ECLI:NL:RBAMS:2023:4512

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
10/294012-22 en 13/064419-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en belediging in het kader van politieke en discriminatoire aspecten

Op 13 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van gebouwen en belediging. De zaak betreft twee verschillende incidenten: de eerste vond plaats op 3 december 2020, waarbij het gebouw van een instelling en het partijkantoor van de Partij van de Arbeid in Amsterdam werden beschadigd. De verdachte plakte stickers met de tekst 'hier wordt genocide gepleegd' op het partijkantoor, wat leidde tot de beschuldiging van belediging van een bestuurslid van de PvdA. De tweede zaak betreft een incident op 11 november 2022, waarbij de verdachte het gemeentehuis van Hellevoetsluis beschadigde door verf tegen de gevel te gooien. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de beschadiging van het gemeentehuis en het gebouw van de instelling, maar sprak hem vrij van de beschadiging van het partijkantoor van de PvdA. De rechtbank weegt bij de strafoplegging de discriminatoire en politieke aspecten van de feiten zwaar mee. De verdachte kreeg een taakstraf van 60 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, alsook een gebiedsverbod voor de duur van 3 jaar in verband met de Landelijke Intocht van Sinterklaas.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 10/294012-22 (zaak A) en 13/064419-21 (zaak B) (gevoegd)
Datum uitspraak: 13 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. Nijkerk en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E. Jobse naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt in
zaak A– kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging – ervan beschuldigd dat hij zich op 11 november 2022 te Hellevoetsluis heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen dan wel beschadigen van een gebouw, te weten het gemeentehuis aan de [adres 4] te Hellevoetsluis, toebehorende aan de gemeente Hellevoetsluis.
Verdachte wordt in
zaak B– kort gezegd – ervan beschuldigd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. het op 3 december 2020 opzettelijk en wederrechtelijk vernielen dan wel beschadigen van een gebouw van [instelling] aan de [adres 2] te Amsterdam, toebehorende aan de vereniging [naam vereniging] . Subsidiair is dit als eenvoudige vernieling/beschadiging ten laste gelegd;
2. het op 3 december 2020 opzettelijk en wederrechtelijk vernielen dan wel beschadigen van het partijkantoor van de Partij van de Arbeid Amsterdam aan de [adres 3] te Amsterdam, toebehorende aan de vereniging Partij van de Arbeid Amsterdam . Subsidiair is dit als eenvoudige vernieling/beschadiging ten laste gelegd;
3. het op 16 januari 2021 beledigen van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en de (andere) leden van de vereniging Partij van de Arbeid Amsterdam door stickers op het partijkantoor van voornoemde partij aan te brengen met daarop de woorden: “hier wordt genocide gepleegd”.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het instellen van vervolging zou in zijn algemeenheid in strijd zijn met de beginselen van de goede procesorde, omdat de vervolging in strijd is met de internationale genocideverdragen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt. Door de verdediging is slechts in abstracto verweer gevoerd. De verdediging heeft nagelaten om het standpunt nader te concretiseren gericht op de onderhavige en op verdachte betrekkende strafzaak. Ter zitting heeft verdachte geen verklaring afgelegd over de eventuele betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten en de mogelijke beweegredenen voor die betrokkenheid, zodat het de rechtbank onduidelijk is gebleven in welke context het niet-ontvankelijkheidsverweer moet worden geplaatst. De rechtbank komt alleen al daarom tot de conclusie dat er geen grond is om het Openbaar Ministerie nietontvankelijk te verklaren. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Partiële niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie partieel niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde ten aanzien van de (andere) leden van de Partij van de Arbeid (hierna: PvdA ) Amsterdam. Belediging is een klachtdelict. Dat wil zeggen dat dit misdrijf alleen op een klacht kan worden vervolgd. Op grond van artikel 64 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is tot het doen van een klacht gerechtigd degene tegen wie het feit is begaan. Het doen van een klacht namens medeslachtoffers is niet mogelijk. Het dossier bevat echter geen klacht(en) van de (andere) leden van de PvdA Amsterdam . Er is dus niet voldaan aan voornoemd criterium
.

