ECLI:NL:RBAMS:2023:4371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
C/13/735813 / KG ZA 23-555
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over nakoming van koopovereenkomsten met betrekking tot aandelen in VDM Parts en MSP

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Amsterdam, betreft het een kort geding waarin de voorzieningenrechter zich moet buigen over de uitleg van een eerder vonnis. De eiseressen, Powersports Distribution Group B.V. en PDG Finance B.V., hebben een vordering ingesteld tegen verschillende gedaagden, waaronder B.V. en Hazekamp Holding B.V., met betrekking tot de nakoming van koopovereenkomsten voor aandelen in VDM Parts B.V. en MSP B.V. De eiseressen stellen dat de gedaagden hun verplichtingen uit de overeenkomsten niet zijn nagekomen, terwijl de gedaagden betwisten dat er definitieve overeenstemming is bereikt over de voorwaarden van de koop. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juli 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de eiseressen hebben betoogd dat de gedaagden in schuldeisersverzuim verkeren. De voorzieningenrechter heeft op 12 juli 2023 vonnis gewezen, waarin de vorderingen van de eiseressen zijn afgewezen. De rechter oordeelde dat de gedaagden niet in schuldeisersverzuim verkeren en dat de eiseressen niet voldoende hebben aangetoond dat de gedaagden hun verplichtingen niet zijn nagekomen. De rechter heeft de eiseressen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/735813 / KG ZA 23-555 MDvH/MV
Vonnis in kort geding van 12 juli 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PDG FINANCE B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POWERSPORTS DISTRIBUTION GROUP B.V.,
beide gevestigd te Breda,
eiseressen in conventie bij dagvaarding van 30 juni 2023,
verweersters in reconventie,
advocaten mr. B.T.M. van der Wiel en mr. A.R.T. Kroon te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
F.H. HAZEKAMP HOLDING B.V.,
gevestigd te Enschede,
4. de vennootschap naar Engels recht
INGRAM CONSULTANTS LIMITED,
gevestigd in het Verenigd Koninkrijk,
5. de vennootschap naar Engels recht
ABSOLUTE INTERNET MARKETING LTD,
gevestigd in het Verenigd Koninkrijk,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaten mr. I.S. Oosterhoff en mr. S.H. Janssen te Amsterdam.
Eiseressen in conventie zullen hierna ook gezamenlijk PDG (in vrouwelijk enkelvoud) worden genoemd. Gedaagden in conventie zullen hierna ook [gedaagden] (in mannelijk enkelvoud) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 4 juli 2023 heeft PDG de dagvaarding toegelicht. [gedaagden] heeft verweer gevoerd en een vordering in reconventie ingesteld. PDG heeft de vordering in reconventie bestreden.
1.2.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
aan de zijde van PDG: [naam 1] met mr. Van der Wiel en mr. Kroon;
aan de zijde van [gedaagden] : [naam 2] , [naam 3] en mr. R.H.H. van Wijk, met mr. Oosterhoff en mr. Janssen.
1.3.
Na verder debat is vonnis bepaald op 12 juli 2023.
1.4.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat PDG een bedrag zou storten onder de notaris ten belope van de koopsom, de verschuldigde boetes en rente en de proceskostenveroordelingen die PDG is verschuldigd uit hoofde van het kortgedingvonnis van 13 april 2023 en het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juni 2023. Zodra dit bedrag onder de notaris zou zijn gestort, zou [gedaagden] de ten laste van PDG op 28 juni 2023 gelegde beslagen opheffen. [gedaagden] zou vervolgens opnieuw beslag leggen op het bedrag dat onder de notaris was gestort, aldus de gemaakte afspraken.
1.5.
Bij e-mails van 10 juli 2023 hebben mr. Janssen en mr. Kroon de griffier bericht dat aan de gemaakte afspraken geen uitvoering is gegeven. Bij e-mail van
11 juli 2023 heeft de griffier geantwoord dat de voorzieningenrechter er bij het wijzen van haar vonnis dan ook vanuit zal gaan dat de gelegde beslagen niet zijn opgeheven.

2.De feiten

2.1.
Gedaagden 1 en 2, de persoonlijke vennootschappen van de broers [naam 2] en [naam 3] , houden ieder 50% van de aandelen in VDM Parts B.V. (hierna VDM Parts). VDM Parts is een groothandel in motoronderdelen en accessoires. De vennootschap is actief in de
business-to-businessdistributie.
2.2.
VDM Parts houdt 51,5% van de aandelen in MSP B.V. (hierna MSP). De overige aandelen in MSP worden gehouden door gedaagden 3 tot en met 5. MSP levert motoronderdelen aan consumenten.
2.3.
Eiseres 2 (Powersports Distribution Group B.V.) is distributeur van motoronderdelen. Zij houdt (indirect) alle aandelen in eiseres 1 (PDG Finance B.V.). Grootaandeelhouder van eiseres 2 is Torqx Capital Partners (hierna Torqx).
2.4.
Bij dagvaarding van 13 maart 2023 heeft [gedaagden] bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een kort geding aanhangig gemaakt waarin de vraag centraal stond of definitieve overeenkomsten tot stand zijn gekomen met betrekking tot de verkoop van de aandelen in VDM Parts en MSP door [gedaagden] aan PDG. Volgens [gedaagden] was dat het geval. Hij vorderde in dat kort geding primair – kort gezegd – nakoming van die koopovereenkomsten. Subsidiair vorderde [gedaagden] PDG te bevelen binnen 15 dagen definitief overeenstemming te bereiken over artikel 7.1.g van de koopovereenkomst met betrekking tot MSP. PDG heeft zich verweerd tegen toewijzing van de vorderingen van [gedaagden] Dit verweer kwam er – kort gezegd – op neer dat zij het voorbehoud had gemaakt dat het
Investment Committeevan Torqx haar goedkeuring diende te verlenen aan de koopovereenkomsten en dat die goedkeuring ontbrak.
