ECLI:NL:RBAMS:2023:4271

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
13/103783-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de handel in harddrugs

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit de handel in harddrugs door de veroordeelde. De vordering is ingediend door de officier van justitie, mr. A. Keulers, en betreft een bedrag van € 34.951,57, dat na aftrek van verbeurd verklaarde goederen is verlaagd naar € 31.805,94. De veroordeelde, geboren in 1991, was eerder veroordeeld voor het handelen in harddrugs en had hoger beroep ingesteld, maar werd door het Hof Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van het ontnemingsrapport en de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.P.M. Balemans, betwistte de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en stelde dat de extrapolatie van de ontvangen bedragen onjuist was. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie voldoende bewijs had geleverd voor de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 33.023,53. Na aftrek van de waarde van verbeurd verklaarde goederen, werd de betalingsverplichting vastgesteld op € 28.603,53.

De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij het Openbaar Ministerie ligt en dat de verdediging haar betwisting moet onderbouwen. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging en concludeerde dat de extrapolatie en de berekeningen in het ontnemingsrapport consistent en voldoende onderbouwd waren. De beslissing is genomen op basis van de feiten en omstandigheden die tijdens de zitting naar voren zijn gekomen, en de rechtbank heeft de waarde van de in beslag genomen goederen vastgesteld op basis van taxaties en verkoopopbrengsten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/103783-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 9 juli 2023
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op de vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/103783-20 tegen:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Keulers, en van wat de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde, mr. M.P.M. Balemans, voorafgaand en tijdens het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei 2023 naar voren hebben gebracht.

2.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 2 mei 2022 de rechtbank gevraagd het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel en aan de staat te betalen bedrag vast te stellen op € 34.951,57. Op de zitting van 26 mei 2023 heeft de officier van justitie – na aftrek van de verkoopopbrengst van de verbeurd verklaarde auto en de in beslag genomen goederen (in totaal € 3.145,63) – de betalingsverplichting naar beneden bijgesteld en de vordering verminderd tot € 31.805,94.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2020 onder andere veroordeeld voor het handelen in harddrugs in de periode van 1 september 2019 tot en met 9 juni 2019 veroordeeld. Tegen dit vonnis had [veroordeelde] hoger beroep ingesteld. Het Hof Amsterdam heeft hem op 10 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering zoals verminderd op de zitting van 26 mei 2023 moet worden toegewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman betwist de berekening in het ontnemingsrapport. De manier waarop is geëxtrapoleerd, is onjuist. De getapte periode beslaat 37 dagen. Daarom moet het basisbedrag per dag worden berekend door de in die periode ontvangen bedragen door 37 te delen, en niet door 27 zoals in het ontnemingsrapport is gedaan. Bij de kopers [koper 1], [koper 2] en [koper 3] is het aantal afspraken in de getapte periode te gering om als basis voor de extrapolatie te gebruiken. Ook is de hoogte van de bedragen die in de getapte periode van kopers zijn ontvangen niet juist berekend. Er wordt uitgegaan van te veel afspraken waarbij drugs zou zijn geleverd. Als de auto van [veroordeelde] geen reisbeweging richting koper maakt, is hij dus niet degene die drugs heeft geleverd en daarvoor geld heeft ontvangen. Ook wordt de getapte communicatie niet juist geïnterpreteerd, waardoor wordt uitgegaan van te veel leveringen en dus van te hoge ontvangen bedragen.
Het totale ontvangen bedrag komt uit op € 19.240,11. Na aftrek van € 8.543,65 aan kosten moet het wederrechtelijk verkregen voordeel worden geschat op € 10.696,46. Omdat de waarde van de verbeurd verklaarde auto en de in beslag genomen kleding hoger is dan dit bedrag, moet de betalingsverplichting op € 0,- worden gesteld.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat [veroordeelde] in de periode 1 september 2019 tot en met 9 juni 2019 door de handel in harddrugs voordeel heeft verkregen dat de rechtbank schat op een bedrag van € 33.023,53. Ter toelichting geldt het volgende.
