ECLI:NL:RBAMS:2023:4425

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
13/031171-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gelijkstelling met een Nederlander en verjaringseisen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland ingeschreven en had een vrijheidsstraf van tien maanden opgelegd gekregen. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak meerdere keren aangehouden om de verdediging de gelegenheid te geven om een beroep op gelijkstelling met een Nederlander nader te onderbouwen en om te wachten op een beslissing in een vergelijkbare zaak. Tijdens de zitting op 22 juni 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, wat leidde tot de conclusie dat er geen wettelijke grondslag meer was voor de overleveringsdetentie.

De rechtbank heeft ook de verjaringstermijn van de opgelegde straf beoordeeld. De raadsman van de opgeëiste persoon betoogde dat de verjaringstermijn niet correct was vastgesteld door de Poolse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verjaringstermijn in het EAB op 15 juni 2022 was vastgesteld, de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten aangaf dat deze termijn was verlengd tot 15 juni 2032. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet kon worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander en de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kon plaatsvinden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/031171-23 (was parketnummer 13/751579-15)
Datum uitspraak: 6 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 11 augustus 2015 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juni 2015 door
the Regional Court in Szczecin(Polen; hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 9 oktober 2015
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 oktober 2015, in aanwezigheid van mr. R. Vorrink, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak vervolgens voor onbepaalde tijd aangehouden, teneinde de verdediging de gelegenheid te geven een beroep op gelijkstelling nader te onderbouwen en in afwachting van stappen die zijn gezet die tot een intrekking van het EAB in Polen konden leiden.
Zitting 21 juni 2016
De behandeling van het EAB is op de zitting van 21 juni 2016 hervat en met toestemming in gewijzigde samenstelling voortgezet, in aanwezigheid van mr. U. Weitzel, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Haze, en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak vervolgens voor onbepaalde tijd aangehouden, teneinde de beslissing in een vergelijkbare zaak af te wachten, te weten: A.D. Poplawski, waarin ingevolge de tussenuitspraak van 30 oktober 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:7463) prejudiciële vragen waren gesteld.
Zitting 22 juni 2023
De behandeling van het EAB is op de zitting van 22 juni 2023 hervat en met toestemming in gewijzigde samenstelling voortgezet, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Haze en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de Overleveringswet (OLW) op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Van een verlenging van de beslistermijn als bedoeld in het kaderbesluitconform uitgelegde vierde lid (oud) van artikel 22 van de OLW is de rechtbank niet gebleken. Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final judgement van the District Court Stargard Szczecińskivan 6 juni 2007, referentienummer II K 669/06. De vrijheidsstraf is voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Op 17 oktober 2008 heeft
the District Court of Stargard Szczecińskide tenuitvoerlegging van deze straf bevolen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de gehele straf nog te ondergaan.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [4]