4.Vormverzuim in het vooronderzoek?

De raadsman heeft zich beroepen op een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek van zaak A als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de ambtsinstructie was er geen indicatie voor het gebruik van transporthandboeien en deze zijn desondanks na aanhouding van verdachte aangelegd. Dit verweer is niet op de juiste manier gevoerd, omdat de raadsman heeft nagelaten aan te geven welk belang hierdoor is geschonden [1] . Daarom zal de rechtbank dit verweer verder onbesproken laten.

5.De waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Samengevat is hiertoe het volgende aangevoerd.
Zaak A
Uit het dossier volgt dat het gemeentehuis van Hellevoetsluis is beschadigd door een persoon die flessen met verf tegen de gevel heeft aangegooid. Op basis van de verklaringen van de beveiligers kan het niet anders dan dat verdachte de dader is geweest.
Zaak B, feit 1 primair en feit 2 primair
Uit het dossier volgt dat twee personen de muur van het gebouw van [instelling] met verf hebben beklad. Ook zijn stickers op deze muur geplakt. Daarnaast zijn stickers op het partijkantoor van de PvdA Amsterdam geplakt. Hierdoor zijn beide gebouwen beschadigd. Uit het onderzoek, onder meer naar camerabeelden waarop verdachte is herkend als één van de personen bij het gebouw van [instelling] en onderzoek in de bij verdachte aangetroffen telefoon, volgt dat verdachte deze beschadigingen heeft aangericht.
Zaak B, feit 3
Door het plakken van stickers met de tekst “hier wordt genocide gepleegd” op het partijkantoor van PvdA Amsterdam is [naam 1] weggezet als “genocidepleger”. Dit is evident beledigend. Deze belediging valt niet onder de bescherming van artikel 10 EVRM.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken en heeft – voor zover relevant en samengevat – het volgende daarvoor naar voren gebracht.
Zaak A
Vernieling van een gebouw kan niet worden bewezen. Ook is niet buiten gerede twijfel vast te stellen dat verdachte de dader is geweest. Uit de verklaringen van de beveiligers blijkt niet dat de fles met verf bij verdachte is aangetroffen. Verder is het proces-verbaal van bevindingen niet betrouwbaar, omdat daarin niet is geverbaliseerd over een kniptang en het omdoen van transporthandboeien na aanhouding van verdachte. Het enkel vernielen van een ruit zou kunnen worden bewezen, maar dat is niet tenlastegelegd.
Zaak B, feit 1
Enkel de camerabeelden van het incident kunnen dienen als bewijs. Er is geen steunbewijs, nu de herkenning door de verbalisant van verdachte als NN2 door vergelijking met een andere video waarop verdachte zou zijn te zien, niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt. Verder kan de gedraging niet gekwalificeerd worden als vernieling, omdat de verf kan worden verwijderd of er kan overheen worden geschilderd.
Zaak B, feit 2
Vernieling van een gebouw kan niet worden bewezen, omdat de stickers kunnen worden verwijderd. Verder blijkt onvoldoende dat verdachte de dader is geweest.
Zaak B, feit 3Belediging kan niet worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is die de stickers op het gebouw heeft geplakt. Daarnaast is er geen sprake van een strafbare belediging, omdat de uitlating wordt beschermd door artikel 266 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van een gebouw van gemeente Hellevoetsluis en een gebouw van [naam vereniging] (zaak A en zaak B, feit 1 primair) en belediging van de heer [naam 1] (zaak B, feit 3). Verdachte wordt vrijgesproken van het vernielen dan wel beschadigen van een gebouw van de PvdA Amsterdam (zaak B, feit 2 primair en subsidiair).
5.3.1.
