ECLI:NL:RBAMS:2023:436

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
C/13/714795 / FA RK 22-1446
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid echtscheiding en verzoek tot partnerbijdrage in het kader van een echtscheiding met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 januari 2023 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 29 september 1994 zijn gehuwd op het Turkse Consulaat te Rotterdam. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, terwijl de man aanvoert dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat het verzoek niet tijdig aan hem is betekend. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de betekening niet tijdig heeft plaatsgevonden, de man geen nadeel heeft ondervonden van deze vertraging, aangezien hij zich in de procedure heeft gesteld en verweer heeft gevoerd. De rechtbank verklaart de vrouw ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een partnerbijdrage van € 5.000,-- bruto per maand, terwijl de man betwist dat de vrouw behoefte heeft aan deze bijdrage en stelt dat hij geen draagkracht heeft. De rechtbank oordeelt dat de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot zijn financiële situatie en dat de vrouw recht heeft op de gevraagde partnerbijdrage. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot partnerbijdrage toe en bepaalt dat de man deze bijdrage moet betalen.

Ten slotte is er een verzoek gedaan tot verdeling van de gemeenschap van goederen. De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende gegevens zijn om de verdeling vast te stellen en is voornemens een deskundige te benoemen om de waarde van de aandelen van de onderneming(en) van de man te taxeren. De rechtbank houdt de behandeling van de verdeling aan en verzoekt partijen om relevante informatie in te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/714795 / FA RK 22-1446 (echtscheiding)
C/13/719561 / FA RK 22-4043 (verdeling)
Beschikking d.d. 31 januari 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E. Tuzkapan, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. K. Tülü, gevestigd te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 28 februari 2022 van de rechtbank Rotterdam betreffende de doorverwijzing wegens relatieve onbevoegdheid met als bijlage de door partijen ingediende processtukken;
- het F9-formulier d.d. 17 oktober 2022 met producties van de man;
- het F9-formulier d.d. 17 oktober 2022 met producties van de vrouw;
- het e-mailbericht d.d. 20 oktober 2022 van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten en een tolk voor de vrouw.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 29 september 1994 op het Turkse Consulaat te Rotterdam. Partijen hebben de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.
2.2.
Scheiding/ Ontvankelijkheid
2.2.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft aangevoerd dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat het verzoek tot echtscheiding niet tijdig aan hem betekend is. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
2.2.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.2.4.
Tussen partijen staat vast dat het echtscheidingsverzoek niet tijdig aan de man is betekend. Artikel 816 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt immers dat wanneer een verzoek tot echtscheiding wordt ingediend, de verzoeker binnen veertien dagen daarna een afschrift van dit verzoek moet laten betekenen aan de andere echtgenoot en deze termijn is in de onderhavige kwestie niet gehaald.
2.2.5.
Voor het bepalen van het gevolg van deze niet-tijdige betekening verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Hoge Raad van 1 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:482, waarin het volgende is overwogen:
Artikel 816 lid 3 Rv bepaalt dat indien het bepaalde in lid 1 niet in acht is genomen artikel 120 Rv van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 120 Rv bepaalt vervolgens in lid 1 dat hetgeen in de desbetreffende afdeling is voorgeschreven op straffe van nietigheid in acht wordt genomen en in lid 2 dat een gebrek in een exploot dat nietigheid meebrengt, bij exploot, uitgebracht voor de roldatum, kan worden hersteld.
Artikel 120 Rv (dat geschreven is voor de dagvaardingsprocedure) leent zich evenwel niet voor overeenkomstige toepassing voor de onderhavige verzoekschriftprocedure, herstel van de termijnoverschrijding is immers niet mogelijk, maar daaruit volgt nog niet dat de betrokken echtgenoot zonder meer niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Hoge Raad verwijst daarbij naar de ratio van het betekeningsvoorschrift en het uitgangspunt dat een verzuim moet kunnen worden hersteld.
2.2.6.
In deze zaak heeft de vrouw het verzoek aan de man doen betekenen, zij het enige weken later dan de voorgeschreven termijn, en heeft zij het betekeningsexploot bij de rechtbank ingediend. De man heeft zich daarop in de procedure gesteld, heeft verweer gevoerd waarbij eveneens (voorwaardelijk) verweer is gevoerd tegen nevenverzoeken van de vrouw en (voorwaardelijk) een zelfstandig verzoek is ingediend. Tot slot is de man verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De niet-tijdige betekening heeft de man dan ook geen nadeel opgeleverd. De rechtbank verklaart de vrouw hierdoor ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding.
2.2.7.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Onderhoudsbijdrage
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 5.000,-- bruto per maand.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat de behoefte bij de vrouw ontbreekt en hij geen draagkracht heeft.
2.3.2.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
2.3.3.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Behoefte
2.3.4.
