ECLI:NL:RBAMS:2023:435

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
13/043175-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met champagnefles in Amsterdam

Op 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man, die op 19 november 2021 in Amsterdam een vrouw met een champagnefles heeft geslagen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 19 januari 2023, waar de officier van justitie, mr. A.C. Lub, de bewezenverklaring van poging tot moord eiste. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord en zware mishandeling, maar de rechtbank sprak hem vrij van poging tot moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling, omdat hij met kracht met een champagnefles tegen het hoofd van het slachtoffer had geslagen, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich op een uitermate lichtvaardige manier had gedragen en dat er een aanzienlijk recidiverisico bestond. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden door het geweld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.043175.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/043175-22
Datum uitspraak: 2 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Lub en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 januari 2023 – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Primair
Poging tot moord op [slachtoffer] op 19 november 2021;
Subsidiair
Zware mishandeling van [slachtoffer] met voorbedachten rade;
Meer subsidiair
Mishandeling van [slachtoffer] met voorbedachten rade.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
Aangeefster heeft verklaard meermaals met een champagnefles in haar gezicht te zijn geslagen. Op basis van de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en het geconstateerde letsel – dat volgens de forensisch arts goed kan passen bij de opgegeven toedracht – bestaat er geen reden om aan deze verklaring van aangeefster te twijfelen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld of de fles vol of leeg was. Ook het tegen het hoofd, de rug en benen schoppen blijkt onvoldoende uit het dossier. Hiervan dient verdachte partieel te worden vrijgesproken.
Op basis van het signalement van de dader zoals deze uit de verklaringen van aangeefster en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] volgt, de rode muts die in de woning van de moeder van verdachte is aangetroffen en de verklaring van [getuige 3] dat het verdachte was die uit de bosjes wegrende, kan verder worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die aangeefster met de champagnefles in haar gezicht heeft geslagen.
Deze door verdachte verrichte handelingen zijn onder de gegeven omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een mogelijk dodelijke afloop dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop op de koop toe heeft genomen. Verdachte had daarom het voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster.
Hij had zich bovendien op drie momenten kunnen beraden over zijn besluit: in het half uur na de ruzie, op het moment dat verdachte uit de groep is gelopen en aangeefster kennelijk is achtervolgd en op het moment van de aanval. Er zijn geen contra-indicaties die op het tegendeel wijzen nu verdachte zwijgt. Er is dan ook sprake van voorbedachte rade en verdachte heeft zich daarom schuldig gemaakt aan poging tot moord.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu niet kan worden vastgesteld dat aangeefster is geslagen met een champagnefles, noch dat het verdachte is geweest die aangeefster met een champagnefles heeft geslagen. De verklaring van aangeefster dat zij met een champagnefles door verdachte is geslagen, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Vaststaat dat geen van de getuigen heeft waargenomen wat er precies is gebeurd. Niemand heeft de fles gezien en op de door aangeefster getoonde fles zijn geen (bloed)sporen aangetroffen. Het door aangeefster opgegeven signalement komt niet overeen met het signalement van verdachte. De getuigen weten ook niet wie de dader is. Aangeefster en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] stellen weliswaar dat verdachte de dader zou zijn, maar van wie zij die informatie hebben gekregen is niet bekend. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat zij die informatie van de ex van verdachte, getuige [getuige 3] , hebben gekregen. Zij is de enige getuige geweest die verdachte kent. Gezien het feit dat een bewezenverklaring niet mag rusten op de verklaring van één getuige, dient vrijspraak te volgen.
Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat op basis van het geconstateerde letsel uitsluitend een bewezenverklaring van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling kan volgen. Het letsel van aangeefster kan niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De raadsvrouw heeft hiervoor verwezen naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 3 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1051). Het letsel aan de kaak vereiste geen operatief ingrijpen en het herstel zou volgens aangeefster blijkens het verhoor op 20 februari 2022 zes tot acht weken duren.
