Overwegingen
1. Op 3 oktober 2019 heeft de gemeente Aalsmeer een omgevingsvergunningaangevraagd voor het, in afwijking van het bestemmingsplan, herinrichten van het recreatiegebied ‘Waterfront’ aan de Westeinderplas in Aalsmeer (hierna: het project). De aanvraag ziet alleen op het gebruik van gronden of bouwwerken. Het project loopt van de [straat 1] , langs de [straat 2] tot aan de kruising met de [straat 3] . Ook het realiseren van een parkeerstrook langs de [straat 3] behoort tot het project. [eiser] woont aan de noordzijde van het project, aan de [straat 1] . Tussen het project en zijn woning loopt in twee richtingen een doorgaande weg, met aan weerszijden een voet- en fietspad.
2. Het project voorziet onder meer in:
- het verwijderen van houtopstanden langs de Westeinderplas;
- het realiseren van een aantrekkelijke wandel- en fietsboulevard langs het water;
- het vergroten van de publieke toegankelijkheid van de watertoren;
- het vergroten van de recreatieve aantrekkelijkheid van het Surfeiland.
3. Het project is deels gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Uiterweg Plasoevers 2005' (hierna: het bestemmingsplan UP05) en deels in het plangebied van het bestemmingsplan 'Kudelstaart 2006'.
4. Ter hoogte van de woning van [eiser] geldt het bestemmingsplan UP05. Daar hebben de gronden de bestemming 'Groenvoorzieningen' (planregel 30), 'Water, tevens landschappelijk waardevol terrein' (planregel 32) en 'Waterkering' (planregel 33).
5. Voor het project zijn verschillende vergunningen aangevraagd en verleend. Het gaat om twee inmiddels onherroepelijke omgevingsvergunningen voor het realiseren van steigers, parkeervoorzieningen en het uitbreiden van het surfstrand, een op 17 december 2020 verleende aanlegvergunningen de in dit geschil voorliggende vergunning. Verder heeft de gemeente specifiek voor het project een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding.
6. Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning verleendmet toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo. Vergunning is verleend voor het in afwijking van:
- artikel 20.1 van het bestemmingsplan UP05 realiseren van een vlonder;
- artikel 30.1 van het bestemmingsplan UP05 realiseren van steigers, vlonders en parkeervoorzieningen;
- artikel 32.1 van het bestemmingsplan UP05 uitbreiden van het surfstrand;
- artikel 19.1 van het bestemmingsplan Kudelstaart 2006 realiseren van parkeervoorzieningen.
Het bestreden besluit berust op de ‘Ruimtelijke onderbouwing Waterfront Aalsmeer’ van 23 oktober 2020.
7. Op 8 december 2022 heeft het college, op verzoek van vergunninghouder, het bestreden besluit gedeeltelijk ingetrokken, voor zover het de vlonder bij de watertoren betreft. Deze vlonder zal niet worden gerealiseerd vanwege een mogelijk negatief effect op de bouwkundige staat van de watertoren. Het project is voor het overige nagenoeg volledig uitgevoerd en op 25 mei 2022 officieel geopend.
8. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling van het beroep
Afwijking van het bestemmingsplan
9. De omgevingsvergunning die ter beoordeling voorligt is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, onder 3° van de Wabo. Dat artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Het college komt beleidsruimte toe bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het in deze zaak toepasselijke recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het verlenen van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
10. Het college moet bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning kijken naar de gevolgen van het gehele project, maar mag bij de afweging van de betrokken belangen betrekken dat het project (groten)deels in overeenstemming is met het bestemmingsplan.De rechtbank oordeelt dat het project slechts voor een beperkt deel in strijd is met het bestemmingsplan UP05 en overweegt daarover het volgende.
