ECLI:NL:RBAMS:2023:4335

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
10562559 KK EXPL 23-377
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het inleveren van bedrijfseigendommen door een oud-werknemer van bloemenveiling

In deze zaak heeft een oud-werknemer van de coöperatie Royal Flora Holland U.A. (RFH) een kort geding aangespannen tegen zijn voormalige werkgever. De werknemer, aangeduid als [eiser], was eerder veroordeeld om bedrijfseigendommen, waaronder een bedrijfsjas en laptops, in te leveren op straffe van een dwangsom. De procedure begon met een dagvaarding op 20 juni 2023, en de mondelinge behandeling vond plaats op 27 juni 2023. Tijdens deze behandeling werd vastgesteld dat de werknemer een laptop had teruggegeven, maar dat hij niet volledig had voldaan aan de eerdere veroordeling, aangezien hij slechts delen van de bedrijfsjas had teruggestuurd.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet volledig aan de veroordeling had voldaan, omdat hij slechts twee mouwen van de bedrijfsjas had opgestuurd en niet de gehele jas. De kantonrechter matigde de eerder opgelegde dwangsom tot maximaal € 1000,00, omdat de werknemer wel een groot deel van de veroordeling had nageleefd. De vordering van de werknemer om verdere invorderingsmaatregelen te verbieden werd afgewezen, en de kosten van de procedure werden aan de werknemer opgelegd. In reconventie werden de vorderingen van RFH afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor misbruik van procesrecht door de werknemer.

Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter E.J. van der Molen op 11 juli 2023, waarbij de rechter de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaarde. De zaak illustreert de complexiteit van het voldoen aan gerechtelijke veroordelingen en de gevolgen van onvolledige naleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10562559 KK EXPL 23-377
vonnis van: 11 juli 2023
func.: 58984

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser in conventie, verweerder in reconventie
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: M. van Zanten
t e g e n

de coöperatie Coöperatie Royal Flora Holland U.A.

gevestigd te Aalsmeer
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
nader te noemen: RFH
gemachtigde: mr. A.D. Putker-Blees en mr. I.S. Spigt

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 20 juni 2023 met producties heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni 2023. Namens [eiser] is verschenen zijn gemachtigde. Voor RFH zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] vergezeld door de gemachtigden. Partijen hebben op voorhand nog (aanvullende) stukken in het geding gebracht. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[eiser] is werkzaam geweest bij RFH. Aan dat dienstverband is op 29 augustus 2022 een einde gekomen als gevolg van een ontbindingsbeschikking van de kantonrechter te Den Haag.
1.2.
[eiser] heeft RFH nadien in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam. In die procedure heeft RFH een eis in reconventie ingesteld en gevorderd dat [eiser] veroordeeld zal worden tot het inleveren van alle bedrijfseigendommen, waaronder twee laptops, een personeelspas, sleutels en bedrijfskleding, op straffe van een dwangsom
.De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 8 mei 2023 (met zaaknummer 10394010 KK EXPL 23-159) het navolgende overwogen:

Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] een sleutel aan RFH teruggegeven en toegezegd de overige bedrijfseigendommen waarover hij nog beschikt terug te geven (…) [eiser] betwist het bezit van USB sticks en meer dan één laptop van RFH. In dit kort geding kan niet worden vastgesteld over welke zaken van RFH [eiser] precies beschikt, zodat van één laptop zal worden uitgegaan en zal de vordering ter zake van de USB sticks worden afgewezen. [eiser] erkent de bedrijfspas en bedrijfskleding nog onder zich te hebben, zodat dit deel van de vordering wordt toegewezen. Nu RFH meer dan eens tevergeefs heeft gevraagd om teruggave zal aan de veroordeling een dwangsom worden verbonden.”
Vervolgens heeft de kantonrechter [eiser] veroordeeld
“om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan RFH af te geven een laptop van RFH alsmede de bedrijfspas en bedrijfskleding, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat [eiser] in gebreke mocht blijven daaraan te voldoen, met een maximum van € 2.500,-;”
1.3.
RFH heeft het vonnis op 10 mei 2023 aan [eiser] betekend.
1.4.
[eiser] heeft op 13 mei 2023 een pakket gezonden aan RFH met afmetingen 23x14x31,5 en een gewicht van 0,86 kg. Op 16 mei 2023 is voor de bezorging van het pakket getekend. Ter zitting heeft RFH erkend het pakket die ochtend op een locatie van haar te hebben gevonden.
1.5.
[eiser] heeft de laptop per koerier verzonden aan RFH. RFH heeft de laptop op 23 mei 2023 in ontvangst genomen.
1.6.
RFH heeft op 5 juni 2023 bij exploot bevel gedaan tot betaling van de verbeurde dwangsommen van € 2.500,00.
1.7.
Vervolgens heeft RFH beslag laten leggen. Het beslag heeft geen doel getroffen.

