ECLI:NL:RBAMS:2023:440

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
13/266108-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

Op 1 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging doodslag, poging zware mishandeling en mishandeling, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De zaak kwam voort uit een incident op 15 oktober 2022 in Amsterdam, waarbij de verdachte zou hebben geschopt tegen het hoofd van een slachtoffer. Tijdens de zitting op 18 januari 2023 heeft de verdachte bekend dat hij het slachtoffer heeft geschopt, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat dit een schop tegen het hoofd was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen van poging doodslag en mishandeling, omdat de verklaringen van getuigen niet voldoende waren om de beschuldigingen te onderbouwen.

Wat betreft de beschuldiging van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, oordeelde de rechtbank dat dit wel bewezen kon worden op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en het bewijs dat 8,87 gram cocaïne was aangetroffen. De rechtbank legde een geldboete op van € 750,00 voor het bezit van cocaïne, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd voor het feit waar de vordering op was gebaseerd. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen gelast, waarbij de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden en jeugddetentie van twee weken opgelegd kreeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/266108-22
Parketnummers vorderingen: 13/004724-20 en 13/741065-17
Datum uitspraak: 1 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 15 oktober 2022 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. Poging doodslag (primair), dan wel poging zware mishandeling (subsidiair), dan wel mishandeling (meer subsidiair) van [slachtoffer] door met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] te schoppen;
2. Opzettelijk aanwezig hebben van 8,87 gram cocaïne.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft verdachte ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag. Het bewijs dat die schop tegen het hoofd van [slachtoffer] was, ontleent de officier van justitie met name aan de waarneming van getuige [naam] . Zij heeft verklaard dat de jongen met de bontkraag die was weggelopen met het blonde meisje en de andere jongen, de jongen is geweest die het slachtoffer drie keer tegen zijn hoofd heeft geschopt. Uit de camerabeelden blijkt daarnaast dat een persoon die aan het signalement van verdachte voldoet krachtig uithaalt met zijn rechtervoet om [slachtoffer] hierna op zijn hoofd te trappen. Uit de camerabeelden blijkt volgens de officier van justitie ook dat op het moment dat de trap van verdachte [slachtoffer] heeft geraakt, de benen van [slachtoffer] naar beneden vallen en hij zijn bewustzijn lijkt te verliezen. Concluderend heeft de schop van verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] het letsel aan de rechterzijde van zijn hoofd veroorzaakt. De officier van justitie heeft gesteld dat deze gedraging van verdachte gekwalificeerd kan worden als poging tot doodslag. In de eerste plaats is sprake van een algemene ervaringsregel dat schoppen tegen het hoofd een aanmerkelijk kans op de dood oplevert. In de tweede plaats, indien de rechtbank de algemene ervaringsregel in twijfel trekt, is er in dit specifieke geval sprake van aanvullende omstandigheden die de aanmerkelijke kans op de dood teweegbrengen. Er wordt namelijk met kracht met geschoeide voet vol tegen het hoofd van [slachtoffer] geschopt, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond ligt en waarna [slachtoffer] buitenbewustzijn raakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte van feit 1 primair en subsidiair vrij te spreken. De raadsman heeft daartoe het volgende bepleit.
Vastgesteld kan worden dat verdachte ogenschijnlijk [slachtoffer] éénmaal met kracht tegen zijn arm heeft geschopt. Verdachte droeg op dat moment lichte sneakers (sportschoenen). Op grond van het dossier kan echter niet bewezen worden dat die schop tegen het hoofd van [slachtoffer] was. Uit de camerabeelden kan ook niet afgeleid worden dat [slachtoffer] na de schop van verdachte buitenbewustzijn is geraakt, omdat kort na de schop van verdachte een ander [slachtoffer] heeft geschopt. Gelet op bovengenoemde omstandigheden kan niet vastgesteld worden dat verdachte opzet had – al dan niet in voorwaardelijke vorm – op de dood van [slachtoffer] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2 geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de geweldshandeling die aan verdachte onder feit 1 in de drie varianten ten laste is gelegd, telkens en enkel en alleen bestaat uit het schoppen/trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] . Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij [slachtoffer] een schop heeft gegeven, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag. De rechtbank is echter van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit volgt dat dit een schop tegen het hoofd van [slachtoffer] was. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij gericht tegen de arm van [slachtoffer] heeft geschopt. Getuige [naam] verklaart weliswaar dat verdachte drie keer tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt, maar haar verklaring wordt niet door andere bewijsmiddelen in het dossier ondersteund. Op de camerabeelden is slechts één schop door verdachte zichtbaar en het is niet duidelijk te zien welk lichaamsdeel van [slachtoffer] verdachte raakt. Bovendien is op de camerabeelden te zien dat er meerdere personen tegen [slachtoffer] schoppen. Van het letsel dat [slachtoffer] aan zijn hoofd heeft opgelopen, kan daarom niet worden vastgesteld dat dit door verdachte zou zijn veroorzaakt. Verdachte zal gelet op bovengenoemde omstandigheden van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2
Het oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van 8,87 gram cocaïne bewezen kan worden op grond van de bekennende verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen waarin het aantreffen van ponypacks wordt beschreven en het laboratoriumrapport van 31 oktober 2022 dat uitwijst dat de inhoud van de ponypacks 8,87 gram cocaïne betreft.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor besproken en in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 15 oktober 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,87 gram cocaïne.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder feit 1 primair en feit 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij strafoplegging verzocht om een straf op te leggen die – ongeveer – gelijk is aan het voorarrest. Hierbij heeft de verdediging verwezen naar jurisprudentie in soortgelijke zaken. Gelet daarop is een voorwaardelijk strafdeel met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd niet meer aan de orde.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door 8,87 gram cocaïne aanwezig te hebben. Drugs zijn schadelijk voor de gezondheid van personen en daarom verboden bij de Opiumwet. De bij verdachte aangetroffen hoeveelheid is zodanig groot dat de rechtbank ervan uit gaat dat het niet voor eigen gebruik was bedoeld, maar voor verdere verspreiding/verkoop aan gebruikers. Dat verdachte heeft verklaard dat hij de hoeveelheid cocaïne in bewaring heeft genomen voor een ander, doet hier niet aan af. De handel in drugs heeft veel gerelateerde vermogensdelicten en andere criminaliteit tot gevolg.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf neemt de rechtbank voorts in aanmerking de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd alsmede de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor het aanwezig hebben van harddrugs wordt uitgegaan van een geldboete van € 750,00.
De rechtbank is verder van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank komt namelijk (anders dan de officier van justitie) niet tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde, het zwaartepunt van de beschuldiging.
De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een geldboete van € 750,00.