4.Verjaring naar Pools recht

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvullende informatie van 7 juni 2023, waarin de Poolse autoriteiten de verjaringstermijn naar Pools recht hebben gesteld op 15 juni 2032, niet klopt. Hiertoe voert hij aan dat het EAB als datum 15 juni 2022 noemt en in de aanvullende informatie is vermeld dat de verjaringstermijn is verlengd, omdat de opgeëiste persoon voor de Poolse autoriteiten onvindbaar zou zijn gebleken en zich zou hebben onttrokken. Dit laatste was echter helemaal niet het geval. De opgeëiste persoon verbleef in Nederland en was daar ook vindbaar, want ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Het enkele in het buitenland verblijven, levert volgens Poolse jurisprudentie geen onttrekking op. De raadsman verwijst in dit verband naar een schrijven van een Poolse advocaat die dit bevestigt. De raadsman stelt primair dat de overlevering wegens het ontbreken van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis moet worden geweigerd; subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding van de behandeling van de zaak zodat een deskundige kan worden benoemd om zich uit te laten over de vraag of het enkele in het buitenland verblijven volgens Poolse jurisprudentie onttrekking oplevert. Wanneer dat inderdaad geen onttrekking oplevert, moet voor de verjaringstermijn naar Pools recht immers worden uitgegaan van de aanvankelijke verjaringsdatum zoals genoemd in het EAB, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden omdat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de door de Poolse autoriteiten in de aanvullende informatie genoemde verjaring per 2032.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Het EAB vermeldt weliswaar dat de tenuitvoerlegging van het vonnis op is 15 juni 2022 verjaard, maar in de aanvullende informatie van 7 juni 2023 is vermeld dat de verjaringstermijn voor tenuitvoerlegging van het vonnis is verlengd tot 15 juni 2032. Er staat in die informatie immers:
(..) by virtue of the decision of the 10th November 2010, reference symbol of files II K 699/06 the Court of this place suspended the enforcement proceedings, whereas the sentenced [opgeëiste persoon] is hiding out. In view of the above the term of the expiration of the statute of limitations for the execution of the penalty is to be acknowledged as invalid. At present on account of the sentenced person's evasion of the execution of the penalty limitation of its execution will take place on the 15th June 2032.
Hierbij wordt nog in aanmerking genomen dat de opgeëiste persoon weliswaar vanaf november 2009 onafgebroken in Nederland ingeschreven heeft gestaan (en naar eigen zeggen daarmee vanaf dat moment traceerbaar voor de Poolse autoriteiten zou zijn geweest), maar dat de tenuitvoerlegging van het Poolse vonnis al op 17 oktober 2008 is bevolen. Het verweer wordt verworpen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij het proces dat tot de voornoemde beslissing (II K 669/06) heeft geleid.
Zaak VI K 364/08 van 16 juli 2008: veroordeling voor een nieuw strafbaar feit
Onder onderdeel f) van het EAB staat vermeld dat de in eerste instantie voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bij beslissing van 17 oktober 2008 in Polen is omgezet in een onvoorwaardelijke straf vanwege (een veroordeling wegens) het begaan van een nieuw strafbaar feit.
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C-514/21) en PH (C-515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het
triggerende strafbare feit,dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, ook onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen. [5]
Uit de aanvullende informatie van 7 juni 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen in het proces dat tot zijn veroordeling voor dat nieuwe strafbare feit (het vonnis van 16 juli 2008 met kenmerk I K 364/08) heeft geleid.
De rechtbank stelt evenwel vast dat zich in relatie tot bovengenoemd proces de omstandigheid van artikel 12, onder a, OLW heeft voorgedaan. Uit de aanvullende informatie van 7 juni 2023 blijkt immers dat de opgeëiste persoon op 4 juli 2008 in persoon is gedagvaard, waarbij hij is geïnformeerd over de datum, het tijdstip en de plaats van het proces en erop is gewezen dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet verschijnt. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW (ook) ten aanzien van het vonnis van 16 juli 2008 (I K 364/08) niet van toepassing is.

6.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 21 juni 2016 blijkt dat de rechtbank destijds reeds heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon voor gelijkstelling in aanmerking kwam. De opgeëiste persoon voldeed destijds (2016) immers – kort samengevat – al aan de voorwaarde van een ‘duurzaam opgebouwd verblijfsrecht (I) en ten aanzien van hem bestond niet de verwachting dat de Poolse veroordeling zou leiden tot beëindiging van zijn duurzaam verblijfsrecht in Nederland (II). De rechtbank neemt dat oordeel in deze uitspraak over en maakt dat tot de hare.
Omdat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn duurzaam verblijfsrecht nadien heeft verloren, is nog steeds sprake van gelijkstelling met een Nederlander.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 6. weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert dan ook dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om daarvan af te zien.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 van de Overleveringswet.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de hiervoor in overweging 3. bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]
tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. P. Sloot en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. F.A. Potters en I. van Heusden, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Zie ro. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.