ECLI:NL:RBAMS:2023:4323

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
13/109394-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 5 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Kantongerecht in Bochum, Duitsland. De zaak betreft een verzoek tot overlevering dat is ingediend door de officier van justitie op 10 mei 2023. De opgeëiste persoon, geboren in Syrië in 1984, is gedetineerd in Nederland en heeft verklaard dat de persoonsgegevens in het EAB correct zijn. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 21 juni 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de omschrijving van de feiten in het EAB voldoende is om de overlevering te rechtvaardigen. De verdediging voerde aan dat de feiten niet genoegzaam waren omschreven, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de omschrijving van de feiten in het EAB, ondanks enkele algemene termen, voldoende duidelijk was voor zowel de opgeëiste persoon als de rechtbank zelf.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn strafbaar in Duitsland en voldoen aan de vereisten van de OLW. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon zal worden overgeleverd aan de Duitse autoriteiten voor de strafbare feiten zoals beschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/109394-23
Datum uitspraak: 5 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 10 mei 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 juli 2020 door het Kantongerecht in Bochum, Duitsland, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 juni 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.C. de Lange, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Syrische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel strekkende tot voorlopige hechtenis van 13 juli 2020, uitgevaardigd door het Kantongerecht Bochum, met kenmerk: 64 Gs 2478/20.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de feiten niet genoegzaam zijn omschreven. Het is begrijpelijk dat er om een nadere toelichting is gevraagd door het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) ten aanzien van de omschrijving van de feiten. Het antwoord daarop is onvoldoende om het specialiteitsbeginsel te waarborgen. Hierbij is van belang dat wordt gesproken over onder andere “
medio2018” en “
tenminste18 malen”. Dat is te weinig concreet.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan voornoemde vereisten is voldaan met de omschrijving van de feiten in het EAB en zoals nader toegelicht in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit (zoals toegestuurd door het
Staatsanwaltschaft Bochumop 19 juni 2023), mede in aanmerking genomen dat sprake is van een verzoek tot overlevering in het kader van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. Dat de omschrijving van de feiten termen gebruikt als “
medio2018” in het kader van de pleegperiode en “
tenminste18 malen” in het kader van de hoeveelheid drugstransporten, maakt deze omschrijving niet ongenoegzaam of onvoldoende gespecificeerd in het kader van het specialiteitsbeginsel. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Nu de opgeëiste persoon beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, hoeft de opgeëiste persoon niet meer aan de hand van andere stukken aan te tonen dat hij gedurende een periode van minimaal vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. [4]
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank stelt ook vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND). Uit de brief van de IND van 15 juni 2023 volgt dat de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering op te leggen straf of maatregel.
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Staatsanwaltin Bochum heeft op 19 juni 2023 de volgende garantie gegeven:
Additionaly I have the honour to guarantee, that, in case the wanted [opgeëiste persoon] after surrender is sentenced to an unconditional and legally effective prison sentence in Germany, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • de verdovende middelen zijn in Duitsland ingevoerd en daar aangetroffen;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Duitse markt;
  • medeverdachten worden vervolgd in Duitsland;
  • het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens de opgeëiste persoon te vervolgen voor de feiten uit het EAB.
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, de feiten deels op Nederlands grondgebied zijn gepleegd en de vervolging dus ook in Nederland zou kunnen plaatsvinden.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In dat licht van de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Kantongerecht in Bochum, Duitsland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam, 9 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4872.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.