ECLI:NL:RBAMS:2023:4511

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
AMS 21/3205
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet; onvoldoende medische onderbouwing door GGD

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring op basis van de Huisvestingswet, welke door het college was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag is afgewezen, met name omdat het advies van de GGD niet voldeed aan de vereisten. Eiseres had eerder een verhuiskostenvergoeding ontvangen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) na een positief advies van het IAB, maar het college heeft niet duidelijk gemaakt waarom de medische problematiek van eiseres niet is meegewogen in de beoordeling van de urgentie. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. L. Veenman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam(het college)
(gemachtigde: A. Hadri).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 13 oktober 2020 heeft het college de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet van 12 juni 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 mei 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en het vooronderzoek heropend om het college in de gelegenheid te stellen een nieuw onderzoek te starten naar de medische problematiek van eiseres, waarbij ook het onderzoek van het IAB meegenomen wordt.
1.6.
Op 16 december 2022 heeft de GGD advies uitgebracht. Eiseres heeft met de brief van 1 februari 2023 op het advies gereageerd.
1.7.
Met de tussenuitspraak van 24 februari 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De medische adviezen voldoen niet aan de vereisten. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de tussenuitspraak.
1.8.
De GGD heeft op 17 mei 2023 opnieuw advies uitgebracht. Het college heeft op 24 mei 2023 een nadere motivering overgelegd. Eiseres heeft met de brief van 20 juni 2023 op het GGD-advies en de nadere motivering van het college gereageerd.
1.9.
De rechtbank doet met toestemming van partijen uitspraak zonder nadere zitting.
Overwegingen
De tussenuitspraak
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd overwogen dat de GGD niet is ingegaan op het IAB-advies van 21 juli 2021, waarin het IAB adviseert dat eiseres dient te verhuizen naar een woning zonder trap voor de toe- en doorgang. Op grond van dit advies heeft het college aan eiseres een tegemoetkoming in de verhuiskosten toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Onduidelijk is of de GGD-arts alle medische problemen van eiseres heeft meegewogen. Indien het college van oordeel is dat voor de voorziening op grond van de Wmo een andere toets geldt dan voor een huisvestingsurgentie, dient zij dat toe te lichten en aan eiseres uit te leggen waarom voor deze twee trajecten en een andere afweging gemaakt kan worden. De medisch adviezen van de GGD voldoen daarom niet aan de vereisten. Het college kan daarom de besluitvorming niet baseren op deze medische adviezen. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
Advies van de GGD
4.1.
De GGD heeft op 17 mei 2023 nogmaals advies uitgebracht. In het advies staat dat dat de GGD-arts eiseres heeft gezien op het spreekuur op 23 november 2022 en dat medische informatie is opgevraagd bij de huisarts. De huisarts heeft brieven van de orthopedisch chirurg van 21 oktober 2020 en van Voetmobility portal van 20 september 2022 opgestuurd. De GGD-arts concludeert uit deze brieven dat behandeling (fysiotherapie) nog mogelijk is met als doel het verminderen van pijnklachten. De door eiseres overgelegde brief van 10 oktober 2018 van de orthopedisch chirurg spreekt over beginnende afwijkingen met hetzelfde behandeladvies als de brief uit 2020 en vermeldt geen andere nieuwe medische feiten. Ook de brief van de huisarts laat volgens de GGD-arts dezelfde medische feiten zien die al bekend waren. De mening van de huisarts dat eiseres vanwege deze afwijkingen niet meer kan traplopen wordt meegewogen in de beoordeling, maar is niet doorslaggevend. De GGD-arts maakt het uiteindelijke oordeel op basis van mondeling verstrekte gegevens, inspectie van het loop- en beweegpatroon, kennis van het ziektebeeld en medische informatie. Volgens de GGD-arts zijn in het advies van het IAB de pijnklachten van eiseres vastgesteld zonder gebruik te maken van objectiveerbare medische feiten, zoals medische informatie van behandelend arts of specialist. De indicatie van het IAB is kennelijk bedoeld als preventie van snellere verergering van de klachten en daardoor mogelijk uitstel van een knieoperatie. De GGD-arts overweegt nog dat eiseres op 23 november 2022 zelfstandig van en naar de spreekkamer liep zonder een loophulpmiddel te gebruiken en dat zij aangaf dat zij al meer dan een jaar niet meer in specialistische behandeling was. De GGD-arts blijft bij de afwijzing van een woning met etagebinding.
Nadere motivering van het college
4.2.