11. Ter hoogte van de woning van [eiser] is het project gelegen op gronden met de bestemmingen 'Verkeersdoeleinden', 'Groenvoorzieningen', 'Water' en 'Waterkering'. Op die locatie voorziet het project in het verbreden van de oevers voor het aanleggen van een kade en wandelpromenade, op gronden met de bestemmingen 'Water-tevens landschappelijk waardevol terrein' en 'Waterkering'. Met het bestreden besluit is binnen die bestemmingen afgeweken van het bestemmingsplan UP05 voor het elders binnen het project – en dus niet ter hoogte van de woning van [eiser] – realiseren van steigers, vlonders en parkeervoorzieningen en het uitbreiden van het surfstrand. Dit is niet in geschil.
12. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Volgens [eiser] berust het bestreden besluit op de schetsontwerpen van 11 november 2018 (van de modellen ‘Basis’, ‘Plus’ en ‘Droom’). Uit deze ontwerpen blijkt niet dat ter hoogte van zijn woning een verbreiding van de oever is voorzien. De rechtbank is dit niet met [eiser] eens, alleen al omdat de verbreding van de oever niet is vergund met het bestreden besluit, maar met de aanlegvergunning van 17 december 2020. Bovendien is tijdens de zitting besproken dat het bestreden besluit niet uitgaat van één van de schetsontwerpen van 11 november 2018, maar van een aangepast ontwerp, dat eind februari 2019 als voorkeursvariant is aangemerkt. De voorkeursvariant voorziet wel in een verbreiding van de oever ter hoogte van de woning van [eiser] en is sindsdien niet meer gewijzigd. Dit betekent dat zowel de aanvraag van 3 oktober 2019 als het bestreden besluit op dit ontwerp zijn gebaseerd, dat ook onderdeel is van de gepubliceerde omgevingsvergunning. [eiser] heeft dit niet betwist. Daarmee was voldoende duidelijk dat het bestreden besluit voorzag in een verbreding van de oever ter hoogte van de woning van [eiser] . Dat dit [eiser] niet duidelijk was en dat hij op basis van de eerdere schetsontwerpen meende dat de verbreding van de oever elders was voorzien, leidt niet tot een ander oordeel.
13. [eiser] voert verder aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat onvoldoende rekening is gehouden met de overlast door de recreatieve voorzieningen op die locatie, zoals een vaste tafel met banken, een barbecueplek en een trap naar het water. Deze leiden volgens hem tot meer bezoekers, met als gevolg geluidsoverlast, ontoelaatbare parkeerdruk en verlies van woongenot door inbreuk op zijn privacy, veiligheid en uitzicht.
14. Op de zitting is besproken dat de genoemde recreatieve voorzieningen zijn voorzien op gronden die op de plankaart van het bestemmingsplan UP05 voor ‘Groenvoorzieningen’ zijn bestemd voor: a. bermen en groenstroken; b voetpaden en speelterreinen; c. water; met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde (planregel 30.1). Met het college acht de rechtbank het realiseren van die recreatieve voorzieningen in overeenstemming met de bestemming ‘Groenvoorzieningen’. Het college heeft op de zitting toegelicht dat voor het realiseren daarvan geen vergunning is vereist.
15. Omdat het project voor het overgrote deel en ter hoogte van de woning van [eiser] in overeenstemming is met het bestemmingsplan, heeft het college geen rekening gehouden – en hoefde het ook geen rekening te houden – met de belangen van [eiser] bij het behoud van zijn woon- en leefklimaat. De belangenafweging is toegespitst op dat deel van het project dat in strijd is met het bestemmingsplan UP05.De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beperkte afwijking van het bestemmingsplan, te weten: het elders binnen het project realiseren van steigers, vlonders en parkeervoorzieningen en het uitbreiden van het surfstrand, in zo geringe mate gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van [eiser] dat de belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening in dit geval in zijn nadeel uitvalt.