Bij een ontnemingsvordering ligt de bewijslast anders dan in de onderliggende strafzaak. Het Openbaar Ministerie moet (de hoogte van) het wederrechtelijk verkregen voordeel aannemelijk maken en onderbouwen met bewijsmiddelen. Als het Openbaar Ministerie daaraan heeft voldaan, is het vervolgens aan de verdediging om die berekening te betwisten. Die betwisting moet ook onderbouwd zijn. Hoe beter het Openbaar Ministerie haar conclusies heeft onderbouwd, hoe meer ook verwacht mag worden van de (onderbouwing) van de betwisting door de verdediging.
De officier van justitie heeft de vordering onderbouwd met het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: ontnemingsrapport). De rechtbank vindt de conclusies uit dit rapport consistent en voldoende onderbouwd met bewijsmiddelen. De rechtbank gaat bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel in beginsel dan ook uit van het ontnemingsrapport, [1] de daarin genoemde bewijsmiddelen en het vonnis in de strafzaak. [2]
4.3.1.
Extrapolatie
In de periode van 4 mei 2020 tot en met 9 juni 2020 is [veroordeelde] getapt. In de dagen tussen 19 mei 2020 en 29 mei 2020 is geen communicatie ondervangen. In totaal gaat het dus om een periode van 27 dagen waarin communicatie is ondervangen. Op basis van deze communicatie is gekeken naar het aantal deals dat heeft plaatsgevonden en de bedragen die [veroordeelde] daarvoor heeft ontvangen. Voor de extrapolatie is de opbrengst per koper gedeeld door 27 om te komen tot een basisbedrag per koper per dag. Dat bedrag is vervolgens vermenigvuldigd met het aantal dagen van de totale periode waarin de koper drugs bij [veroordeelde] heeft gekocht. Het dossier bevat aanwijzingen dat [veroordeelde] in de 10 dagen tussen 19 mei 2020 en 29 mei 2020 gebruik maakte van een andere dealertelefoon, die niet is getapt. Dat [veroordeelde] deze 10 dagen vrijaf had genomen, zoals de raadsman heeft gesuggereerd, is dan ook niet aannemelijk geworden. Het verweer dat het voor de extrapolatie gebruikte basisbedrag per koper had moeten berekend op grond van 37 dagen en niet 27 dagen wordt daarom verworpen.
De rechtbank verwerpt ook het verweer dat het aantal afspraken van [koper 1], [koper 2] en [koper 3] in de getapte periode te gering is om voor de extrapolitie te gebruiken. [koper 1] en [koper 2] hebben verklaard dat zij ook buiten de getapte periode drugs bij [veroordeelde] hebben gekocht. [koper 1] verklaart dit te doen sinds najaar 2019, [koper 2] zegt een jaar. De rechtbank acht de toegepaste extrapolatie van 7 respectievelijk 9 maanden daarom redelijk. Uit de historische telefonische verkeersgegevens van de contacten tussen [koper 3] en [veroordeelde] blijkt dat zij ook buiten de getapte periode contact hebben gehad, namelijk vanaf 28 februari 2000. Op basis daarvan vindt de rechtbank voldoende aannemelijk dat het aantal afspraken van [koper 1], [koper 2] en [koper 3] in de 27 dagen van de getapte periode representatief is voor de langere perioden waarvan in het ontnemingsrapport wordt uitgegaan.
4.3.2.
Reisbewegingen auto
In de getapte periode zijn de reisbewegingen van [veroordeelde] ’s auto bijgehouden. Hieruit is gebleken dat de auto van [veroordeelde] niet altijd op de locatie van de levering aanwezig was. Uit de getuigenverklaringen en de taps komt naar voren dat de kopers bij [veroordeelde] bestelden en aan [veroordeelde] betaalden en dat hij de drugs vaak zelf afleverde, maar dat hij dat ook af en toe een ander liet doen. [veroordeelde] heeft zelf niets verklaard over een eventuele verdeling van de opbrengst met een ander. Daarom verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat de opbrengsten uit de deals waar [veroordeelde] ’s auto feitelijk niet bij aanwezig was niet als wederrechtelijk verkregen voordeel aan [veroordeelde] kunnen worden toegerekend.