Vrijspraak van vernieling dan wel beschadiging van het gebouw van PvdA Amsterdam (zaak B, feit 2)
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte het partijkantoor van de PvdA Amsterdam heeft beschadigd. Het plakken van stickers op een gebouw kan in onderhavig geval niet als zodanig worden gekwalificeerd. Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de moeite die het heeft gekost om de stickers te verwijderen. Naar algemene ervaringsregels zijn stickers, zeker wanneer deze recent zijn aangebracht op glas, eenvoudig en zonder restschade te verwijderen. Uit het dossier volgt niet dat het in dit geval anders was.
Dit leidt ertoe dat verdachte wordt vrijgesproken van wat in zaak B onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd.
5.3.2.
Vernieling van het gebouw van gemeente Hellevoetsluis (zaak A)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen
in bijlage IIhet volgende vast.
De landelijke intocht van Sinterklaas vindt in 2022 plaats in Hellevoetsluis op
12 november. Op 11 november 2022 ziet beveiliger [naam 2] een man die flesjes met daarin verf tegen het gemeentehuis van Hellevoetsluis aangooit. Hierdoor is verf op het gemeentehuis terecht gekomen en is een raam kapot gegaan. De beveiliger heeft deze man ter plaatse gehouden totdat de politie arriveert. Twee andere beveiligers zijn kort hierna bij beveiliger [naam 2] en de aangehouden man aangekomen. Onderweg daarnaartoe hebben zij geen andere personen in de omgeving gezien. Enkele minuten later arriveert de politie. De man, waarvan de politie vaststelt dat het verdachte is, wordt aangehouden. Naast de verdachte ziet de politie een bierfles staan, gevuld met zwarte en roze verf.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht beschadiging van het gemeentehuis door verdachte bewezen. Het gooien van flesjes met daarin verf op een gebouw, waardoor verf op en in dat gebouw terecht komt en een raam van dat gebouw kapot gaat, levert beschadiging van dat gebouw op.
Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is geweest die de flesjes tegen het gebouw heeft gegooid. Beveiliger [naam 2] heeft het gooien van de flesjes door verdachte waargenomen. Daarnaast hebben de twee andere beveiligers onderweg naar de plaats delict geen andere personen in de nabijheid van het gemeentehuis gezien. Naast verdachte staat een fles gevuld met verf. Bovendien heeft verdachte geen (alternatieve) verklaring gegeven voor de reden van zijn aanwezigheid bij het gemeentehuis .
Voor zover de raadsman meent dat het proces-verbaal van bevindingen in het geheel niet betrouwbaar is vanwege de omstandigheid dat een kniptang foutief zou zijn geadministreerd bij de insluitingsfouillering, gaat de rechtbank daar niet in mee. Niet valt in te zien hoe een dergelijke administratiefout, zo daar al sprake van was, zou afdoen aan hetgeen de verbalisanten overigens hebben verklaard over het ten laste gelegde feit.
5.3.3.
Vernieling van het gebouw van [instelling] (zaak B, feit 1 primair)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen in
bijlage IIvast dat op
3 december 2020 een muurschildering van [instelling] op het gebouw van
[naam vereniging] met witte verf wordt beklad door NN2. Verdachte wordt door een verbalisant herkend als NN2. De stills van de camerabeelden zijn ter terechtzitting getoond en ook de rechtbank herkent op de terechtzitting de verdachte als NN2.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht beschadiging van het gebouw door verdachte bewezen. Het aanbrengen van witte verf op een muur van een gebouw levert beschadiging van dat gebouw op, zeker wanneer deze verf op een kwetsbare muurschildering wordt aangebracht. Naar algemene ervaringsregels kan verf niet zonder beschadiging worden verwijderd van een muurschildering, die naar het oordeel van de rechtbank onderdeel uitmaakt van dat gebouw. Daarentegen kan het plakken van stickers op het gebouw in dit geval niet als vernieling worden gekwalificeerd. Er is geen onderzoek gedaan naar de wijze waarop de stickers zijn verwijderd, en of dit beschadiging van het gebouw heeft veroorzaakt.