16. Voor zover [eiser] aanvoert dat het verbreden van de oever ter hoogte van zijn woning (ook) leidt tot overlast en een onveilige woon- en leefomgeving als gevolg van de publiek aantrekkende opwaardering van het Waterfront, overweegt de rechtbank dat het verbreden van de oever, onder meer ter hoogte van de woning van [eiser] , in strijd is met het bestemmingsplan UP05 en met de vergunning van 17 december 2020 is vergund. Deze verbreding valt buiten de reikwijdte van dit beroep. Daarbij komt dat de door [eiser] gevreesde overlast en onveiligheid door onrechtmatig gedrag van bezoekers buiten de door de rechtbank te maken beoordeling valt. De mogelijke overlast die dit publiek veroorzaakt, zoals het door [eiser] genoemde wildplassen en de door hem gevreesde onveiligheid, is een kwestie van handhaving van de openbare orde en kan in een procedure als deze niet aan de orde komen. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Met het bestreden besluit is het veroorzaken van deze en andere overlast niet vergund. Daarnaast heeft het college voldoende maatregelen genomen op het gebied van toezicht en handhaving om een goed woon- en leefklimaat zoveel mogelijk te borgen. De rechtbank verwijst naar wat het verweerschrift daarover vermeldt:
“Handhaving van de openbare orde vindt plaats binnen de kaders van de geldende APVen het IVA, waar ook de Spelregelsintegraal onderdeel van uitmaken. In de Spelregels zijn criteria en kortetermijnacties opgenomen voor situaties van overlast. Mocht er na realisatie van het Waterfrontproject daadwerkelijk overlast plaatsvinden, dan kan daartegen handhavend worden opgetreden. Ingeval sprake is van (zware) overlast zal de handhaving en politie repressief optreden en indien nodig overgaan op verbaliseren. Bij herhaalde overtreding kan eventueel ook een individueel gebiedsverbod worden opgelegd. Politie en handhaving zal meer zichtbaar aanwezig zijn en strikt handhaven, zo volgt uit de Spelregels. Aalsmeer heeft vier BOA's, waarvan twee personen surveilleren op het water. Daarnaast is Buurtwerk ook te land en te water inzetbaar in het gebied Waterfront. Meldingen en/of klachten kunnen telefonisch, via de website van de gemeente en sinds kort ook via de app “Fixi” worden ingediend.”
17. Het college stelt zich op grond van de ruimtelijke onderbouwing op het standpunt dat het project in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 4 van de ruimtelijke onderbouwing zijn de resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van het project voor de omgeving uiteengezet. Uit de quickscan naar de parkeersituatie rondom het Surfeiland blijkt dat als gevolg van het project de parkeerbehoefte circa 10 dagen per jaar tijdens piekuren op een maatgevende dag (veel zon) zal toenemen met 55 voertuigen. Vergeleken met de huidige situatie is dit een toename van de parkeerbehoefte met 12% naar 78 % in de nabije woonwijk ( [woonwijk] ). Dit is nog onder de grens van de kritische parkeerdruk hoger dan 85%, waarin het aanbod van vrije parkeerplaatsen zo schaars is dat zoekverkeer ontstaat. Het project voldoet daarom wat betreft het aspect parkeren aan een goede ruimtelijke ordening, aldus het college.
18. [eiser] betwist de aan het parkeeronderzoek ten grondslag gelegde uitgangspunt dat
de parkeerdruk gedurende 10 zonnige stranddagen per jaar zal toenemen naar 78%. Volgens hem is het Waterfront niet te vergelijken met een strand, maar met een park waar het ook op gewone mooie dagen al druk kan zijn. Ook blijkt uit het parkeeronderzoek niet waar de kritische grens van 85% parkeerdruk op is gebaseerd, aldus [eiser] .