Vordering in conventie

2. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, RFH te verbieden om verdere invorderingsmaatregelen te treffen met betrekking tot de dwangsommen, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van RFH in de proceskosten.
3. [eiser] stelt daartoe, zakelijk weergegeven, dat hij aan de veroordeling in het vonnis tot inleveren van de bedrijfseigendommen heeft voldaan. [eiser] heeft de laptop per koerier opgestuurd en de bedrijfspas en bedrijfskleding, bestaande uit een bedrijfsjas, op 13 mei 2023 via de pakketpost aan RFH gezonden. [eiser] heeft geen dwangsommen verbeurd.
4. RFH voert verweer en betwist dat [eiser] aan de veroordeling heeft voldaan. [eiser] heeft er bewust voor gekozen om het pakket van 13 mei 2022 niet per koerier te verzenden, maar per post met daarbij een onvolledige adressering. Hierdoor is het pakket door toedoen van [eiser] zoekgeraakt op het terrein van RFH. RFH heeft het pakket pas op de ochtend van de mondelinge behandeling (en dus na het verstrijken van de termijn) gevonden. Het pakket bleek bovendien niet de gehele bedrijfsjas te bevatten, maar slechts twee mouwen. [eiser] heeft de dwangsommen dus wel verbeurd.

Vordering in reconventie

5. RFH vordert – na wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
  • primair: [eiser] te veroordelen zich te onthouden van het starten van nieuwe gerechtelijke procedures tegen RFH en aan haar gelieerde partijen, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [eiser] in de werkelijke proceskosten van € 17.987,94;
  • subsidiair: [eiser] als gevolg van onrechtmatig handelen te veroordelen tot vergoeding van de schade van RFH ter hoogte van € 17.987,94 bestaande uit advocaat- en deurwaarderskosten.
6. RFH stelt daartoe, samengevat weergegeven, dat zij wordt belaagd door [eiser] die tegen beter weten in telkens op voorhand kansloze procedures aanspant tegen RFH. [eiser] maakt ook misbruik van het procesrecht door stukken achter te houden, niet aan redelijke verzoeken tot informatieverschaffing te voldoen en een valse voorstelling van zaken te geven. Daarnaast handelt [eiser] onrechtmatig doordat hij zich niet heeft gehouden aan het vonnis van 8 mei 2023.
7. [eiser] voert verweer. [eiser] betwist dat hij misbruik maakt van het procesrecht en dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. De door hem opgestarte procedures waren niet bij voorbaat kansloos. [eiser] betwist verder dat hij stukken heeft achtergehouden, geen informatie heeft verschaft of een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Daarnaast heeft RFH geen spoedeisend belang bij de subsidiaire vordering en zijn de door RFH opgevoerde advocaatkosten buitensporig.