4.3.3.
Totale verkoopopbrengst
Voor de verkoopopbrengst van de kopers sluit de rechtbank aan bij het ontnemingsrapport, met uitzondering van de bedragen voor de kopers [persoon 1], [persoon 3] en [persoon 4].
[persoon 1]
In afwijking van de berekening van het Openbaar Ministerie (€ 2.320,-) komt de rechtbank bij [persoon 1] uit op een verkoopopbrengst van € 2.185,- in 27 dagen. Uit de berichten van 12 mei 2020 blijkt dat [persoon 1] € 130,- aan [persoon 2] en niet aan [veroordeelde] heeft betaald en dat [veroordeelde] daar boos over is. [3] Daarom vindt de rechtbank dat dit bedrag niet als voordeel aan [veroordeelde] moet worden toegerekend. Verder blijkt uit communicatie op 15 mei 2020 dat niet € 40,- maar € 35,- voor een levering wordt betaald. [4] Na extrapolatie komt de totale verkoopopbrengst aan [persoon 1] dan uit op € 21.850,- (€ 2.185,- / 27 x 270).
[persoon 3]
In afwijking van het Openbaar Ministerie (€ 5.600,-) komt de rechtbank bij [persoon 3] uit op een totale verkoopopbrengst van € 5.400,-. [persoon 3] heeft verklaard elke dag voor € 20,- aan verdovende middelen te hebben gekocht van [veroordeelde] . Uit de taps en het baken onder de auto blijkt voldoende duidelijk dat er inderdaad zeer geregeld ontmoetingen zijn geweest. [5] Uitgaande van een handelsperiode van 270 dagen leidt dat tot een totale verkoopopbrengst van € 5.400,-.
[persoon 4]
heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij gedurende een periode in de zomer en een periode in de winter drugs bij [veroordeelde] heeft gekocht. De rechtbank vindt het daarom aannemelijk dat [veroordeelde] twee maanden gedurende de winter en twee maanden gedurende de zomer drugs heeft verkocht aan [persoon 4]. Dat komt neer op 120 dagen. Gedurende de 27 dagen in de getapte periode heeft [veroordeelde] € 260,- ontvangen van [persoon 4]. Na extrapolatie komt de totale verkoopopbrengst aan [persoon 4] dan uit op € 1.155,56 (€ 260,- / 27 x 120).
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende geschatte totale verkoopopbrengst van de drugshandel in de bewezenverklaarde periode.
4.3.4.
Kosten
Inkoopkosten cocaïne
In het ontnemingsrapport wordt uitgegaan van een inkoopprijs van € 32,- per gram cocaïne en dat daarvan 0,9 gram basecoke met een minimale verkoopprijs van € 90,- wordt gemaakt. Vervolgens wordt gerekend met een inkooprijs van € 32,- per gram cocaïne en – in het voordeel van [veroordeelde] – niet met een verkoopprijs van € 100,- per gram basecoke, maar met een verkoopprijs van € 90,- per gram basecoke. [7] De rechtbank sluit daarbij aan. Uitgaande van een verkoopopbrengst van € 53.885,61 leidt dat op basis van de berekening hieronder tot een totale inkoopprijs van € 19.159,11.
Totale verkoopopbrengst € 53.885,61
Gedeeld door verkoopprijs per gram basecoke € 90,00
= Totale verhandelde hoeveelheid 598,73 gram
Totale verhandelde hoeveelheid 598,73 gram
vermenigvuldigd met inkoopprijs per gram cocaïne € 32,00
= Totale inkoopprijs van € 19.159,36
Afschrijvings- en brandstofkosten auto
Voor de afschrijvings- en brandstofkosten voor de auto sluit de rechtbank aan bij het ontnemingsrapport. [8] Die kosten bedragen € 1.702,72.