5.3.4.
Belediging van [naam 1] (zaak B, feit 3)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen in
bijlage IIhet volgende vast dat op 16 januari 2021 [naam 1] aangifte heeft gedaan van belediging, omdat er vijf stickers met de tekst “hier pleegt men genocide” op het partijkantoor van de PvdA Amsterdam waren geplakt. Die dag heeft [naam 1] een e-mail ontvangen waaruit kan worden afgeleid dat [stichting] een actie had opgeëist en waarin een twitterbericht is opgenomen. Verdachte is de voorzitter van deze stichting. Deze e-mail ondertekend door
“mr. drs. [verdachte] , voorzitter”.Op diezelfde dag heeft het twitteraccount van [stichting] een bericht gepost met de volgende tekst:
[naam 3] is nu weg, maar zijn genocide blijft. Samen met [naam 5] heeft # [naam 3] de aanval geopend op de Nederlandse cultuur en trots: "Zwarte Piet zal snel veranderen en verdwijnen, ik vind dat prima". Het partijkantoor van de @ pvda_amsterdam meldt nu #HierPleegtMenGenocide (Afbeelding 1)
Bij het twitterbericht zijn twee foto’s geplaatst. Eén van deze foto’s, waarop de ruit van het partijkantoor is te zien met daarop de stickers met de tekst “Hier pleegt men genocide” is aangetroffen op de telefoon die onder verdachte in beslag is genomen.
Bewijsoverweging
Op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is geweest die de stickers op het partijkantoor van de PvdA Amsterdam heeft geplakt en de e-mail aan [naam 1] heeft gestuurd.
De uitlating “hier pleegt men genocide” is niet alleen op zichzelf, maar ook gezien in de bovengeschetste context beledigend. Deze uitlating heeft de strekking om [naam 1] bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen door hem neer te zetten als genocidepleger. Verdachte heeft dit ter zitting in zoverre getracht te nuanceren, door te stellen dat de term “genocide” een breed begrip is dat niet alleen ziet op massamoord, maar dat er ook andere vormen van genocide. Dat doet evenwel niet af aan het beledigende karakter van de term genocidepleger, nu genocide in welke vorm dan ook een zeer ernstige beschuldiging oplevert.
De rechtbank begrijpt het beroep van de raadsman op de exceptie van artikel 266 lid 2 Sr. aldus, dat de wederrechtelijkheid van de uiting volgens hem ontbreekt, nu die uiting wordt beschermd door het aan verdachte toekomende recht op vrijheid van meningsuiting. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Het, onder meer in art. 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting, dat voor een deel ook in art. 266, tweede lid, Sr tot uitdrukking is gebracht, staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van eenvoudige belediging in de zin van art. 266 Sr niet in de weg indien zo een veroordeling een op grond van art. 10, tweede lid, EVRM toegelaten - te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke - beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.
Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens eenvoudige belediging in de zin van voormelde wettelijke bepaling, dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is. [2]
Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat de uiting “hier wordt genocide gepleegd” een beledigend karakter heeft. Verdachte heeft geen concrete verklaring afgelegd over de beschuldiging, en daarmee ook niet inzichtelijk gemaakt of en zo ja op welke wijze hij met deze uitlating een bijdrage wilde leveren aan een publiek debat. Alleen al om die reden kan de rechtbank niet beoordelen of een beroep op de vrijheid van meningsuiting het strafbare karakter van de belediging in dit geval mogelijk wegneemt.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan belediging van [naam 1] .