19. Het college stelt in het verweerschrift voorop dat de parkeerdruk toeneemt in de wijk [woonwijk] ten zuiden van de watertoren, maar niet bij de woning van [eiser] , die zich ten noorden van de watertoren bevindt. Verder diende in het parkeeronderzoek het Surfeiland (met strand) als referentiepunt, omdat dit de meeste recreanten trekt. Het strand wordt echter uiteindelijk beduidend kleiner gerealiseerd, waardoor de 55 extra parkeerplaatsen in het onderzoek ruim zijn berekend. Het project voorziet met 60 nieuwe parkeerplaatsen ruimschoots in deze parkeerbehoefte. In de maatgevende situatie (bijzonder mooie weersomstandigheden, waarin het strand naar volle capaciteit wordt benut) blijft de parkeerdruk ruim onder de grens van 85%. Deze bovengrens wordt ook in de rechtspraak aanvaard. Het college verwijst hiertoe in het verweerschrift naar een uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018.
20. [eiser] heeft het parkeeronderzoek niet met een rapport van een eigen deskundige betwist. De rechtbank ziet in wat [eiser] aanvoert ook geen grond om de conclusie van het parkeeronderzoek niet te volgen, zodat het college dit aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
21. Het beroep van [eiser] gaf vergunninghouder aanleiding [deskundige] opdracht te geven akoestisch onderzoek te verrichten naar het stemgeluid van roepende recreanten aan het Waterfront, ter hoogte van nabijgelegen geluidgevoelige bestemmingen. In een rapport van 25 juni 2021 concludeert [deskundige] dat overdag (7.00 uur tot 19.00 uur) en ‘s avonds (19.00 uur tot 23.00 uur) het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten hoogste 41 dB(A) (dag) en 39 dB(A) (avond) bedraagt ter hoogte van [woonwijk] . Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde ter hoogte van geluidgevoelige bestemmingen. Dit betekent dat volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. [deskundige] concludeert daarom dat het project wat geluid betreft past binnen een goed woon- en leefklimaat. Uit het rekenmodel met bijbehorende kaart en de tabel met rekenresultaten (bijlage 2 bij het rapport van [deskundige] ) blijkt dat het akoestisch onderzoek onder meer ter hoogte van de woning van [eiser] is verricht.
22. [eiser] stelt dat door de in het project beoogde recreatieve voorzieningen (zoals barbecueplekken en aanvullende zitgelegenheden aan het water) het aantal bezoekers en hun geluidsoverlast tot niet acceptabele proporties zal stijgen. [eiser] heeft deze stelling niet onderbouwd en het akoestisch onderzoek niet met een rapport van een eigen deskundige betwist. De rechtbank ziet dan ook geen grond om de conclusie van het door [deskundige] verrichte akoestisch onderzoek niet te volgen. Hierbij betrekt de rechtbank dat volgens het college de hinder in werkelijkheid beperkter is, omdat in het akoestisch onderzoek nog is uitgegaan van de verwachting dat de steiger/vlonder rond de watertoren zou worden gerealiseerd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
23. Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en op een goede ruimtelijke onderbouwing berust. Wat [eiser] meer of anders heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning dan ook in redelijkheid kunnen verlenen.
24. [eiser] verzoekt om schadevergoeding voor het overschrijden van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Hij stelt dat de redelijke termijn in de beroepsfase is overschreden. [eiser] heeft op 8 december 2020 een (pro forma) beroepschrift ingediend. De twee-jaarstermijn is verstreken op 8 december 2022.
25. De rechtbank overweegt dat in een zaak die is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure de redelijke termijn begint te lopen bij het instellen van beroep tegen het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning.Omdat sinds het instellen van beroep door [eiser] op 8 december 2020 in de beroepsfase ruim twee jaar is verstreken, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM bij het doen van uitspraak met ruim zeven maanden overschreden. Deze overschrijding is volledig toe te rekenen aan de rechtbank. Gelet op het uitgangspunt dat een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn overschreden is, stelt de rechtbank de door [eiser] geleden immateriële schade vast op een bedrag van in totaal € 1.000,-. Deze vergoeding komt geheel ten laste van de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).
26. Het beroep is ongegrond. Omdat de procedure bij de rechtbank te lang heeft geduurd,
krijgt [eiser] voor geleden immateriële schade een vergoeding van € 1.000,-.
27. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.