2.5.
Op 13 april 2023 is vonnis gewezen in het onder 2.4 bedoelde kort geding. In dat vonnis zijn onder 2.22 tot en met 2.25 de volgende feiten vastgesteld:
2.22
Na de bespreking van 9 januari 2023 zijn de SPA’s nog twee keer door de advocaten van PDG aangepast.
2.23 Bij e-mail van 13 januari 2023 heeft PDG (onder meer) het volgende aan [gedaagden] bericht:

Als het goed is, staan er nu nog 3 zaken open:1. (…)2. (…)3. Goedkeuring van het Torqx Investment Committee (IC). Het kan twee kanten op vallen en is nu above my paygrade, zoals ik gisteren zei tegen Ingo. Ik heb Ingo beloofd dat wij aanstaande maandag iedereen zullen informeren zodra we een beslissing hebben van het Torqx IC (…)”.
2.24 Op 15 januari 2023 heeft de advocaat van [gedaagden] zijn definitief akkoord gegeven op de onder 2.22 genoemde SPA’s.
2.25 Op 16 januari 2023 heeft PDG telefonisch aan [gedaagden] laten weten dat het Torqx IC geen goedkeuring heeft verleend. Dit heeft PDG bevestigd in een e-mail van 17 januari 2023 (…).
2.6.
De primaire vordering onder I. is in het vonnis van 13 april 2023 als volgt omschreven:
primair:I. PDG, althans PDG Finance, te veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen uit de SPA’s, althans de verplichtingen ten behoeve van de aan- en verkoop van de aandelen in VDM Parts en MSP, uiterlijk binnen 15 dagen na dagtekening van dit vonnis, onder de voorwaarden als overeengekomen en meer specifiek door:
a. de handelingen uit te voeren ten behoeve van de overdracht van de aandelen als bedoeld in artikel 5 en bijlage 5 van de SPA’s,
b. betaling van de vaste koopprijs voor, naar de voorzieningenrechter begrijpt, VDM Parts van € 5.560.000,00,
c. betaling van de vaste koopprijs voor MSP van € 1.940.000,00,
d. de bedragen onder b en c te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de koopprijs vanaf 31 januari 2023;
2.7.
De subsidiaire vordering onder III. is in het vonnis van 13 april 2023 als volgt omschreven:
subsidiair:III. PDG, althans PDG Finance, te bevelen binnen 15 dagen na dagtekening van dit vonnis definitief overeenstemming te bereiken over artikel 7.1.g van de SPA met betrekking tot MSP, met inachtneming van het feit dat de betreffende bepaling reeds bij de onderhandeling van de SPA met betrekking tot VDM Parts was afgerond en de overige bepalingen uit de SPA’s reeds akkoord zijn;
2.8.
Zowel primair als subsidiair had [gedaagden] in dat kort geding gevorderd PDG te veroordelen tot betaling van de boete, zoals opgenomen in de
LoI’s,van € 1.500,00 per dag te rekenen vanaf 1 januari 2023 tot aan de
closing.
2.9.
In r.o. 4.4 van het vonnis van 13 april 2023 is onder meer overwogen:
“De vraag die voorligt is of PDG de in de SPA’s uitgewerkte overeenkomsten moet nakomen, ondanks het feit dat haar aandeelhouder weigert de transactie goed te keuren. Het antwoord op die vraag luidt bevestigend. Het is voorshands voldoende aannemelijk dat tussen partijen onvoorwaardelijke overeenkomsten tot stand zijn gekomen en dat [gedaagden] spoedeisend belang hebben bij nakoming.”
Dit oordeel is gemotiveerd in r.o. 4.5 en 4.6 van het vonnis. Die motivering komt er – kort gezegd – op neer dat PDG met de ondertekening van de
LoI’sde (gewijzigde)
LoI’szonder het voorbehoud (dat het
Investment Committeevan Torqx haar goedkeuring diende te verlenen aan de koopovereenkomsten) heeft geaccepteerd en dat [gedaagden] ook niet had hoeven te begrijpen dat die voorwaarde toch bleef gelden, mede omdat dit voorbehoud ook niet was opgenomen in de concepten van de SPA’s. In r.o. 4.7 is geconcludeerd dat de primaire vordering tot nakoming wordt toegewezen en dat aan de subsidiaire vorderingen niet wordt toegekomen.
2.10.
In 5.1 en 5.2 van het dictum van het vonnis zijn de volgende veroordelingen uitgesproken:
5.1
veroordeelt PDG Finance en PDG tot nakoming van hun verplichtingen uit de SPA’s, althans de verplichtingen ten behoeve van de aan- en verkoop van de aandelen in VDM Parts en MSP, uiterlijk binnen 15 dagen na betekening van dit vonnis, onder de voorwaarden als overeengekomen, en meer specifiek door:
a. de handelingen uit te voeren ten behoeve van de overdracht van de aandelen als bedoeld in artikel 5 en bijlage 5 van de SPA’s;
b. betaling van de vaste koopprijs voor VDM Parts van € 5.560.000,00;
c. betaling van de vaste koopprijs voor MSP van € 1.940.000,00;
d. de bedragen onder b en c te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de koopprijs vanaf 31 januari 2023,
5.2
veroordeelt PDG Finance en PDG om aan [gedaagden] een boete zoals opgenomen in de
LoI’ste betalen van € 1.500,00 te rekenen vanaf 1 januari 2023 tot aan de
closingvoor iedere dag dat niet aan de onder 5.1 uitgesproken veroordeling is voldaan,
In 5.3 en 5.4 van het vonnis zijn PDG Finance en PDG veroordeeld in de proces- en nakosten.
