In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 januari 2023 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 29 september 1994 zijn gehuwd op het Turkse Consulaat te Rotterdam. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, terwijl de man aanvoert dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat het verzoek niet tijdig aan hem is betekend. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de betekening niet tijdig heeft plaatsgevonden, de man geen nadeel heeft ondervonden van deze vertraging, aangezien hij zich in de procedure heeft gesteld en verweer heeft gevoerd. De rechtbank verklaart de vrouw ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding.
Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een partnerbijdrage van € 5.000,-- bruto per maand, terwijl de man betwist dat de vrouw behoefte heeft aan deze bijdrage en stelt dat hij geen draagkracht heeft. De rechtbank oordeelt dat de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot zijn financiële situatie en dat de vrouw recht heeft op de gevraagde partnerbijdrage. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot partnerbijdrage toe en bepaalt dat de man deze bijdrage moet betalen.
Ten slotte is er een verzoek gedaan tot verdeling van de gemeenschap van goederen. De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende gegevens zijn om de verdeling vast te stellen en is voornemens een deskundige te benoemen om de waarde van de aandelen van de onderneming(en) van de man te taxeren. De rechtbank houdt de behandeling van de verdeling aan en verzoekt partijen om relevante informatie in te brengen.