Het dossier bevat verder geen bewijsmiddel waarop de bewezenverklaring van voorbedachte rade kan worden gestoeld. Tevens kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld hoe het letsel van aangeefster is veroorzaakt, waardoor het evenmin mogelijk is vast te stellen dat de dader opzet (al dan niet in voorwaardelijke vorm) had op de dood, noch op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel. Om die reden dient verdachte in ieder geval te worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en partieel te worden vrijgesproken van het meer subsidiair ten laste gelegde feit ten aanzien van het bestanddeel voorbedachte rade.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
In de avond van 19 november 2021 bevindt aangeefster [aangeefster] zich met een groep vrienden en een voor haar onbekende man op het Magelhaensplein in Amsterdam. [2] De man heeft champagneflessen bij zich en vraagt of mensen mee willen drinken. [3] Er ontstaat een woordenwisseling tussen hem en aangeefster, die op een gegeven moment wordt gesust. Wanneer aangeefster daarna in de nabijgelegen bosjes gaat plassen, wordt zij aan haar haren naar achteren getrokken en meerdere malen met een champagnefles door dezelfde man in haar gezicht geslagen en tegen haar lichaam geschopt. [4] Na de aanval zien getuigen [getuige 1] en [getuige 2] een man met een rode muts uit de bosjes rennen. Dit waren dezelfde bosjes – waar aangeefster ging plassen en waarvandaan zij gegil hoorden komen. De man rent richting de Hoofdweg. [5] Getuige [getuige 4] gaat vervolgens fietsend achter de man aan. Getuige [getuige 3] achtervolgt hen al rennend. [6] De ter plaatse gekomen verbalisanten constateren dat aangeefster opgezwollen lippen heeft en bloed uitspuugt. [7] Uit nader medisch onderzoek volgt dat aangeefster een blauwe plek op haar been, meerdere breuken aan haar kaak, uitgebreid letsel aan haar tanden en kiezen, en een scheurwond aan haar lip heeft opgelopen. [8]
Dat het verdachte is geweest die dit letsel aan aangeefster heeft toegebracht volgt uit de verklaring van [getuige 3] , de ex-vriendin van verdachte. [getuige 3] heeft verklaard dat het verdachte is geweest die de gehele avond met champagneflessen op het plein stond en dat zij verdachte uit de bosjes heeft zien springen nadat zij uit de bosjes plotseling gegil en geschreeuw hoorde. Zij heeft verdachte vervolgens hard zien wegrennen richting de Hoofdweg. Daarna heeft ze [getuige 4] achter hem aan zien fietsen en is zij zelf achter hem aangerend. De rechtbank ziet op de beelden van de camera aan de Hoofdweg een bevestiging van de verklaring van [getuige 3] . Zo is op deze camerabeelden rond het tijdstip waarop het delict heeft plaatsgevonden een rennende man te zien die vanuit de Willem Schoutenstraat aan de kant van het Magalheansplein de Hoofdweg oversteekt. Daarna zijn achtereenvolgens twee fietsers en een rennende vrouw te zien die zich allemaal in dezelfde richting als de eerste man begeven. [9] Aangeefster herkent later [getuige 4] op de beelden als zijnde een van de mannen die op de fiets de straat oversteekt en [getuige 3] als de vrouw die achter verdachte aanloopt. [10] Daar komt nog bij dat volgens getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de dader een licht getinte man is van ongeveer 35 jaar oud met een rode muts. [11] Verdachte voldoet aan dit signalement. Bij doorzoeking van de verblijfplaats van verdachte is in de slaapkamer bovendien een rode muts aangetroffen. [12] Nu de verklaring van [getuige 3] ondersteuning vindt in verschillende andere bewijsmiddelen acht de rechtbank de bewijswaarde van de herkenning om die reden voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat aangeefster door verdachte met kracht tegen haar gezicht en hoofd is geslagen met een champagnefles en door verdachte is geschopt tegen haar lichaam, waardoor zij letsel heeft opgelopen.
De rechtbank gaat ervan uit dat er met kracht is geslagen gelet op het opgetreden letsel. Anders dan de officier van justitie maakt de rechtbank uit het opgetreden letsel, waaronder een blauwe plek op het been van aangeefster, op dat aangeefster ook is geschopt tegen haar lichaam.
3.3.2.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit niet bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aangeefster verklaart met meer dan geringe kracht verschillende malen tegen haar mond te zijn geslagen met een champagnefles. De rechtbank gaat ervan uit dat aangeefster met kracht is geslagen, gelet op het opgetreden letsel. Uit het met kracht slaan tegen de mond met een champagnefles kan echter niet zonder meer het (voorwaardelijk) opzet op de dood worden afgeleid. Uit het dossier blijkt onvoldoende wat zich precies in de bosjes nabij het Magelhaensplein heeft afgespeeld en hoe aangeefster is geslagen. Gelet op het voorgaande kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangeefster bewust heeft aanvaard, als gevolg waarvan het voor een bewezenverklaring vereiste opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – niet kan worden bewezen.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling (met voorbedachte rade). Uit het dossier blijkt onder meer het volgende.