Maatgevend voor de behoefte van de vrouw is in beginsel het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van partijen. Het huwelijk van partijen betrof, blijkens niet betwiste stelling van de vrouw, een traditioneel huwelijk waarbij de man werkte en de vrouw thuis was. De vrouw heeft aangevoerd dat zij niet beschikt over financiële gegevens van de man; dit is niet betwist door de man. Zij heeft het netto gezinsinkomen van partijen begroot op € 5.000,-- netto per maand, zodat haar behoefte op basis van de 60% hof-norm € 3.000,-- netto per maand bedraagt. De begroting van het netto gezinsinkomen en de daarop gebaseerde behoefte zijn door de man betwist. De vrouw heeft haar behoefte vervolgens aan de hand van een behoeftelijst onderbouwd, waarbij zij haar te verwachten lasten heeft begroot. De man heeft in reactie daarop gesteld dat de vrouw geen huurlasten van € 1.000,-- per maand heeft zoals opgevoerd in haar behoeftelijst.
2.3.5.
De rechtbank stelt vast dat de man heeft nagelaten in deze procedure volledige inzage te geven van de financiële situatie van het gezin ten tijde van het uiteengaan van partijen, en heeft hij ook nagelaten een berekening te overleggen terwijl dit wel van hem mocht worden verwacht. De man heeft immers niet betwist dat sprake was van een traditioneel huwelijk waarin hij degene was die de financiën op zich nam en daar dus zicht op had. Doordat de man in dit verband niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, gaat de rechtbank uit van het door de vrouw gestelde netto gezinsinkomen van partijen. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de man het bedrag dat door de vrouw is berekend op basis van de hofnorm niet heeft betwist. Concluderend gaat de rechtbank dan ook uit van een behoefte van de vrouw van € 3.000,-- netto per maand.
Draagkracht van de man, te betalen partnerbijdrage
2.3.6.
De man is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam vennootschap] B.V., welke vennootschap weer bestuurder en enig aandeelhouder is van [naam bedrijf] en [naam bv 2] B.V. De man is ook enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bv 1] B.V. De vrouw stelt dat de man zijn inkomen uit deze ondernemingen geniet, maar dat het haar onbekend is wat zijn inkomen is. De man heeft gesteld dat de vennootschappen voor een groot deel inactief zijn en hij hieruit geen loon geniet. Hij stelt dat hij alleen hobbymatig bezig in [naam bv 2] B.V., en dat in de vennootschappen enkel onroerend goed is ondergebracht. Sommige panden worden voor een heel laag bedrag verhuurd, de man woont in een van de panden (en heeft daardoor geen woonlasten), en verder hebben de vennootschappen alleen schulden, aldus de man.
2.3.7.
De rechtbank stelt ook in dit verband vast dat de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht terzake van zijn financiële situatie en draagkracht te geven. De man heeft enkel een IB-aangifte over 2019 ingediend. Hij heeft geen jaarstukken van zijn onderneming in het geding gebracht en geen IB-aanslagen. De door hem aangekondigde IB-aangiften over 2020 heeft de rechtbank niet ontvangen.
Uit de IB-aangifte over 2019 leidt de rechtbank af dat de man in dat jaar zichzelf geen loon uit de onderneming heeft toegekend. Wel hebben partijen een voordeel uit sparen en beleggen genoten van € 29.933,--, vanwege onroerend goed ter waarde van € 1.002.878,--.
2.3.8.
Nu de jaarstukken van de ondernemingen ontbreken is het voor de rechtbank niet mogelijk om te beoordelen wat het inkomen en daarmee de draagkracht van de man is. De rechtbank dient immers aan de hand van de jaarstukken van de afgelopen drie jaren te beoordelen of de man zichzelf inkomen kan toekennen uit de B.V. Duidelijk is in ieder geval wel dat de onderneming diverse onroerende zaken in eigendom heeft, die verhuurd worden en dat de man kosteloos in een van die panden woont. Voorts lijken de werkzaamheden van de man in [naam bv 2] B.V. niet hobbymatig van aard gezien de website met daarin een webwinkel en de verkoopprijzen van de diverse houtkachels. Nu de man heeft nagelaten zijn inkomen en zijn gestelde gebrek aan draagkracht deugdelijk te onderbouwen zal de rechtbank het verzoek van de vrouw, dat de man een partnerbijdrage van € 5.000,-- bruto per maand voldoet, toewijzen.
2.4.
Verdeling
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze. De man heeft verweer gevoerd en verzocht de gemeenschap vast te stellen op de door hem gewenste wijze.
2.4.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.4.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.4.4.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
2.4.5.
Partijen hadden bij de huwelijksvoltrekking alleen de Turkse nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. Turkije is een zogenaamd nationaliteitsland en geen verdragsland. De eerste gewone verblijfplaats van partijen samen na de huwelijksvoltrekking was in Nederland. Nu Nederland een verdragsland is, dat de verklaring van artikel 5 van het Verdrag heeft afgelegd, werd op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 2 aanhef en sub 2 aanhef en onder a. van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het gemeenschappelijke nationale recht van partijen, te weten het recht van Turkije, van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
2.4.6.
Gebleken is dat zich nadien een situatie heeft voorgedaan als omschreven in artikel 7, lid 2 van het Verdrag, waardoor na voornoemd recht met ingang van het jaar 2000 Nederlands recht van toepassing werd op het huwelijksvermogensregime nu partijen in dat jaar de Nederlandse nationaliteit verkregen.
2.4.7.