2.11.
Op 24 april heeft PDG bij het gerechtshof Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 13 april 2023. Bij arrest van 13 juni 2023 heeft het gerechtshof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en PDG veroordeeld in de proceskosten.
2.12.
Bij de vaststelling van de feiten heeft het gerechtshof allereerst overwogen dat PDG opkomt tegen (alleen) de feitenvaststelling in 2.10 van het vonnis en dat de feiten verder niet in geschil zijn. Verder heeft het gerechtshof het volgende feit opgenomen:
3.27
Op 15 januari 2023 heeft de advocaat van [gedaagden] zijn definitief akkoord gegeven op de SPA’s.
2.13.
Op 14 juni 2023 heeft de advocaat van PDG onder meer het volgende bericht aan de advocaat van [gedaagden] :
“Cliënte heeft kennisgenomen van het arrest en kan op korte termijn uitvoering geven aan het vonnis in eerste aanleg. (…)Cliënte zal uitvoering geven aan de closing conform de SPA’s zoals die door jullie in eerste aanleg en hoger beroep zijn overgelegd, waarin o.a. de IE vrijwaring is opgenomen (artikel 7.1g). [gedaagden] heeft zich immers op het standpunt gesteld dat“de laatste versies van de SPA’s
waarover overeenstemming is bereikt[zijn] overgelegd als productie 21
” (randnummer 42 van de dagvaarding in eerste aanleg). Het gaat niet aan nakoming te vorderen van de SPA’s van 11 januari 2023 omdat deze “finaal” zouden zijn om vervolgens (toch) aanpassingen te willen doorvoeren waar PDG nooit mee akkoord is gegaan. De beslissing in het vonnis geeft hiervoor ook geen aanleiding. (…).”
2.14.
Op 15 juni 2023 heeft de advocaat van [gedaagden] onder meer het volgende geantwoord aan de advocaat van PDG:
“Het door jou gekozen citaat uit de dagvaarding is wel uitzonderlijk selectief. In de rest van de betreffende paragraaf, maar ook in andere paragrafen van onze dagvaarding blijkt afdoende dat wij, onweersproken, stelden dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de SPA’s waarvan slechts de genoemde IE-vrijwaring (in de MSP SPA) geen onderdeel uitmaakt. In dat kader dient dan ook bij de closing de execution copy van de MSP SPA zonder die betreffende IE-vrijwaring te worden getekend, omdat dat hetgeen is waarover partijen overeenstemming hebben bereikt. Omdat dit standpunt door jullie niet is weersproken in de procedure is dat ook de wijze waarop de uitspraken van de rechtbank en het hof Amsterdam dienen te worden gelezen.Indien PDG evenwel vasthoudt aan het standpunt dat enkel tot closing kan worden overgegaan indien de MSP SPA de betreffende IE-vrijwaring bevat, zullen wij simpelweg de benodigde stappen ondernemen ter executie. (…).”
2.15.
Bij brief van 22 juni 2023 heeft de advocaat van PDG aan [gedaagden] bevestigd dat op 23 juni 2023 tot closing kan worden overgegaan. Indien [gedaagden] dit belet, en tot heronderhandeling wil overgaan, leidt dit tot schuldeisers-verzuim aan de zijde van [gedaagden] , aldus de advocaat van PDG.
2.16.
Op 28 juni 2023 is namens [gedaagden] uit hoofde van het vonnis van 13 april 2023 en het arrest van 13 juni 2023 ten laste van PDG beslag gelegd onder Torqx en op de aandelen die PDG Finance B.V. houdt in een aantal dochter-vennootschappen. De vordering was hierbij begroot op € 8.091.398,15. Dit bedrag bestaat uit de twee koopsommen als genoemd onder 5.1 van het vonnis, te vermeerderen met boetes en rente tot en met 27 juni 2023, en te vermeerderen met de proceskosten. Blijkens randnummer 9 van de Akte reconventionele vordering van [gedaagden] heeft [gedaagden] ook bankbeslagen gelegd. Daarvan zijn echter geen stukken in het geding gebracht. Thans is niet duidelijk of die beslagen doel hebben getroffen.
2.17.
Bij brief van 29 juni 2023 van de advocaat van PDG is [gedaagden] kort gezegd gesommeerd tot opheffing van de beslagen. In die brief wordt het standpunt herhaald dat [gedaagden] nakoming door PDG van het vonnis belet.
2.18.
Bij deurwaardersexploot van 30 juni 2023 is PDG namens [gedaagden] onder verwijzing naar de artikelen 3:276 BW, 475aa Rv en 475g lid 1 Rv aangezegd uiterlijk 3 juli 2023 inlichtingen te verschaffen over de bank of banken die geldmiddelen van PDG onder zich hebben, alsmede omtrent de inkomens- en vermogenspositie en de voor verhaal vatbare goederen van PDG.

3.Het geschil in conventie

3.1.