9.Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1)

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 12.406,74 aan vergoeding van materiële schade voor medische kosten en gederfde inkomsten uit arbeid, € 10.000,00 aan vergoeding van immateriële schade en € 3.000,00 aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade dient het schadebedrag te worden gematigd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Primair omdat de vordering in de Duitse taal is opgesteld en de wet de verplichting kent in de Nederlandse taal te communiceren, en subsidiair omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om beide vordering geheel toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om beide vorderingen af te wijzen. Ten aanzien van de vordering met parketnummer 13/004724-20 omdat verdachte onvoldoende heeft kunnen profiteren van de bijzondere voorwaarden (zoals ambulante behandeling bij de Waag) en ten aanzien van de vordering met parketnummer 13/741065-17 vanwege het tijdsverloop.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van 13/004724-20
Bij de stukken bevindt zich de op 3 januari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/004724-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 juni 2020 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam. Bij dit vonnis is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 10 maanden, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte in persoon is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding van een gedeelte, groot 4 maanden, van de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde straf, de tenuitvoerlegging te gelasten. De rechtbank verlengt voor het overige voorwaardelijke strafdeel de proeftijd met 1 jaar.
Ten aanzien van 13/741065-17
Bij de stukken bevindt zich de op 21 december 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13//741065-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 5 april 2018 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie van 2 weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte in persoon is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder
feit 1ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder
feit 2ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 750,00(zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 (vijftien) dagen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 18 januari 2023.
Verklaart
[slachtoffer](feit 1)
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 10 juni 2020 in de zaak met parketnummer
13/004724-20, zijnde een
gevangenisstraf van 4 (vier) maanden. Verlengt de proeftijd voor het overige voorwaardelijke strafdeel met 1 (één) jaar.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 5 april 2018 in de zaak met parketnummer
13/741065-17opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J.W.H.G. Loyson en S.J. Mees-Bolle, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.L. Scheeren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2023.