Het college heeft op 24 mei 2023 een nadere motivering ingediend. Het college verwijst naar het advies van de GGD van 17 mei 2023. Over het advies van het IAB stelt het college in aanvulling op het GGD-advies dat het IAB beoordeelt op basis van andere wetgeving of er een financiële tegemoetkoming afgegeven kan worden, waarbij de schaarste van woningen geen rol speelt. De medische toets in het kader van de Huisvestingsverordening, waar rekening wordt gehouden met onder andere het schaarste patroon van het aantal beschikbare woningen in de gemeente, is daarmee volgens het college zwaarder. Verder dient het bij urgentie, anders dan bij een verhuiskostenvergoeding, te gaan om een acuut probleem. Het college verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023. [1] Verder blijkt uit het considerans van de Wmo 2015 dat het bij de Wmo gaat om gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang. Dat is iets wezenlijk anders dan de verdeling van woonruimte waar het bij de Huisvestingswet 2014 om gaat bij urgenties. Bij het verlenen van voorrang met een urgentieverklaring dient sprake te zijn van dringende noodzaak [2] , anders gezegd: een acuut woonprobleem. Zoals uit het GGD-advies blijkt ontbreekt bij een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo die dringende noodzaak. Het college handhaaft het standpunt dat er bij eiseres geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem en dat eiseres niet valt onder de medische urgentiecategorie [3] .
Reactie van eiseres
5. Eiseres blijft – kort samengevat – bij haar standpunt dat het onderzoek van de GGD-arts niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet concludent is, gelet op alle medische informatie die zij heeft ingebracht. Wederom blijkt niet duidelijk waaruit de medische problematiek van eiseres bestaat, waardoor niet duidelijk is of al haar medische problemen zijn meegenomen. Eiseres is het oneens met de stelling van de GGD-arts dat de pijnklachten door de IAB-arts zijn vastgesteld zonder gebruik te maken van objectiveerbare medische feiten. Niet gesteld kan worden dat de IAB-arts bij het opstellen van het advies enkel is uitgegaan van preventie van verergering van de klachten en een mogelijke operatie in de toekomst. Dat eiseres zonder loophulpmiddel naar de spreekkamer kwam is doordat zij niet in staat is om gebruik te maken van bijvoorbeeld een handstok door de klachten die zij ervaart in haar beide schouders. Dit blijkt ook uit het IAB-advies. Momenteel vindt geen specialistische behandeling plaats omdat sprake is van chronische problematiek waarbij een operatieve behandeling op dit moment niet aan de orde is.
Eiseres bestrijdt niet dat de Wmo 2015 en de Huisvestingsverordening twee wetten zijn die van elkaar verschillen. In het kader van de Wmo 2015 heeft een zorgvuldig en deskundig onderzoek plaatsgevonden door de IAB-arts. Uit dit onderzoek blijkt de medische problematiek van eiseres evenals de noodzaak om met spoed te verhuizen naar passende woonruimte. Dat dit advies is gegeven in het kader van een voorziening op grond van een andere wet, doet volgens eiseres niets af aan de inhoud daarvan.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [4] mag een bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de conclusie van het GGD-advies van 17 mei 2023 is dat onvoldoende medische grond is voor het toekennen van een woning op de begane grond. De GGD blijft bij het eerdere advies dat etagebinding afgewezen wordt. De GGD-arts overweegt over het IAB-advies dat de pijnklachten van eiseres zijn vastgesteld zonder gebruik te maken van objectiveerbare medische feiten.
6.3.
In het IAB-advies staat dat eiseres door orthopedische aandoeningen aan beide knieën beperkt is in het traplopen. Er is sprake van objectiveerbare pijn en waardoor de functie van beide benen ernstig en die van beide armen matig is verminderd. Traplopen geeft een toename van de pijn, maar is tevens een te grote belasting. Door schouderklachten kan zij zich ook niet goed optrekken aan de leuning. Overbelasting moet voorkomen worden omdat eiseres wel geopereerd kan worden aan de knieën maar deze ingrepen zo lang mogelijk uitgesteld moeten worden. De conclusie van het advies is dat eiseres moet verhuizen naar een woning zonder trap voor de toe- en doorgang.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat het advies van de GGD na de tussenuitspraak wederom niet aan de vereisten voldoet. Nog steeds is onduidelijk welke medische problemen van eiseres de GGD-arts bij de beoordeling heeft betrokken. Evenmin is duidelijk waarom de GGD van mening is dat het IAB niet objectiveerbare gegevens heeft gebruikt. De IAB-arts vindt namelijk de pijnklachten wel objectiveerbaar en verwijst naar informatie van behandelaars en observatie van de motoriek. Het college zal dit nader moeten motiveren.