PDG vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagden] te gebieden de executie van het vonnis en het arrest te staken en gestaakt te houden
primair(i) tot en met de dag dat [gedaagden] meewerkt aan de nakoming van het vonnis door ondertekening van de door [gedaagden] overgelegde SPA's als aangehecht bij de dagvaarding als producties 1 en 2, de overeenkomsten genoemd in bijlage 5 van de SPA's als aangehecht bij de dagvaarding als producties 1 en 2 en door alle overige handelingen te verrichten ten behoeve van
closingin overeenstemming met bijlage 5 van de SPA's,
subsidiair, tot (ii) over de wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan het vonnis is beslist in een bodemprocedure, waarbij – zowel primair als subsidiair – PDG (a) de boete van € 1.500,00 per dag, (b) de wettelijke handelsrente over de koopprijs in de SPA's en (c) de 5% rente over de koopprijs van de VDM aandelen, enkel is verschuldigd aan [gedaagden] over de periode vanaf 1 januari 2023 tot 23 juni 2023 (boete van € 1.500,00), 31 januari 2023 tot 23 juni 2023 (wettelijke handelsrente) en 1 oktober 2022 tot 31 januari 2023 [1] (5% rente over VDM aandelen), althans een periode in goede justitie te bepalen;
2. alle beslagen op te heffen en [gedaagden] te verbieden uit hoofde van het vonnis en het arrest nieuwe beslagen te leggen
primairtot en met de dag dat [gedaagden] meewerkt aan de nakoming van het vonnis door ondertekening van de door [gedaagden] overgelegde SPA’s als aangehecht bij de dagvaarding als producties 1 en 2, de overeenkomsten genoemd in bijlage 5 van de SPA's als aangehecht bij de dagvaarding als producties 1 en 2 en door alle overige handelingen te verrichten ten behoeve van
closingin overeenstemming met bijlage 5 van de SPA's,
subsidiairtot een uitvoerbaar bij voorraad verklaard of in kracht van gewijsde gegane uitspraak is gewezen in de bodemprocedure als bedoeld in de subsidiair onder 1 bedoelde eis;
3. aan de onder 1 en 2 gevorderde veroordeling de verplichting te verbinden voor [gedaagden] tot het betalen van een dwangsom van € 25.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag dat [gedaagden] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
4. [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, vooraf (voorwaardelijk) te begroten op € 173,00 zonder betekening, dan wel € 263,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis, dan wel, voor zover het gaat om de kosten van betekening van het vonnis, vanaf veertien dagen na die betekening.
3.2.
PDG stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat [gedaagden] in het eerste kort geding nakoming heeft gevorderd van twee ‘tekenklare’ overeenkomsten (SPA’s) van 11 januari 2023, waarover volgens [gedaagden] tussen partijen een definitief akkoord bestond. Die overeenkomsten worden thans in het geding gebracht als producties 1 en 2 en zijn destijds door [gedaagden] in het geding gebracht als productie 21. In het vonnis van 13 april 2023 is de vordering van [gedaagden] toegewezen. Uit het dictum van het vonnis volgt dat PDG de SPA’s van 11 januari 2023 moet nakomen, dus inclusief de in de MSP SPA in artikel 7.1.g opgenomen IE-vrijwaring (“
Verkopers vrijwaren Koper tegen en stellen Koper schadeloos ten aanzien van alle Schade die Koper, dan wel de Vennootschap direct of indirect lijdt als gevolg van of in verband met: (…) g. ongeoorloofd gebruik van intellectuele eigendomsrechten van derden (inclusief, maar niet beperkt tot, het gebruik van het [naam 4] handelsmerk als watermerk) door de Vennootschap”). Dat het dictum op die manier moet worden uitgelegd volgt onder meer uit de feiten die onder 2.22 en 2.24 van het vonnis van 13 april 2023 zijn vastgesteld (zie hiervoor onder 2.5). In de vastgestelde feiten is met geen woord gerept over de kennelijke bedoeling van [gedaagden] om de IE-vrijwaring uit de MSP SPA te willen schrappen. [gedaagden] heeft in de procedures bij de voorzieningenrechter en bij het gerechtshof ook niet gevorderd dat die vrijwaring niet zou gelden.
3.3.
Vlak na de zitting in het hoger beroep wijzigde [gedaagden] plotseling van koers, aldus PDG. [gedaagden] stelde niet langer akkoord te zijn met de IE-vrijwaring in de MSP SPA. [gedaagden] gaat dus over tot heronderhandeling van deze SPA die hij eerder als ‘tekenklaar’ had bestempeld. Door in die SPA te ‘morrelen’ belet [gedaagden] de nakoming van het vonnis door PDG, zodat sprake is van schuldeisersverzuim. Het is onjuist dat PDG het vonnis niet na wil komen. Integendeel, zij heeft op 23 juni 2023 alle benodigde en tekenklare documenten gedeeld en zij was bereid om op die datum tot
closingover te gaan. Dit betekent hoe dan ook dat de boetes en rente niet verder oplopen na 23 juni 2023. Uit het voorgaande volgt tevens dat [gedaagden] geen grondslag heeft voor executie van het vonnis en het arrest en de beslagen moet opheffen. PDG heeft hierbij een spoedeisend belang omdat die beslagen leiden tot een
event of defaultonder de financieringsovereenkomst van PDG, indien zij niet voor 6 juli 2023 zijn opgeheven. De schade als gevolg hiervan is niet te overzien. Twee van de beslagen zijn bovendien gelegd op aandelen die niet door PDG worden gehouden. Het spoedeisend belang bij toewijzing van vordering 1 is erin gelegen dat PDG in het vonnis is veroordeeld tot betaling van boetes en rente van in totaal ongeveer
€ 6.000,00 per dag. Zolang [gedaagden]
closingbelet, blijven die boetes en rente verder oplopen.
3.4.