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak Aop 11 november 2022 te Hellevoetsluis, een (overheids)gebouw, te weten het gemeentehuis gelegen aan de [adres 4] te Hellevoetsluis, toebehorende aan de gemeente Hellevoetsluis, heeft beschadigd door flessen met daarin verf tegen voornoemd gebouw te gooien;
Zaak B1 primair
op 3 december 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk het gebouw van [instelling] aan de [adres 2] in Amsterdam, toebehorende aan vereniging [naam vereniging] , heeft beschadigd;
3
op 16 januari 2021 te Amsterdam opzettelijk [naam 1] in het openbaar bij geschrift heeft beledigd door middels op het partijkantoor van de Partij van de Arbeid Amsterdam aangebrachte stickers hem de volgende woorden toe te voegen: ‘hier wordt genocide
gepleegd’.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De raadsman heeft bepleit dat, bij bewezenverklaring van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde, dit feit niet volgens de wet strafbaar is, omdat de muurschildering in strijd met de welstandsnormen is.
De officier van justitie vindt dat deze omstandigheid, als daarvan al sprake zou zijn, niet het strafbare karakter van de gedraging wegneemt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Nog los van het antwoord op de vraag of de muurschildering al dan niet in strijd is met de welstandsnormen, geeft dit verdachte niet het recht om daar overheen te schilderen. Het feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Ook de overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.De motivering van de straffen en maatregel

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast dient een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr te worden opgelegd voor de duur van drie jaar. Deze maatregel houdt kortgezegd een gebiedsverbod in voor de gemeente waarin de nationale Sinterklaasintocht plaatsvindt, 48 uur voor en 24 uur na de intocht. Per overtreding van deze maatregel zou vervangende hechtenis voor de duur van één week moeten gelden. Deze maatregel dient bovendien dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. In de strafeis zijn de ernst van de feiten, het discriminatie- en politieke aspect, het recidiverisico en het tijdsverloop in zaak B meegenomen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij bewezenverklaring bepleit de zaken af te doen met een voorwaardelijke taakstraf. Er is geen sprake van een discriminatieaspect. Ook moet rekening worden gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn, die niet aan verdachte te wijten is. Verder heeft hij bepleit de vrijheidsbeperkende maatregel niet op te leggen, omdat vanuit een eventuele veroordeling al voldoende afschrikkende werking uitgaat.
Daarnaast is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De verbalisanten hebben opzettelijk de transporthandboeien extra pijnlijk bij verdachte omgedaan, terwijl er volgens de ambtsinstructie geen indicatie was voor het gebruik van transporthandboeien. Verdachte verdient daarom te worden gecompenseerd in de vorm van strafvermindering.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee gekwalificeerde beschadigingen. In de nacht voor de Sinterklaasintocht van 2022, die dat jaar in Hellevoetsluis plaatsvond, heeft verdachte flesjes met daarin verf tegen het monumentale gemeentehuis van Hellevoetsluis aangegooid. Voor dit gebouw zijn ook stickers gevonden met daarop de tekst: “Roetveegpiet is genocide”. Daarnaast heeft verdachte het gebouw van [adres 2] beschadigd door over de muurschildering van [instelling] heen te schilderen. Op deze muurschildering waren portretten van zwarte personen afgebeeld, die een belangrijke rol hebben gespeeld in de geschiedenis van Suriname. Verdachte heeft op de gezichten van deze zwarte personen witte verf aangebracht. Ook zijn stickers op de muur aangetroffen met daarop de tekst: “Roetveegpiet is genocide”.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van een bestuurslid van de PvdA Amsterdam, nadat de toenmalige partijleider van voornoemde politieke partij in het politieke debat heeft aangegeven dat hij het niet erg zou vinden als zwarte piet zou verdwijnen. De belediging is gedaan door op het kantoorgebouw van voornoemde partij stickers te plakken met daarop de tekst: “Hier wordt genocide gepleegd”.
Persoon van verdachteUit het strafblad van verdachte van 20 juni 2023 komt naar voren dat verdachte niet eerder onherroepelijk voor vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de feiten die verdachte heeft gepleegd discriminatoir van aard zijn. Het wit schilderen van afbeeldingen van zwarte mensen die een belangrijke rol hebben gespeeld in de zwarte geschiedenis en het onder deze omstandigheden bekladden van een gebouw op de vooravond van de intocht van Sinterklaas zijn onmiskenbaar gedragingen met een discriminatoir karakter. Ook iemand beledigen door hem weg te zetten als genocidepleger is gelet op de context waarin de belediging plaatsvond – nadat de politieke partij van het slachtoffer zich over de figuur van zwarte piet had uitgesproken– discriminerend.