De door partijen hierna genoemde, te verdelen, bestanddelen zijn allen ontstaan c.q. aangeschaft na 2000 zodat het Nederlands recht op deze verdeling wordt toegepast.
2.5.
Nu niet is gesteld of gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in artikel 1:93 en 1:94, lid 1 BW (oud) worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Dat betekent dat de gemeenschap ingevolge artikel 1:100 BW bij helfte dient te worden verdeeld.
2.6.
Als peildatum voor de omvang van de te verdelen ontbonden gemeenschap geldt 4 juni 2021, te weten de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Als datum voor de waardering van de verschillende bestanddelen ervan geldt in beginsel het moment van de feitelijke verdeling, met uitzondering van de banksaldi en de schulden, waarvoor in beginsel de waarde op de peildatum 4 juni 2021 wordt gehanteerd.
Auto’s
2.6.1.
Tot de te verdelen gemeenschap behoren volgens de vrouw twee auto’s, te weten een
Mercedes [kenteken 1] , waarvan de waarde volgens de vrouw € 25.000,-- bedraagt en een Mercedes bus [kenteken 2] , waarvan de waarde volgens de vrouw € 9.000,-- bedraagt. Deze auto’s kunnen volgens de vrouw aan de man worden toebedeeld onder voldoening van een bedrag van € 17.000,- wegens overbedeling. De man stelt dat de bus eigendom is van zijn onderneming en niet (apart) in de verdeling moet worden betrokken en betwist de waardes.
Banksaldi
2.6.2.
De vrouw wenst dat de banksaldi per peildatum worden verdeeld, te weten:
  • [rekeningnummer 1] op naam van de vrouw
  • [rekeningnummer 2] op naam van de man
  • [rekeningnummer 3] op naam van de man
De vrouw heeft gesteld dat de man de maandelijkse saldi over zijn bankrekeningen over de jaren 2019 en 2020 moet inbrengen in deze procedure. Partijen zijn volgens haar al langere tijd met de echtscheidingskwestie bezig en de vrouw vindt het daarom noodzakelijk inzage te krijgen over de rekeningen gedurende de perikelen tussen partijen. Gelet op het uitblijven van de inbreng van voor deze procedure relevante informatie door de man, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen en de man met toepassing van artikel 22 Rv bevelen de verzochte informatie over het verloop van de bankrekeningen in te brengen.
Ondernemingen
2.6.3.
De vrouw stelt tot slot dat de aandelen van de onderneming(en) van de man aan hem moeten worden toebedeeld onder voldoening van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw wegens overbedeling. Nu de man heeft nagelaten gegevens in het geding te brengen om de waarde te kunnen bepalen, moeten deze moeten worden getaxeerd. Zij heeft de rechtbank verzocht daartoe een deskundige te benoemen. De man heeft zich niet uitgelaten over het taxeren van de aandelen.
Inhoudelijk
2.6.4.
De rechtbank beschikt over te weinig gegevens om de verdeling vast te kunnen stellen. Zo heeft de rechtbank geen bewijs ontvangen omtrent de tenaamstelling en de waarde van de auto’s, zijn er geen banksaldi per peildatum ingebracht en is er onvoldoende onderbouwd gesteld ten aanzien van de waarde van de aandelen van de man en de verdeling daarvan. De rechtbank zal de verdeling dan ook aanhouden om partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten te onderbouwen en met stukken nader toe te lichten.
De rechtbank is voornemens een deskundige te benoemen om de waarde van de aandelen van de onderneming(en) van de man te taxeren. Alvorens daartoe over te gaan zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, de aan de deskundige te stellen vragen, de te hanteren waarderingsmethode en de hoogte van het voorschot van de deskundige.
2.7.
Proceskosten
2.7.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/714795 / FA RK 22-1446:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op het Turkse Consulaat te Rotterdam op 29 september 1994;
3.2.
bepaalt dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw € 5.000,-- (bruto) per maand dient te betalen als uitkering tot levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.3.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.4.
verklaart de beslissing met betrekking tot de partnerbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/719561 / FA RK 22-4043:
3.6.
de rechtbank is voornemens een deskundige te benoemen om de waarde van de aandelen van de onderneming(en) van de man te taxeren. Alvorens daartoe over te gaan zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- de persoon van de te benoemen deskundige;
- de door de deskundige te hanteren waarderingsmethode;
- de aan de deskundige te stellen vragen;
- de hoogte van het voorschot van de deskundige.
3.7.
de rechtbank zal de behandeling van de verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap
pro formaaanhouden tot
27 februari 2023voor uitlating partijen
.Partijen wordt verzocht uiterlijk één week voor de pro forma datum de rechtbank te informeren zoals genoemd in rechtsoverweging 3.6 alsmede ten aanzien van de verdeling van de in rechtsoverweging 2.6.1. en 2.6.2. genoemde bestanddelen. De rechtbank beveelt de man daarbij de maandelijkse saldi over zijn bankrekeningen over de jaren 2019 en 2020 in te brengen in deze procedure door middel van het overleggen van maandelijkse bankafschriften.
Deze beschikking is gegeven door mr. V. Zuiderbaan, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 31 januari 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.