[gedaagden] heeft – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat hij
closingniet frustreert en dat (dus) geen sprake is van schuldeisersverzuim. Dat het vonnis van 13 april 2023 niet wordt nagekomen, ligt aan PDG zelf. Met betrekking tot de IE-vrijwaring voert [gedaagden] aan dat die door PDG is verwijderd uit de VDM SPA. De werkwijze tussen partijen was aldus dat de VDM SPA als ‘werkdocument’ werd gezien en dat de daarin gemaakte afspraken,
mutatis mutandis, werden overgenomen in de MSP SPA. Toen in die laatste MSP SPA toch de vrijwaring was opgenomen – en het lastig voorstelbaar was dat PDG wel akkoord was met verwijdering van die vrijwaring uit de VDM SPA maar niet met verwijdering daarvan uit de MSP SPA – ging [gedaagden] er vanuit dat het ging om een kennelijke verschrijving van PDG. Waar PDG uit de dagvaarding van 13 maart 2023 citeert, en stelt dat [gedaagden] zelf zegt dat de SPA’s van 11 januari 2023 definitief waren, gaat zij zeer selectief te werk. In randnummers 43-45 van die dagvaarding staat namelijk expliciet dat partijen het erover eens waren dat de IE-vrijwaring niet in de MSP SPA zou worden opgenomen. Wat MSP betreft moet dus worden uitgegaan van de SPA van 11 januari 2023,
zonderde IE-vrijwaring. Zowel in de procedure bij de voorzieningenrechter als in de procedure bij het gerechtshof heeft PDG hierop niet gereageerd, laat staan dat zij deze stelling heeft weersproken. Voor het geval PDG die stelling wel had weersproken (wat zij dus niet heeft gedaan), had [gedaagden] in het eerste kort geding een subsidiaire vordering ingesteld (zie onder 2.7) die erop neerkwam dat over de IE-vrijwaring nog verder had moeten worden onderhandeld. Die vordering is echter in het geheel niet ter sprake gekomen omdat PDG al haar pijlen richtte op het ontbreken van de goedkeuring van het
Investment Committeevan Torqx. Het is PDG thans ook helemaal niet te doen om de IE-vrijwaring; die vrijwaring gebruikt zij in dit executiegeschil slechts als een stok om mee te slaan.
3.5.
Overigens ziet de discussie tussen partijen niet op de VDM SPA, aldus [gedaagden] Die kan dus door PDG hoe dan ook worden nagekomen. PDG heeft verder nog geen cent betaald van de proceskostenveroordelingen en van de rente en boetes, waarvan zij de verschuldigdheid (tot 23 juni 2023) erkent. Ook heeft zij de verschuldigde koopsom nog niet bij de notaris klaargezet. Dit rechtvaardigt reeds de door [gedaagden] genomen executiemaatregelen, waaronder de door hem gelegde beslagen. Er is geen sprake van misbruik van recht aan de zijde van [gedaagden] die staking of schorsing van die executie (en opheffing van de beslagen) zou rechtvaardigen. Het is juist PDG die misbruik van procesrecht maakt door dit kansloze executiegeschil aanhangig te maken. Om die reden maakt [gedaagden] aanspraak op vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten, te weten een bedrag van € 32.620,00.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
I. aan hetgeen in het vonnis van 13 april 2023 is bevolen in 5.1 van het dictum, aanhef en onder a (te weten de veroordeling tot het verrichten van de verplichtingen ten behoeve van de aan- en verkoop van de aandelen in VDM Parts en MSP, waaronder begrepen het uitvoeren van de handelingen ten behoeve van de overdracht van de aandelen als bedoeld in artikel 5 en bijlage 5 van de SPA’s) en aan de verplichting van PDG tot het verlenen van de medewerking die noodzakelijk is om tot
closingvan de overdracht te komen als bedoeld in 5.2 van het dictum van het vonnis, de verplichting verbindt voor PDG tot het betalen van een dwangsom van € 25.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of dagdeel dat PDG geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan deze verplichting te voldoen, met een maximum van € 1.000.000,00, althans met een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maximum;
II. PDG veroordeelt schriftelijk inlichtingen te verschaffen aan de deurwaarder althans aan [gedaagden] over de (binnenlandse en buitenlandse) bank of banken die geldmiddelen van haar onder zich heeft of hebben, alsmede de bronnen van inkomsten, haar inkomens- en vermogenspositie en haar voor verhaal vatbare goederen, voorzien van justificatoire bescheiden, waaronder begrepen het verschaffen van inzage omtrent:
a. de bancaire instellingen in binnen- en buitenland die geldmiddelen van PDG onder zich hebben, waaronder begrepen opgaaf van alle (voorwaardelijke) aanspraken van PDG jegens bancaire instellingen, met vermelding van de grondslag van deze afspraken waaronder onder meer begrepen rekening-courant verhoudingen;
b. al haar inkomstenbronnen;
c. de meest recente kasstromen (kasstroomoverzicht) alsmede alle bekende en verwachte toekomstige kasstromen met betrekking tot PDG;
d. alle debiteuren van PDG, waaronder onder meer begrepen (voormalig) bestuursleden en aandeelhouders, met vermelding van de grondslag en omvang van de vorderingen;
e. alle intellectuele eigendomsrechten waar PDG aanspraken op heeft of zal verkrijgen, waaronder octrooien, handelsmerken, handelsnamen en bedrijfsnamen, logo's, domeinnamen, auteursrechten, modelrechten, databaserechten, computersoftware, uitvindingen, know-how en alle soortgelijke eigendomsrechten telkens ongeacht of deze geregistreerd zijn, indien van toepassing onder vermelding van eventueel daarop rustende rechten van derden, inclusief vermelding van de boekwaarde van deze rechten en voorzien van alle op enig moment opgestelde waarderingsrapporten, die op deze rechten betrekking hebben; en
f. alle overige activa in bezit van PDG, indien van toepassing onder vermelding van eventueel daarop rustende rechten van derden, inclusief vermelding van de boekwaarde van de activa en voorzien van alle op enig moment opgestelde waarderingsrapporten, die op deze activa betrekking hebben;
III. aan de onder II gevorderde veroordeling de verplichting verbindt voor PDG tot het betalen van een dwangsom van € 25.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of dagdeel dat PDG geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 1.000.000,00, althans met een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maximum;
VI. PDG veroordeelt in de werkelijke kosten van dit geding in conventie en reconventie, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en – voor het geval voldoening daarvan niet tijdig plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagden] stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat de prikkel die uitgaat van de contractuele boete kennelijk niet hoog genoeg is voor PDG om te voldoen aan het vonnis en het arrest. Die boete wordt op de koop toe genomen om [gedaagden] te dwingen tot nadere concessies. Ook indien PDG in conventie in het ongelijk wordt gesteld, valt niet aan te nemen dat zij dan ineens wel zal voldoen aan de veroordelingen. Er is dus een krachtiger prikkel nodig in de vorm van een dwangsom. Om te voorkomen dat ook de executie uitloopt op het spelen van verstoppertje door PDG, heeft de deurwaarder haar op 30 juni 2023 gesommeerd om uiterlijk 3 juli 2023 inlichtingen te verschaffen over – kort gezegd – haar vermogenspositie (zie hiervoor onder 2.18). Aan die sommatie is niet voldaan, zodat [gedaagden] thans een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de vordering die daarop ziet, op straffe van dwangsommen.