Beoordeling

in conventie
8. Het spoedeisend belang van [eiser] bij de gevorderde voorziening ligt in de aard van de gevraagde voorziening besloten en is door RFH ook niet betwist.
9. Het gaat in deze procedure om de vraag of [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Beantwoording van deze vraag dient plaats te vinden door hetgeen ter uitvoering van het vonnis is verricht, te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen waarbij de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (vlg. HR 20 mei 1994, nr. 15330, NJ 1994, 652). Daarbij geldt dat op de partij die aanspraak maakt op de verbeurde dwangsommen de stelplicht en bewijslast rust ten aanzien van het niet voldoen aan de veroordeling. In dit kort geding dient de kantonrechter te beoordelen of de bodemrechter – indien het executiegeschil in een bodemprocedure wordt gevoerd – tot het oordeel zal komen dat de dwangsommen zijn verbeurd.
10. Naar het oordeel van de kantonrechter kan met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [eiser] niet volledig aan de veroordeling heeft voldaan. Inmiddels staat vast dat [eiser] het pakket tijdig heeft opgestuurd en dat RFH het pakket ook tijdig heeft ontvangen. In zoverre heeft [eiser] aan de veroordeling voldaan. Dat [eiser] doelbewust ervoor zou hebben gezorgd dat het pakket zoek zou raken op het terrein van RFH volgt de kantonrechter niet.
11. In het dictum van het vonnis van 8 mei 2023 is vermeld dat dat [eiser] de bedrijfskleding moet afgeven. Dat hiermee de bedrijfsjas wordt bedoeld staat tussen partijen wel vast. RFH heeft voldoende onderbouwd dat [eiser] enkel twee (afritsbare) mouwen van de bedrijfsjas heeft opgestuurd. Dit betekent dat [eiser] de jas niet compleet heeft teruggegeven. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] weliswaar nog gewezen op de mogelijkheid dat de romp na verzending uit het pakket is gehaald, maar aan dit verweer gaat de kantonrechter voorbij nu RFH heeft gesteld dat de gehele bedrijfsjas niet in het pakket past en bovendien zwaarder weegt dan 0,86 kg. Daarbij komt dat RFH een complete bedrijfsjas ter zitting heeft getoond en de kantonrechter acht het niet aannemelijk dat deze in het eveneens getoonde postpakket zou kunnen passen. Ook in het gewicht van het pakket van 0,86 kg is een aanwijzing gelegen dat niet de complete jas is opgestuurd.
12. RFH wenst uit veiligheidsoverwegingen de bedrijfsjas terug. Kwaadwillende derden zouden zich hiermee op het terrein van RFH kunnen “camoufleren”. [eiser] had dan ook moeten begrijpen dat het doel van de veroordeling was dat dat de gehele jas zou worden teruggestuurd. De kantonrechter is dan ook voorshands van oordeel dat de dwangsommen zijn verbeurd. De gevorderde voorziening is daarom niet toewijsbaar.
13. Wel ziet de kantonrechter aanleiding om de dwangsom te matigen, nu [eiser] wel aan een groot gedeelte van de veroordeling heeft voldaan door de laptop, de personeelspas en een deel van de bedrijfsjas bijtijds terug te geven. In dit verband heeft de kantonrechter ook acht geslagen op de betrekkelijke (financiële) waarde van het deel van de (niet meer nieuwe) bedrijfsjas dat niet is teruggegeven. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het onaanvaardbaar om onder deze omstandigheden de volledige maximale dwangsom in stand te laten. Voor een matiging tot nihil ziet de kantonrechter geen aanleiding nu [eiser] kennelijk bewust ervoor heeft gekozen voor een gedeelte niet aan de veroordeling te voldoen. Het voorgaande is aanleiding de dwangsom te matigen tot maximaal € 1000,00.
14. [eiser] zal als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. RFH heeft gevorderd dat [eiser] in de werkelijke proceskosten wordt veroordeeld, maar deze vordering zal om de hierna in reconventie te bespreken redenen worden afgewezen. Dit betekent dat de kosten worden begroot aan de hand van de zogenoemde liquidatietarieven. De kosten aan de zijde van RFH worden begroot op € 529,00 aan salaris gemachtigde.
in reconventie
