ECLI:NL:RBAMS:2023:4424

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
13/031896-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse vonnissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Legnica in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van het plegen van misdrijven waarvoor in Polen twee vonnissen zijn uitgesproken. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB in 2015 gestart, maar de procedure is meerdere keren geschorst om de opgeëiste persoon de kans te geven zijn verblijf in Nederland te onderbouwen en om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen. Tijdens de zitting op 22 juni 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing was verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor het eerste vonnis niet kan plaatsvinden omdat de straf naar Pools recht is verjaard. Voor het tweede vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, maar dat de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet kan worden geweigerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf voor het tweede vonnis in Nederland bevolen. De rechtbank heeft daarbij de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/031896-23 (was parketnummer 13/752058-14)
Datum uitspraak: 6 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 6 februari 2015 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 november 2014 door
the District Court of Legnica(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 6 maart 2015
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 maart 2015, in aanwezigheid van mr. A. Oswald, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.J. Verbeek, destijds advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek is voor onbepaalde tijd geschorst om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zijn rechtmatige en ononderbroken verblijf van vijf jaar voorafgaande aan de uitspraak van de rechtbank (derhalve naar verwachting tot ongeveer medio 2015) te onderbouwen met aanvullende gegevens en om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een IND-bevraging te doen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) op het overleveringsverzoek moet beslissen met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 22 juni 2023
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 22 juni 2023, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.J. Verbeek, thans advocaat te Ede, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor de overleveringsdetentie. [4]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt twee voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen:
  • een
  • een
Ten aanzien van vonnis I wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de gehele straf nog te ondergaan.
Vonnis I betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [5]
Ten aanzien van vonnis II wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de gehele straf nog te ondergaan. De vrijheidsstraf is aanvankelijk voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis; op 10 augustus 2006 heeft
the Regional court of Głogówechter de tenuitvoerlegging van deze straf bevolen.
Vonnis II betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [6]

4.Ontvankelijkheid / weigering op grond van artikel 2 OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar vordering tot in behandeling neming van het EAB. Hiertoe voert hij het volgende aan.
Uit zowel het EAB als de aanvullende informatie van 4 april 2023 volgt dat de tenuitvoerlegging van vonnis I naar Pools recht is verjaard. Bij vonnis II lijkt dit op het eerste gezicht anders te liggen, maar als de aanvullende informatie van 4 april 2023 goed wordt bekeken, blijkt daaruit dat ook dat vonnis niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is. In die aanvullende informatie staat immers beschreven “
therefore, the international search of the sentenced person in this case was cancelled as well’.Het EAB en het daaraan ten grondslag liggende nationale aanhoudingsbevel zijn blijkens de aanvullende informatie dus ingetrokken; de zoektocht naar de opgeëiste persoon is immers geannuleerd, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de aanvullende informatie van 4 april 2023 kan, anders dan de raadsman kennelijk meent, niet worden afgeleid dat het EAB is ingetrokken. Uit de beslissing blijkt enkel dat de tenuitvoerlegging van het vonnis is opgeschort, omdat de opgeëiste persoon onvindbaar bleek voor de Poolse autoriteiten, en uitsluitend voor dat doel en de periode waarin dat het geval zou zijn. De omstandigheid dat het vonnis tijdelijk is opgeschort betekent niet dat aan het EAB de grondslag is komen te ontvallen. In de laatste zin van de aanvullende informatie van 4 april 2023 wordt daarnaast vermeld:
that is why it should be acknowledged that the EAW, ref. No. III Kop 189/14, with regard only and exclusively to the penalty of one year of imprisonment imposed by the Regional Court [Polish: Sqd Rejonowy] of Glogów in case VI K l 000/04, is still valid. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het EAB dus niet ingetrokken en het EAB is dan ook onverkort van kracht.
Uit de aanvullende informatie van 4 april 2023 blijkt ten aanzien van vonnis I dat de vrijheidsstraf van één jaar en twee maanden inderdaad niet langer uitvoerbaar is, aangezien er naar Pools recht sprake is van verjaring. Dit leidt echter niet tot een (partiële) niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in haar vordering het EAB in behandeling te nemen. Wel zal de rechtbank, nu ten aanzien van vonnis I met referentienummer VI K 201/04 dus geen sprake meer is van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c OLW, de overlevering in zoverre weigeren.
4.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis II met referentienummer 1000/04
Uit de aanvullende informatie van 15 juni 2023 blijkt dat, zoals in het voorgaande reeds is vermeld, bij beslissing van 10 augustus 2006 de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf is bevolen.
Omtrent de toetsing van een dergelijke herroepingsbeslissing is op 23 maart 2023 door het Hof van Justitie van de Europese Unie gewezen arrest in de zaak
LU & PH
(ECLI:EU:C:2023:235) van belang. In rechtsoverweging 68 wordt overwogen:
Uit een en ander volgt dat artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584, gelezen in het licht van de artikelen 47 en 48 van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de opschorting van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf naar aanleiding van een nieuwe strafrechtelijke veroordeling wordt herroepen en met het oog op de tenuitvoerlegging van die straf een Europees aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd, deze bij verstek gewezen strafrechtelijke veroordeling een „beslissing” in de zin van die bepaling vormt. Dat is niet het geval bij de beslissing tot herroeping van de tenuitvoerlegging van deze straf.
In rechtsoverweging 92 wordt verder overwogen:
Uit een en ander volgt dat
- artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 aldus moet worden uitgelegd dat het de uitvoerende rechterlijke autoriteit toestaat om de overlevering van de gezochte persoon aan de uitvaardigende lidstaat te weigeren wanneer blijkt dat de procedure die heeft geleid tot een tweede, voor de uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel bepalende, strafrechtelijke veroordeling van deze persoon bij verstek is gevoerd, tenzij het Europees aanhoudingsbevel wat die procedure betreft een van de in die bepaling, onder a) tot en met d), genoemde vermeldingen bevat.
Bij brief van 15 juni 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit laten weten dat de omzettingsbeslissing niet is gegrond op een nieuwe strafrechtelijke veroordeling.
Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf onherroepelijk is opgelegd. In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Ten aanzien van vonnis II met referentienummer 1000/04
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
Vervolgens moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. In deze zaak is geen IND-advies opgevraagd door het openbaar ministerie. Zowel de raadsman als de officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – mocht de rechtbank van oordeel zijn dat aan de eerste voorwaarde is voldaan – deze verklaring van de IND niet hoeft te worden opgevraagd, omdat niet te verwachten is dat de strafbare feiten en de daarvoor opgelegde straffen zullen leiden tot het verlies van het recht van verblijf in Nederland. De rechtbank sluit zich hierbij aan zodat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Gelet op het blanco strafblad in Nederland van de opgeëiste persoon alsmede gelet op de ouderdom van de in Polen in 2004 gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat het evident is dat de strafbare feiten en de daarvoor opgelegde straf (naar verwachting) niet zullen leiden tot het verlies van het recht van verblijf in Nederland.
Dit betekent dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. Op de gevolgen die hieraan verbonden moeten worden, komt de rechtbank – voor zover noodzakelijk - in het navolgende terug.