4.3.
PDG heeft – onder verwijzing naar haar stellingen in conventie – het verweer gevoerd dat geen aanleiding bestaat voor het opleggen van dwangsommen omdat zij bereid is aan de veroordeling te voldoen, maar [gedaagden] in schuldeisersverzuim verkeert. Voor het toewijzen van de informatievordering is evenmin reden. Óf [gedaagden] aanvaardt dat er toch geen overeenstemming bestond over de SPA’s en dan is het eerdere kortgedingvonnis van de baan, óf [gedaagden] legt zich alsnog neer bij de door hemzelf eerder in stelling gebrachte SPA’s en dan kan de transactie worden uitgevoerd. Als in conventie wordt geoordeeld dat die transactie op een andere wijze moet worden uitgevoerd, dan zal PDG die verplichting nakomen en dan heeft [gedaagden] geen belang bij een verdere informatievoorziening.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De transactie met betrekking tot de aandelen in VDM Parts en in MSP moet, ondanks dat die transactie is neergelegd in twee verschillende SPA’s, als één deal worden aangemerkt. Dit blijkt onder meer uit het voorblad van de MSP SPA van 11 januari 2023 waar staat:

Deze overeenkomst, de overeenkomst m.b.t. de koop en verkoop van de aandelen in VDM Parts en de daarin neergelegde transacties zullen tegelijkertijd worden ondertekend en afgerond.
Het verweer van [gedaagden] dat thans geen discussie bestaat over de VDM SPA en dat PDG die SPA al lang hadden kunnen nakomen, snijdt dan ook geen hout.
5.2.
De discussie die is gevoerd op de mondelinge behandeling van dit executiegeschil heeft zich alleen gericht op de IE-vrijwaring in de MSP SPA (artikel 7.1.g). De overige twee punten die partijen blijkens de dagvaarding en hun pleitnota’s aanvankelijk ook verdeeld hielden (de IE-garantie en de renteclausule in de MSP SPA) zijn niet langer in geschil.
5.3.
Aan dit executiegeschil is niet ten grondslag gelegd dat het vonnis van 13 april 2023 een kennelijke feitelijke of juridische misslag bevat of dat PDG in een noodtoestand komt te verkeren indien het vonnis wordt geëxecuteerd. Dit executiegeschil is aanhangig gemaakt omdat partijen van mening verschillen over de uitleg van 5.1 van het dictum van het vonnis van 13 april 2023. Het eerste gedeelte van 5.1 luidt als volgt:

veroordeelt PDG en PDG Finance tot nakoming van hun verplichtingen uit de SPA’s, althans de verplichtingen ten behoeve van de aan- en verkoop van de aandelen in VDM Parts en MSP, uiterlijk binnen 15 dagen na betekening van dit vonnis, onder de voorwaarden als overeengekomen (…).
Het verschil van mening tussen partijen spitst zich toe op de vraag hoe de zinsnede “
onder de voorwaarden als overeengekomen” dient te worden uitgelegd.
De uitleg van een dictum dient te geschieden in het licht van en met inachtneming van de overwegingen in het vonnis die tot de beslissing hebben geleid.
5.4.
Bij de feiten onder 2.24 van het vonnis van 13 april 2023 staat:

Op 15 januari 2023 heeft de advocaat van PDG zijn definitief akkoord gegeven op de onder 2.22 genoemde SPA’s.
De “
onder 2.22 genoemde SPA’s” zijn de SPA’s die de advocaat van PDG op 11 januari 2023 aan de (transactie)advocaat van [gedaagden] heeft verzonden. Dit blijkt uit de begeleidende e-mail van die datum van mr. K.P.W. van der Sanden, een van de advocaten van PDG, aan de (transactie)advocaat van [gedaagden] Het gaat dan wat MSP betreft om de SPA met daarin opgenomen artikel 7.1.g (de IE-vrijwaring). De e-mail van 15 januari 2023 van de (transactie)advocaat van [gedaagden] , waarin hij zijn akkoord geeft, is niet geciteerd in het vonnis. De tekst daarvan (die uiteraard bij partijen bekend was) luidt als volgt:

(…). Ik ben akkoord met beide concepten, waarvoor dank, met dien verstande dat ik de garanties en de extra vrijwaringen inzake MSP nog specifiek moet bespreken met cliënten.