Het beschadigen van gebouwen is een ernstig strafbaar feit en raakt de samenleving en het gevoel van veiligheid van mensen. Daarbij komt dat gelet op de discriminatoire aard van de beschadigingen deze als extra kwetsend kan worden ervaren door de maatschappij en in het bijzonder voor mensen van kleur. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook bijzonder aan. Verder neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat de beschadigingen gericht waren tot respectievelijk een gebouw met een kunstuiting erop geschilderd en een monumentaal pand: het herstellen van de schade aan deze beide gebouwen is lastig.
Ook weegt de rechtbank strafverzwarend mee dat één van de feiten is gericht tot een persoon die zich openlijk inzet voor een politieke partij en daarmee het publieke debat.
De belediging gericht tegen een bestuurslid van de PvdA kan ertoe leiden dat politici in het algemeen en de heer [naam 1] in het bijzonder in zijn politieke werk wordt geremd en belet. Het is van belang dat politici in vrijheid hun werk kunnen doen.
Daarnaast neemt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat er een reële kans op herhaling bestaat. In de afgelopen jaren heeft verdachte bij diverse rechtscolleges namens zijn stichting procedures gevoerd, waarbij hij heeft geprobeerd met een beroep op de genocideverdragen de figuur van zwarte piet te laten terugkeren. Vervolgens heeft verdachte de ten laste gelegde feiten gepleegd. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte niet snel zal stoppen met zijn strijd tegen roetveegpieten en in het kader daarvan mogelijk opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Gelet op bovengenoemde kans op herhaling en de strafverzwarende aspecten zoals hiervoor omschreven is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte zowel een voorwaardelijke als onvoorwaardelijke straf moet worden opgelegd. De voorwaardelijke straf geldt als stok achter de deur en de onvoorwaardelijke straf moet een afschrikwekkend signaal afgeven zowel aan verdachte, alsook aan de maatschappij.
Van een overschrijding van de redelijke termijn is geen sprake, omdat die termijn pas op 2 maart 2022 is aangevangen met een brief van de officier van justitie waarin staat dat het Openbaar Ministerie heeft besloten om verdachte strafrechtelijk te vervolgen in zaak B. Vervolgens is deze zaak van verdachte binnen twee jaar afgedaan. De rechtbank houdt er wel rekening mee dat de feiten in zaak B al lang geleden, namelijk in december 2020 en januari 2021, zijn gepleegd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf van 60 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar.
Maatregel op grond van artikel 38v SrDaarnaast zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr opleggen, inhoudende een gebiedsverbod voor de gehele gemeente waar de Landelijke Intocht van Sinterklaas wordt georganiseerd alsook wordt uitgezonden door de NTR. Dit gebiedsverbod geldt voor de duur van twee hele dagen (48 uur) voorafgaand aan de dag van de Landelijke Intocht, alsmede de gehele dag (24 uur) van de Landelijke Intocht zelf. Indien de Landelijke Intocht in de feitelijke woonplaats van verdachte zal worden gehouden, dan geldt voor voornoemde drie dagen (72 uur) een dagelijkse meldplicht waarvan de invulling nader door de officier van justitie wordt bepaald. Die invulling wordt aan verdachte bekend gemaakt binnen 60 dagen nadat door de NTR publiekelijk bekend is gemaakt dat de Landelijke Intocht plaatsvindt in die betreffende gemeente (tevens feitelijke woonplaats van verdachte).