Zwaar lichamelijk letsel
Als gevolg van het handelen van verdachte heeft aangeefster ernstig letsel opgelopen. Er heeft medisch ingrijpen plaatsgevonden en de inschatting van de geconsulteerde arts was in 25 november 2021 dat de duur van verdere genezing van de zichtbare letsels twee maanden zou zijn en van de overige letsels zes maanden. Bovendien werd blijvende schade verwacht: het tandletsel zou gezien de uitgebreide schade niet in de oude staat herstellen en tanden zouden deels moeten worden vervangen. [13] Aangeefster ervaart nog altijd (zowel fysiek als mentaal) dagelijks veel pijn. Naast de verschillende breuken in haar kaak is haar gehele gebit aangetast. Dit is nog niet hersteld. Zij heeft vijf maanden lang voedsel door een rietje toegediend moeten krijgen. Haar tanden zijn door middel van spalken vastgezet, aangeefster heeft meerdere wortelkanaalbehandelingen ondergaan en kan niet bijten. [14]
Artikel 82 Sr omschrijft wanneer sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hiervan is – kort gezegd – sprake als het letsel levensbedreigend is, er sprake is van een zeer langdurige herstelperiode of geen volledige genezing wordt verwacht. Bij het vaststellen van zwaar lichamelijk letsel zal de rechter moeten kijken naar de aard van het letsel, in hoeverre medisch ingrijpen nodig is geweest en of er uitzicht is op volledig herstel. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het bij aangeefster geconstateerde letsel voldoet aan de criteria zoals omschreven in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dat dit als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte aangeefster willens en wetens zwaar lichamelijk letsel wilde toe brengen (geen vol opzet).
Voorwaardelijk opzet
De vervolgvraag is of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.
Er is sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel indien door de gedragingen van verdachte:
  • een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel wordt ingeroepen,
  • verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans en
  • verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Bij de beoordeling of van een aanmerkelijke kans sprake is, zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
- Aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel
Verdachte heeft met kracht met een champagnefles tegen het hoofd van aangeefster geslagen en daarmee de onderzijde van haar gezicht vol geraakt. De mond is een kwetsbaar deel van het gelaat en de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is bij het slaan met een hard en zwaar voorwerp in de richting van het hoofd, naar de ervaring leert, aanmerkelijk.
- Wetenschap van de aanmerkelijke kans
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd kwetsbaar is voor steek-en slagverwondingen. De rechtbank concludeert dat verdachte wist dat door het met kracht met een champagnefles richting het hoofd te slaan, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ontstond.
- Aanvaarden van de aanmerkelijke kans
Het met kracht een champagnefles tegen het gezicht en hoofd slaan is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweeg brengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Daarmee is bewezen dat verdachte zich op 19 november 2021 schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van aangeefster.
Vrijspraak voorbedachten rade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade. Uit het dossier blijkt onvoldoende hoe lang de periode is geweest tussen de ruzie en de aanval, en op welk moment verdachte het plan om aangeefster aan te vallen heeft opgevat en het besluit daartoe heeft genomen. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 19 november 2021 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken in de kaak en meerdere (af)gebroken tanden en een scheurwond aan de lip, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met kracht met een champagnefles tegen het gezicht en het hoofd te slaan en die [slachtoffer] tegen het lichaam te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte voor het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert hij aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens vordert hij oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z eerste lid Sr.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Indien de rechtbank overweegt een straf op te leggen verzoekt de verdediging aan verdachte geen straf op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts verzet de verdediging zich tegen het opleggen van de tbs-maatregel nu deze maatregel niet proportioneel is. Er zijn voldoende andere modaliteiten en mogelijkheden voorhanden om het recidive risico terug te dringen.
Bij het opleggen van bijzondere voorwaarden aan verdachte verzoekt de verdediging niet de door de reclassering geadviseerde ambulante behandeling en ambulante begeleiding op te leggen nu deze voorwaarden te ruim zijn geformuleerd en niet duidelijk is gebleken welk doel zij dienen.
Meer subsidiair kan volgens de verdediging aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd. Met oplegging van die maatregel is langdurig toezicht mogelijk, waardoor het recidiverisico over lange periode kan worden beoordeeld en op eventuele overtredingen van de maatregel kan direct worden gereageerd met een hechtenis.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Verdachte stond op 19 november 2021 met aangeefster en haar vrienden op een plein te drinken. Na een woordenwisseling achtervolgde hij aangeefster naar de bosjes. Toen zij daar nietsvermoedend ging plassen, trok verdachte aangeefster van achteren aan haar haren en begon hij haar te schoppen en te slaan met een champagnefles tegen haar mond. Door het slaan met de champagnefles heeft aangeefster zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Tot op de dag van vandaag staat zij onder behandeling van een tandarts wegens zeer ernstige gebitschade en kampt zij met hoofd- en oorpijn. Ze moet nog steeds iedere dag pijnstillers innemen. Ook blijft zij moeite houden met het eten van vast voedsel. Daarnaast heeft het incident voor aangeefster op psychisch vlak grote gevolgen gehad, zoals blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring en de overlegde medische stukken. Aangeefster lijdt aan PTSS en heeft nachtmerries. Ze heeft zelfs suïcidale gedachten gehad. Ook is zij nog steeds bang op straat, vooral omdat zij van achteren is aangevallen. Door op deze manier te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden en bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte op een uitermate lichtvaardige manier zeer ernstig geweld heeft gebruikt en hier geen verantwoordelijkheid voor neemt. De mate van agressie en het impulsieve handelen van verdachte is zorgelijk.