Met “
de extra vrijwaringen inzake MSP” is bedoeld de IE-vrijwaring in artikel 7.1.g.
De formulering “
met dien verstande” in de e-mail van 15 januari 2023 duidt erop dat de advocaat van [gedaagden] een voorbehoud heeft willen maken op zijn akkoord. Dit voorbehoud is tussen partijen “in de lucht blijven hangen” omdat reeds één dag later (zie onder 2.25 van het vonnis van 13 april 2023) bekend werd dat het
Investment Committeevan Torqx geen goedkeuring gaf aan de transactie, waardoor die gehele transactie plotseling op losse schroeven kwam te staan. Vanaf dat moment richtte de discussie tussen partijen zich op de vraag of PDG zich kon beroepen op het ontbreken van goedkeuring van het
Investment Committeevan Torqx. (Enkel) deze discussie heeft geleid tot de eerdere kortgedingprocedure.
5.5.
In de dagvaarding van [gedaagden] in het eerste kort geding is (uitgebreid) aandacht besteed aan de kwestie met betrekking tot artikel 7.1.g in de MSP SPA. In randnummer 44 van de dagvaarding is onder meer opgenomen dat [gedaagden] van mening was dat het opnemen van dat artikel leek op een kennelijke verschrijving van de advocaten van PDG omdat PDG er in de VDM SPA reeds mee akkoord was de desbetreffende vrijwaring
nietop te nemen. Kort gezegd komt het standpunt van [gedaagden] zoals opgenomen in randnummers 44 en 45 van de dagvaarding erop neer dat hij ervan uitging dat de IE-vrijwaring
geenonderdeel uitmaakte van de MSP SPA. In het eerste kort geding heeft [gedaagden] vervolgens nakoming van de SPA’s “
onder de voorwaarden als overeengekomen” gevorderd. Het staat buiten kijf dat [gedaagden] hiermee heeft bedoeld nakoming van de op 11 januari 2023 door de advocaat van PDG toegezonden SPA’s (zie hierboven), met weglating van de IE-vrijwaring (artikel 7.1.g) in de MSP SPA. Die bedoeling blijkt eveneens uit hetgeen [gedaagden] in het eerste kort geding
subsidiairheeft gevorderd, te weten verder onderhandelen over de IE-vrijwaring in de MSP SPA. [gedaagden] heeft die subsidiaire vordering ingesteld met het oog op een mogelijk verweer van PDG dat geen sprake was van definitieve wilsovereenstemming omdat de IE-vrijwaring in de MSP SPA nog in de lucht was blijven hangen. Indien dit verweer zou slagen, zou de primaire vordering mogelijk volgens [gedaagden] niet kunnen worden toegewezen; reden voor [gedaagden] om de subsidiaire vordering in te stellen. PDG heeft het in de dagvaarding in dit executiegeschil dus ten onrechte doen voorkomen dat [gedaagden] in het eerste kort geding nakoming heeft gevorderd van twee ‘tekenklare’ overeenkomsten (SPA’s) van 11 januari 2023 (de overeenkomsten die PDG thans in het geding heeft gebracht als producties 1 en 2 en die destijds door [gedaagden] in het geding waren gebracht als productie 21). Zo was de vordering van [gedaagden] in het eerste kort geding niet ingestoken.
5.6.
In de eerste kortgedingprocedure heeft PDG
niethet verweer gevoerd dat geen sprake was van definitieve wilsovereenstemming omdat de IE-vrijwaring in de MSP SPA nog in de lucht was blijven hangen. PDG heeft met geen enkel woord de in randnummers 44 en 45 van de dagvaarding van [gedaagden] weergegeven gang van zaken (die aan zijn vordering ten grondslag lag) weersproken. Er is ook
geenverweer gevoerd tegen toewijzing van de subsidiaire vordering die direct betrekking had op de IE-vrijwaring. Dit blijkt uit de spreekaantekeningen van de advocaat van PDG voor de kortgedingzitting van 22 maart 2023. PDG heeft tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 4 juli 2023 ook niet gesteld dat zij dat wél heeft gedaan en dat de voorzieningenrechter daar (ten onrechte) aan voorbij is gegaan. Het komt erop neer dat de IE-vrijwaring in de MSP SPA überhaupt niet ter sprake is gekomen op de mondelinge behandeling van het eerste kort geding. Zoals hiervoor reeds is overwogen, stond de gehele kortgedingprocedure in het teken van de vraag of PDG zich kon beroepen op het goedkeuringsvoorbehoud van het
Investment Committeevan Torqx. Omdat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat dit niet het geval was, is de primaire vordering toegewezen op de wijze zoals door [gedaagden] geformuleerd, dus met de zinsnede “
onder de voorwaarden als overeengekomen”. Uit het voorgaande volgt dat op grond van het vonnis en de onderliggende dagvaarding die zinsnede aldus moet worden uitgelegd dat de IE-vrijwaring van artikel 7.1.g
geenonderdeel uitmaakt van de MSP SPA. Dit oordeel is bekrachtigd door het gerechtshof na een schriftelijke ronde en een mondelinge behandeling waarin PDG niet is ingegaan op deze vaststelling van de feiten in het vonnis en wederom met geen woord heeft gerept over de IE-vrijwaring (artikel 7.1.g) in de MSP SPA. [gedaagden] wordt derhalve gevolgd in zijn standpunt dat PDG moet meewerken aan overdracht van de aandelen in VDM Parts en MSP, zonder de desbetreffende IE-vrijwaring in de MSP SPA. Omdat
diemedewerking tot nu toe aan de zijde van PDG heeft ontbroken, verkeert [gedaagden] niet in schuldeisersverzuim en is [gedaagden] terecht overgegaan tot het treffen van executiemaatregelen, waaronder het leggen van beslag. Dit leidt tot afwijzing van de vorderingen van PDG.