7.Weigeringsgrond van artikel 9, onder 1 en sub f, OLW; verjaring

Ten aanzien van vonnis II met referentienummer 1000/04
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld en Nederland aldus rechtsmacht heeft, de overlevering op grond van artikel 9 OLW moet worden geweigerd omdat de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van de straf van vonnis II is verjaard. Het gaat om feiten waar een tenuitvoerleggingstermijn van zestien jaar geldt, nu op een diefstal met braak een strafmaximum van meer dan drie jaar is gesteld, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat tenuitvoerlegging van de straf opgelegd bij vonnis II nog mogelijk is, omdat het recht tot tenuitvoerlegging van dat vonnis nog niet is verjaard. Gelet op de artikel 311, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) geldt ex artikel 70 eerste lid, onder vier, Sr en artikel 6:1:22 Wetboek van Stafvordering (hierna: Sv) een verjaringstermijn van 26,8 jaar. Het gaat hier immers om een woninginbraak die in vereniging is gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW kan de overlevering van de opgeëiste persoon, in een geval als het onderhavige waarin overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf, worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen bestraffing meer kan plaatshebben.
De rechtbank dient dan ook eerst de vraag te beantwoorden of naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord, nu de opgeëiste persoon gelijkgesteld wordt met een Nederlander.
De rechtbank stelt vast dat het vonnis dateert van 25 mei 2005 en voor tenuitvoerlegging vatbaar was op 25 mei 2005. Op 10 augustus 2006 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf bevolen. Het vonnis ziet op twee feiten die naar Nederlands recht misdrijven betreffen, strafbaar gesteld in artikel 311 Sr en artikel 285 Sr.
In geval van overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die is opgelegd voor meer dan één strafbaar feit moet bij de vaststelling van de tenuitvoerleggingstermijn worden uitgegaan van de zwaarste toepasselijke maximumstraf. [7] In dit geval is dat de maximumstraf die op feit 1 (diefstal met braak) is gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat uit de Poolse feitsomschrijving in het EAB blijkt dat het feit gekwalificeerd kan worden als een woninginbraak gepleegd in vereniging. Gelet op artikel 311, tweede lid, Sr is een maximumstraf van negen jaren op dit feit gesteld. Voor dit feit geldt naar Nederlands recht op grond van artikel 70 Sr een verjaringstermijn van 20 jaar. Op grond van artikel 6.1.22, tweede lid, Sv, moet daar voor het berekenen van de tenuitvoerleggingstermijn, een derde, dus 6 jaar en 8 maanden, bij worden opgeteld. Dit betekent dat de tenuitvoerleggingstermijn voor de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld, 26 jaar en 8 maanden betreft.
Deze tenuitvoerleggingstermijn is aangevangen op de datum van de (onherroepelijke) omzettingsbeslissing, te weten 10 augustus 2006, en is dus nog niet verstreken.
Gelet daarop komt de rechtbank tot de conclusie dat het recht tot uitvoering van de straf die aan de opgeëiste persoon in vonnis II is opgelegd niet is verjaard. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW staat daarom niet in de weg aan overlevering van de opgeëiste persoon voor vonnis II. Uit het voorgaande volgt dat artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW jo. artikel 2:13, eerste lid aanhef en onder g, WETS geen beletsel vormt voor de overname van de tenuitvoerlegging van die straf.
Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering in dat geval worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de straf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, sociale en familiebanden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf ten aanzien van vonnis II met referentienummer 1000/04 in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat ten aanzien van vonnis I de weigeringsgrond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c jo artikel 28, tweede lid, OLW van toepassing is en ten aanzien van vonnis II de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die laatste weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 van de Overleveringswet.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Legnica(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de hiervoor in overweging 3. onder vonnis II bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf ten aanzien van vonnis II met referentienummer 1000/04. Dit bevel is afzonderlijk opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. P. Sloot en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. F.A. Potters en I van Heusden, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
5.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Zie onderdeel e) van het EAB.
7.Vergelijk ECLI:NL:RBAMS:2021:1111, Rechtbank Amsterdam, 13/751409-15 (rechtspraak.nl).