15. [eiser] heeft de spoedeisendheid van de primaire vorderingen in reconventie, kortweg het procedeerverbod en de vordering van de werkelijke proceskosten, bestreden. RFH heeft naar het oordeel van de kantonrechter een spoedeisend belang bij het eerste deel van haar primaire vordering, nu deze erop is gericht dat [eiser] geen vorderingen meer tegen haar aanhangig zal maken.
16. Voor toewijzing van deze vorderingen is vereist dat [eiser] misbruikt maakt van het procesrecht of onrechtmatig handelt. Gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat besloten ligt in het in artikel 6 EVRM verankerde recht op een eerlijk proces, past terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht door het aanspannen van een procedure. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door een procedure te voeren is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als een eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516 en Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
17. RFH maakt melding van een twaalftal procedures, maar daarbij telt zij ook procedures mee die [eiser] tegen andere partijen heeft ingesteld. Voor de beoordeling van een eventueel verbod dienen deze procedures uiteraard buiten beschouwing te blijven. Hoewel [eiser] inmiddels vijf procedures is gestart tegen RFH, kan in deze procedure niet worden vastgesteld dat deze evident ongegrond waren. De onderhavige procedure voldoet niet aan het criterium dat deze evident ongegrond is. [eiser] is opgekomen tegen de door RFH aangezegde invorderingsmaatregelen die RFH heeft gegrond op de stelling dat zij het pakket niet zou hebben ontvangen. Inmiddels staat vast dat RFH het pakket onder zich had. Dat uiteindelijk de vordering grotendeels is afgewezen omdat de jas niet compleet is geretourneerd maakt nog niet dat het instellen van de vordering evident ongegrond is, mede gelet op de door [eiser] bepleite matiging van de dwangsom. Ook de aangevoerde omstandigheden ten aanzien van de proceshouding van [eiser] – die [eiser] heeft betwist – zijn onvoldoende om misbruik van het procesrecht aan te nemen.
18. Gelet hierop ziet de kantonrechter geen grond om de zeer verstrekkende vordering tot het opleggen van een procedeerverbod toe te wijzen. Daarbij merkt de kantonrechter nog op dat RFH haar verbod niet heeft beperkt tot een bepaalde kwestie waardoor een eventuele toewijzing van de vordering nog ingrijpender zou zijn.
19. Ook de vordering tot betaling van de werkelijke proceskosten is, indien al spoedeisend, niet toewijsbaar. Voorshands oordelend lijkt de hoogte van het gevorderde bedrag, een factuur van mr. Putker ter grootte van bijna € 18.000,00 voor werkzaamheden in verband met de onderhavige, niet als complex aan te merken kort geding kwestie, niet te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Maar beslissend is dat voor de veroordeling vereist dat er sprake is van misbruik van het procesrecht of onrechtmatig handelen. Gelet op het voorgaande is daarvan niet gebleken.
20. RFH vordert subsidiair in reconventie een schadevergoeding in verband met onrechtmatig handelen van [eiser] , nu hij niet heeft voldaan aan een tegen hem gewezen veroordelend vonnis. De schade wordt begroot op voormelde werkelijke advocaatkosten en deurwaarderskosten. De kantonrechter acht deze vordering niet toewijsbaar. Van een spoedeisend belang is onvoldoende gebleken. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat deze vordering voldoet aan de specifieke voorwaarden die aan de toewijzing van een de vordering van een geldsom in kort geding worden gesteld. RFH heeft op dat punt haar vordering onvoldoende onderbouwd.
21. RFH zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld, welke aan de zijde van [eiser] , gelet op de samenhang met de vordering in conventie, worden begroot op nihil.

BESLISSING

De kantonrechter:
in conventie
beperkt de bij vonnis van 8 mei 2023 opgelegde dwangsommen tot maximaal € 1000,00 en matigt deze in zoverre;
wijst af hetgeen [eiser] meer of anders vordert;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van RFH tot heden begroot op € 529,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2023 in tegenwoordigheid van mr. N. R.S. van Poucke, griffier.