5.7.
Het spreekt voor zich dat op het moment dat de
closingdoorgang vindt (in de hiervoor bedoelde zin, dus met ondertekening van de MSP SPA zonder de IE-vrijwaring en met ondertekening van de VDM SPA) – en overigens al hetgeen staat in 5.1 van het dictum van het vonnis van 13 april 2023 – en PDG heeft voldaan aan al haar financiële verplichtingen (betaling koopsommen, rente en boetes tot aan de dag van
closingen betaling van proceskostenveroordelingen), en [gedaagden] de aandelen in VDM Parts en MSP heeft overgedragen, [gedaagden] alsnog dient over te gaan tot opheffing van alle ten laste van PDG gelegde beslagen. Verder wordt [gedaagden] geacht vrijwillig zo spoedig mogelijk die beslagen op te heffen die mogelijk rusten op aandelen die niet door PDG worden gehouden.
5.8.
Dat PDG
in dit executiegeschilwél verweer heeft gevoerd tegen de zienswijze van [gedaagden] dat in de MSP SPA geen IE-vrijwaring is overeengekomen, maakt het voorgaande niet anders. Zo heeft PDG
thansaangevoerd dat de advocaat van [gedaagden] in een commentaar van 28 december 2022 op een versie van de SPA van 16 december 2022 zelf heeft geschreven dat de IE-vrijwaring alleen in de MSP SPA zou moeten worden opgenomen. Ook heeft PDG
thanshet verweer gevoerd dat uit het
due diligence-onderzoek naar voren kwam dat MSP merkenrechten van derden ( [naam 4] ) schendt, dat PDG daarom een groot belang heeft bij de door haar gewenste IE-vrijwaring, dat dit altijd duidelijk is geweest voor [gedaagden] , en dat PDG dit punt dus nooit heeft “weggegeven”. Deze verweren kunnen in een executiegeschil, dat niet kan dienen als een verkapt hoger beroep, niet aan de orde worden gesteld, te meer nu PDG deze verweren in het ‘echte’ hoger beroep (de procedure bij het gerechtshof) niet heeft gevoerd.
5.9.
PDG zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van [gedaagden] Er is onvoldoende aanleiding PDG te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten. Daarvoor is vereist dat PDG misbruik van procesrecht zou hebben gemaakt. Volgens de Hoge Raad is van misbruik van procesrecht pas sprake als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Zie hiervoor de arresten van de Hoge Raad van 29 juni 2007 [2] en 6 april 2012 [3] . Deze – hoge – lat wordt in dit geval niet gehaald. Het salaris advocaat zal worden vastgesteld op
€ 1.619,00. Dit is het liquidatietarief dat geldt in een complex kort geding. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden dan begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.619,00
Totaal € 2.295,00

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Het verweer van PDG tegen toewijzing van de vorderingen in reconventie komt er onder meer op neer dat zij haar verplichtingen zal nakomen indien in conventie wordt geoordeeld dat de transactie toch op een andere wijze dan zij meent moet worden uitgevoerd. Dat laatste is het geval. Nu in conventie het geschilpunt dat aan
closingin de weg stond is beslecht, mag worden aangenomen dat PDG spoedig zal meewerken aan uitvoering van de veroordelingen uit het vonnis van 13 april 2023. Dit blijkt ook uit de e-mailcorrespondentie tussen de raadslieden en de griffier die is gevoerd na de mondelinge behandeling van dit kort geding. Daaruit blijkt dat partijen alles in gereedheid aan het brengen zijn om op 13 juli 2023 tot
closingover te gaan en dat PDG ook bereid is hiertoe over te gaan met ondertekening van de MSP SPA zonder de IE-vrijwaring, mocht de voorzieningenrechter in deze zin oordelen. Onder die omstandigheden heeft [gedaagden] onvoldoende (spoedeisend) belang bij toewijzing van zijn vorderingen. Niet kan worden aangenomen dat PDG de
closingna het wijzen van dit vonnis op zijn beloop laat, aangezien haar dit ongeveer € 6.000,00 per dag aan boetes en rente kost, en de beslagen (waarvan PDG – waarschijnlijk terecht – stelt serieuze hinder te ondervinden) zullen blijven liggen totdat PDG aan haar verplichtingen heeft voldaan. Van dit alles moet voorshands een voldoende prikkel uitgaan. Bovendien vertrouwt de voorzieningenrechter erop dat PDG – nu de tekst van de beslissing van het vonnis is verduidelijkt – eenvoudigweg zal nakomen. Dit alles betekent ook dat de vordering tot het geven van inzage in de vermogenspositie van PDG prematuur wordt geacht.
6.2.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gezien de samenhang met het geding in conventie worden de kosten aan de zijde van PDG begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
7.2.
veroordeelt PDG in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 2.295,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt PDG in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.5.
weigert de gevraagde voorzieningen,
7.6.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van PDG tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023. [4]

Voetnoten

1.De datum van 31 januari 2023 volgt uit een erratum op het petitum dat PDG heeft opgenomen in voetnoot 23 van de pleitaantekeningen van haar advocaten ten behoeve van de kortgedingzitting van 4 juli 2023
4.type: MV