De rechtbank zal het gebiedsverbod opleggen voor de duur van drie jaar. Voor iedere keer dat verdachte dit verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van één week worden toegepast, met een totale duur van ten hoogste zes maanden. De rechtbank acht oplegging van deze maatregel noodzakelijk, zodat het risico dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit wordt ingeperkt.
De rechtbank zal de maatregel op grond van artikel 38v, vierde lid, Sr. dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden, zoals hiervoor overwogen, dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.

10.De vorderingen van de benadeelde partijen

Vereniging [adres 2]
De benadeelde partij [adres 2] vordert € 1.267,50 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
.
De rechtbank stelt vast dat het onduidelijk is wie of welke partij gerechtigd is om de vordering in te dienen en bij wie of welke partij de schade is geleden. De vordering is immers ingediend door Vereniging [adres 2] , maar de overgelegde facturen zijn gericht aan de [naam 5] . Daarnaast is een losse factuur van 31 december 2020 voor een bedrag van € 3.630,- ingediend. Het is onduidelijk waar deze factuur op ziet. Op de zitting van 29 juni 2023 is de benadeelde partij niet verschenen om verdere uitleg te geven. Het opvragen van nadere informatie levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat dit zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom nietontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gemeente Voorne aan Zee, plaats Hellevoetsluis
De benadeelde partij gemeente Voorne aan Zee, plaats Hellevoetsluis, vordert € 4.364,90 aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente
.
De rechtbank stelt vast dat de vordering onduidelijk is. De schade is als affectieschade opgevoerd, terwijl de schadeposten materiële schade lijken te zijn. Ook is vermeld dat de gevorderde affectieschade reeds is vergoed. Daarnaast is een losse factuur van
20 april 2023 ingediend voor een “spoed melding schoonmaak en schilderwerkzaamheden i.v.m. Sinterklaas intocht, het verwijderen van de graffiti en een hoogwerker” ter hoogte van € 2.770,07. Niet staat vast dat verdachte graffiti op het gemeentehuis heeft aangebracht. In de aangifte door de gemeente wordt wel melding gemaakt van graffiti die op dezelfde dag op gemeente-eigendom is aangebracht, maar verdachte lijkt daar niets mee te maken te hebben en hij wordt hiervoor ook niet veroordeeld. Uit de factuur zelf kan de rechtbank niet afleiden welk deel daarvan zag op het verwijderen van de graffiti. Op de zitting van 29 juni 2023 is de benadeelde partij niet verschenen om verdere uitleg te geven over de vordering en de aangeleverde onderbouwing. Opvragen van nadere informatie levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat dit zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 38v, 38w, 57, 63, 266, 352 van het Wetboek van Strafrecht.

12.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde en het in zaak B onder 1 primair en het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A en zaak B, feit 1 primair:
telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Zaak B, feit 3:
belediging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) weken.
Bepaalt dat
deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Legt op de maatregeldat verdachte voor de duur van 3 jaar zich niet zal ophouden in de gemeente waar de Landelijke Intocht van Sinterklaas wordt georganiseerd/uitgezonden door de NTR. Dit gebiedsverbod geldt voor 2 dagen (48 uur) voorafgaand aan de dag van de Landelijke Intocht, alsmede de gehele dag (24 uur) van de Landelijke Intocht zelf.
Indien de Landelijke Intocht zal worden gehouden in de feitelijke woonplaats van verdachte, geldt voor dezelfde 3 dagen (72 uur) een dagelijkse meldplicht waarvan de invulling nader door de officier van justitie wordt bepaald. Die invulling wordt aan verdachte bekend gemaakt binnen 60 dagen nadat door de NTR publiekelijk bekend is gemaakt dat de Landelijke Intocht plaatsvindt in die betreffende gemeente (tevens feitelijke woonplaats van verdachte).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt één week voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de opgelegde maatregel niet op.
Verklaart vereniging [adres 2]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart Gemeente Voorne aan Zee, Hellevoetsluis,
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en S.I.E. de Graaff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juli 2023.

Voetnoten

1.Vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533.
2.HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:541.