6.5.
Daarnaast betrekt het IAB bij het advies ook schouderklachten, maar niet kenbaar is hoe de GGD de schouderklachten heeft meegewogen. De GGD zegt dat eiseres zonder loopondersteuning binnen komt lopen, maar eiseres zegt dat zij vanwege haar schouderklachten geen loopstok kan gebruiken. Daarbij is voor de rechtbank onduidelijk wat het al dan niet met loopondersteuning lopen zegt over het kunnen traplopen. Het college is ten onrechte niet ingegaan op de schouderklachten van eiseres, en de gevolgen die deze klachten hebben voor het traplopen. Ook dit punt zal het college nader moeten motiveren.
6.6.
De rechtbank overweegt dat het voor de toetsbaarheid van dit soort besluiten van belang is hoe de GGD tot zijn advies komt. Omdat de GGD in de beoordeling van de door eiseres aangedragen punten geen inzicht heeft gegeven, is het GGD-advies niet toetsbaar voor de rechtbank en evenmin begrijpelijk voor eiseres. Het college kan daarom de besluitvorming niet baseren op dit advies.
6.7.
Over het verschil in toetsingskader tussen de Huisvestingswet en de Wmo 2015 overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 4.8.1, onder b, sub a, van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2022 kan een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt aan een persoon met beperkingen wanneer wegens beperkingen in het normale gebruik verhuizing medisch noodzakelijk is. De ondervonden beperkingen moeten beperkingen naar objectieve medische maatstaf zijn. Op grond van de artikel 2.6.8, eerste lid, onder b, van de HVV en de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 dient bij woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben sprake te zijn van ernstige medische problemen die levensontwrichtend zijn en ertoe leiden dat de aanvrager niet meer in staat is om zelfstandig te functioneren.
6.8.
De rechtbank stelt vast dat, zoals ook eiseres stelt, de toets op basis van de Wmo een andere is dan die op basis van de Huisvestingswet, zoals ook de Afdeling op 8 juli 2020 overwoog. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiseres, op basis van het rapport van het IAB, samen met de overige bewijsmiddelen, niet is voldaan aan het criterium van artikel 2.6.8, eerste lid, onder b, van de HVV. Daarbij speelt mee dat ook in het kader van de Wmo enige dringendheid vereist is, gezien het criterium “noodzakelijk” in artikel 4.8.1, onder b, sub a, van de Nadere regels.
6.9.
Het IAB heeft in haar advies opgemerkt dat overbelasting voorkomen moet worden omdat eiseres weliswaar geopereerd kan worden aan de knieën maar dat deze ingrepen moeten zolang mogelijk uitgesteld worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ten onrechte gesuggereerd dat dit betekent dat eiseres niet dringend een andere woning nodig heeft zoals bedoeld in artikel 2.6.8, eerste lid, onder b, van de HVV. De GGD verwijst in het aanvullende rapport van 17 mei 2023 naar deze opmerking van het IAB en stelt dat de indicatie van het IAB “kennelijk bedoeld is als preventie van snellere verergering van de klachten en daardoor mogelijk uitstel van een knieoperatie”. De GGD lijkt mede daaruit de conclusie te trekken dat de situatie van eiseres niet dringend is. Het college dient te motiveren waarom het zo lang mogelijk uitstellen van een – ingrijpende en verstrekkende - operatie in dit geval niet juist met zich meebrengt dat eiseres dringend woonruimte op de begane grond nodig heeft.
6.10.
Daarbij dient het college ook de sociale gevolgen die haar klachten met zich meebrengen, te betrekken. Eiseres heeft in bezwaar en op de zitting gesteld dat zij als gevolg van de klachten soms dagenlang haar woning niet uitkomt, en niet heeft gesolliciteerd na het afronden van haar opleiding vanwege haar klachten. De situatie is volgens eiseres levensontwrichtend en zij is niet in staat tot participatie omdat zij ernstige belemmeringen ondervindt in het traplopen.
Conclusie en gevolgen
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. Omdat het gebrek met het nadere advies van de GGD en de nadere motivering niet heeft hersteld, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4,5 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-) en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 3.286,50. Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.286,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014.
3.Zoals bedoeld in artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de HVV.
4.Zie bijv. de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1581.