justitie is betoogd.
Uit de stills van de camerabeelden is af te leiden dat verdachte met zijn hand beweegt naar het hoofd respectievelijk de bril van de winkelmanager [naam] . Deze heeft in zijn aangifte niet verklaard over het slaan door verdachte, maar wel over dat verdachte de bril van deze medewerker heeft afgepakt en op de grond gegooid. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij dit heeft gedaan in de hoop zijn tas terug te kunnen krijgen. In die tas zaten, naar de verklaring van verdachte, persoonlijke spullen waaruit zijn identiteit viel af te leiden hetgeen de verdachte wilde voorkomen. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte aannemelijk en is, gelet ook op de aangifte van [naam] van oordeel dat niet bewezen kan worden hetgeen verdachte onder het eerste dwarsstreepje ten laste is gelegd. Weliswaar is uit de stills af te leiden dat verdachte andermaal met zijn handen in de richting van het hoofd van winkelmanager [naam] en mogelijk andere winkelmedewerkers beweegt, maar de rechtbank kan ook hier niet vaststellen dat dit slaande bewegingen zijn. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat niet bewezen kan worden hetgeen verdachte onder het tweede dwarsstreepje ten laste is gelegd.
Uit de stills van de camerabeelden volgt tot slot dat verdachte op enig moment richting de uitgang loopt en de winkel verlaat. Daarna besluit hij om opnieuw de winkel te betreden. Nu hij de winkel al ‘ontvlucht’ was, is het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Verdachte is enkel teruggekeerd om zijn rugtas met daarin zijn persoonlijke spullen terug te krijgen vanwege eerder genoemd motief. De handelingen zoals ten laste gelegd onder het derde en vierde dwarsstreepje zijn met datzelfde doel verricht, zodat het vereiste oogmerk ontbreekt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte:
zaak A
op 16 april 2023 te Amsterdam een hoeveelheid levensmiddelen (onder andere stukken
kaas en vleeswaren ter waarde van in totaal 275,79 euro), die aan winkelbedrijf
Albert Heijn ( [locatie 1] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak B
op 14 maart 2023 te Amsterdam enige goederen die aan Albert Heijn ( [locatie 2] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Verdachte wil graag de ISD-maatregel opgelegd krijgen. Wel heeft de raadsvrouw verzocht om te bepalen dat na één jaar een tussentijdse toets moet plaatsvinden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Dit zijn vervelende feiten, die overlast en veelal schade veroorzaken. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten laten zien dat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Inforsa van 28 juni 2023, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker. Dit rapport houdt – kort samengevat – onder meer het volgende in.
Verdachte pleegt vermogensdelicten om in zijn verslaving te kunnen voorzien. Verdachte heeft het langere tijd volgehouden om te werken, maar dit leverde onvoldoende inkomen op om in zijn forse gebruik (enkele grammen per dag) te voorzien. Verdachte is al twintig jaar verslaafd aan basecoke. Het is verdachte niet gelukt om zelfstandig van zijn verslaving af te komen. Verdachte voldoet aan de harde criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. Verdachte voldoet daarnaast ook aan de zachte criteria, omdat hij zich in het verleden niet aan bijzondere voorwaarden heeft gehouden. Op 9 december 2022 is hij vanwege het veroorzaken van overlast zijn woonplek bij instelling
[naam welzijnsorganisatie]kwijtgeraakt. De reclassering ziet een klinische behandeling als geïndiceerd, mede omdat er sprake lijkt te zijn van een kentering in het gedrag van verdachte. Verdachte grijpt op dit moment alle hulp aan, ook als dat zou betekenen dat hij de ISD-maatregel opgelegd krijgt.
Daarnaast heeft de rechtbank op de terechtzitting van 30 juni 2023 [reclasseringsmedewerker] , werkzaam als reclasseringswerker bij Inforsa, als deskundige gehoord. Zij heeft de inhoud van het reclasseringsadvies bevestigd en desgevraagd toegelicht hoe een ISD-traject voor verdachte eruit zou komen te zien. Eerst wordt op de ISD-afdeling in de penitentiaire inrichting door middel van trajectbepaling een plan geformuleerd. Als daaruit blijkt dat plaatsing in een kliniek de beste optie is, zal verdachte bij een verslavingskliniek worden aangemeld. Wanneer hij daar geplaatst kan worden, is dan afhankelijk van de wachttijd. De daaropvolgende behandeling zal naar verwachting minimaal een jaar duren. In principe brengt verdachte de helft van de behandelduur door in een verslavingskliniek in [plaats 1] . Tijdens de tweede helft van de behandeling kan hij oefenen met werken en begeleid wonen in [plaats 2] . Tijdens de behandeling wordt geoefend met allerlei vrijheden, zoals (on)begeleid naar buiten gaan of een familiebezoek in het weekend. In die periode wordt tevens gekeken naar plekken waar verdachte eventueel kan uitstromen. De tijd kan worden benut om voor verdachte een langdurige woon- of verblijfplaats te zoeken buiten Amsterdam.
Motivering
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt (de zogenoemde ‘harde’ ISD-criteria). Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte (het strafblad) van 1 juni 2023 blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren ten minste drie keer voor een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Daarnaast moet er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Gezien de overlast gevende aard en het hoge aantal door verdachte begane vermogensdelicten en het als hoog ingeschatte recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist.
Gelet op het verloop van eerder opgelegde reclasseringstoezichten is de rechtbank van oordeel dat ook is voldaan aan de zogenoemde ‘zachte’ ISD-criteria. In het meest recente toezicht raakte verdachte buiten beeld van de reclassering en heeft hij de voorwaarden overtreden. De rechtbank overweegt dat een klinische behandeling de meeste kans biedt op het realiseren van duurzame gedragsverandering en het terugdringen van recidive. Verdachte heeft hulp en begeleiding nodig bij zijn verslavingsproblematiek om op het rechte pad te komen en te blijven. Dit kan het beste binnen de ISD-maatregel worden vormgegeven. De rechtbank vindt het positief dat verdachte zelf intrinsieke motivatie toont om de maatregel hiervoor optimaal te gaan benutten.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de
ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Het verzoek van de raadsvrouw om nu al te bepalen dat de maatregel na één jaar moet worden getoetst, wordt afgewezen. De rechtbank ziet hiervoor geen directe aanleiding. Op grond van het bepaalde in artikel 38n lid 3 van het Wetboek van Strafrecht dan wel artikel 6:6:14 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering kunnen de officier van justitie en de verdediging indien nodig daartoe respectievelijk een vordering dan wel een verzoek indienen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 38m, 38 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde in zaak A en zaak B heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
zaak A en zaak B:
telkens: diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en S.J. Mees-Bolle, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffier.
Mr. I. Timmermans en mr. S.J. Mees-Bolle zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

[...]

[...]

[...]

2.[...][...]