Justitiële Documentatie
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het omvangrijke strafblad van verdachte van 2 mei 2022..
Uitgangspunt
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en neemt als uitgangspunt het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar.
Maatregel
Hoewel dit feit zich leent voor oplegging van de tbs-maatregel, ziet de rechtbank op dit moment onvoldoende aanleiding hiertoe gelet op het feit dat verdachte niet recentelijk een dergelijk ernstig geweldsdelict heeft gepleegd.
Er bestaat echter een aanzienlijk recidiverisico gezien de aard en toedracht van het delict. Dit risico dient te worden beperkt. Nu het doel van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is om ernstige geweldsdelinquenten niet zonder behandeling terug te laten keren in de maatschappij, zal de rechtbank deze maatregel opleggen.
De rechtbank heeft hierbij gelet op de overwegingen en conclusies uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum van 13 december 2022. Hieruit blijkt dat ondanks het feit dat verdachte heeft geweigerd om aan het onderzoek mee te werken, op grond van het beschreven gedrag gedurende het gehele volwassen leven van verdachte, de beschrijvende DSM-5 diagnose van een antisociale persoonlijkheidsstoornis kan worden gesteld. Er is sprake van een diepgaand patroon van gebrek aan het respect voor en schending van de rechten van anderen, vanaf (in ieder geval) het 15e jaar aanwezig en tot uiting komend in diverse situaties. Dit blijkt onder meer uit: het niet in staat zijn zich te conformeren aan de maatschappelijke norm dat men zich aan de wet moet houden, agressiviteit, roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen, constante onverantwoordelijkheid en het ontbreken van spijtgevoelens.
Uit voornoemde omstandigheden tezamen blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook de noodzaak van langdurig toezicht. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr is voldaan. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van aangeefster. Aan verdachte wordt ter zake van dit strafbare feit bovendien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank vindt het tevens van belang om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 383,36 aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de zij verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 1.000,- aangezien onvoldoende is gemotiveerd waarom een hoger bedrag wordt gevorderd dan de toegekende bedragen in de aangehaalde jurisprudentie, terwijl in die gevallen sprake was van een ziekenhuisopname en operatief herstel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten19 november 2021.
Tevens staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schade eveneens toe. Het gevorderde bedrag is voldoende gemotiveerd. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Aangeefster heeft ingrijpende medische ingrepen moeten ondergaan aan haar kaken en gebit. Daarnaast kan niet al het letsel operatief worden hersteld. Tevens kampt zij met PTSS-klachten en is zij lange tijd ontregeld geweest, zo blijkt uit de ter terechtzitting overgelegde aanvullende stukken. Ook nu nog heeft het feit grote impact op haar. Aangeefster heeft dit treffend verwoord in haar schriftelijke slachtofferverklaring en toelichting ter terechtzitting.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de
benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door
het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 7.883,36,-.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 383,36 (driehonderddrieëntachtig euro en zesendertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- (vijfenzeventighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 19 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 7.883,36,- (achtenzeventighonderddrieëntachtig euro en zesendertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 19 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 69 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Mellema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte, p. 18-20.
3.Proces-verbaal aangifte, p. 18-20, proces-verbaal van verhoor getuige p. 70-73 en proces-verbaal van bevindingen, p. 75-76.
4.Proces-verbaal aangifte, p. 18-20.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 60-63 en proces-verbaal van verhoor getuige, p. 70-73.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 75-76.
7.Proces-verbaal van bevindingen inclusief fotobijlage, p. 53, 56.
8.Proces-verbaal van bevindingen inclusief bijlagen, p. 18, 32..
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 78-84.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 75-76.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 53, 54.
12.Proces-verbaal van bevindingen inclusief fotobijlagen, p. 117-120.
13.Proces-verbaal aangifte inclusief bijlagen, p. 18-32.
14.Een geschrift, te weten de vordering tot schadevergoeding inclusief bijlagen bevattende medische informatie betreffende [slachtoffer] .