4.3.5.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de handel in verdovende middelen door veroordeelde op:
Totale verkoopopbrengst € 53.885,61
Inkoopkosten cocaïne € 19.159,36 -
Afschrijvings- en brandstof kosten auto € 1.702,72 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 33.023,53

5.De verplichting tot betaling

De raadsman vindt dat de aanschafwaarde van de kleding die in het onderzoek in deze strafzaak in beslag is genomen (€ 14.607,05) en de verkoopopbrengst van de verbeurd verklaarde auto (€ 2.376), in totaal € 16.983,045, op de betalingsverplichting in mindering moeten worden gebracht.
De officier van justitie is het ermee eens dat de waarde van de verbeurd verklaarde auto en de waarde van de in beslag genomen goederen die niet kunnen worden geretourneerd aan [veroordeelde] op de betalingsverplichting in mindering moet worden gebracht, maar gaat uit van het bedrag dat de goederen bij verkoop door justitie hebben opgebracht. De totale waarde van de goederen die in mindering moet komen op de aan veroordeelde op te leggen betalingsverplichting bedraagt dan € 3.145,63.
De rechtbank is ook van oordeel dat de waarde van in beslag genomen en niet teruggegeven goederen in mindering kan worden gebracht op de betalingsverplichting. Net als bij verbeurd verklaarde goederen moet bij deze verrekening in beginsel worden uitgegaan van de door de rechter te schatten waarde van de goederen ten tijde van de inbeslagneming, waarbij het aankomt op de omstandigheden van het geval. De opvatting dat moet worden uitgegaan van de aanschafwaarde van de goederen is in haar algemeenheid onjuist, evenals de opvatting dat zonder meer aansluiting kan worden gezocht bij het bedrag dat de goederen bij latere verkoop door justitie hebben opgebracht. [9] Ten aanzien van de waardebepaling geldt niet de eis dat de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend. Voldoende is dat die feiten en omstandigheden uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken. De rechtbank kiest er in deze zaak voor om voor de in beslag genomen kleding uit te gaan van de taxatiewaardes uit 2020. [10] Deze waardes zijn door de officier van justitie concreet becijferd en het betreft hiermee feiten en omstandigheden die ter zitting zijn gebleken. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat het beslag met name ziet op dure merkkleding die na aanschaf in waarde zal zijn veranderd en dat vanuit de verdediging niet is aangevoerd dat de goederen zijn getaxeerd onder de dagwaarde die die goederen hadden ten tijde van de inbeslagname. Dit betekent dat de rechtbank de waarde van de in beslag genomen kleding schat op € 2.044,-. Net als de verdediging en de officier van justitie schat de rechtbank de waarde van de verbeurd verklaarde auto op de verkoopopbrengst van € 2.376,-. In totaal wordt daarom € 4.420,- op de betalingsverplichting in mindering gebracht.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op (€ 33.023,53 minus € 4.420,- =) € 28.603,53.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als
wederrechtelijk verkregen voordeeleen bedrag van
€ 33.023,53.
Legt op aan
[veroordeelde]de
verplichting tot betaling van
€ 28.603,53(zegge: achtentwintigduizend zeshonderddrie euro en drieënvijftig cent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
572 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mrs. F.J. Lourens en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juli 2023.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 15 december 2020, in het bijzonder paragraaf 5.2, inclusief bijlagen.
2.Vonnis rechtbank Amsterdam van 24 december 2020 met parketnummer 13/103783-20 (hierna: vonnis in de strafzaak).
3.PVB 2020071584, d.d. 10 juni 2020, p. F 0077.
4.PVB 2020071584, d.d. 10 juni 2020, p. F 0080.
5.Ontnemingsrapport, p. 8.
6.De bedragen vermeld in de kolom “Per dag” zijn afgerond op twee cijfers achter de komma. In het ontnemingsrapport is bij de berekening van de “Totale opbrengst” een aantal keren doorgerekend met die afgeronde bedragen per dag, maar andere keren ook met de niet afgeronde bedragen per dag. Dit leidt slechts tot zeer marginale verschillen in uitkomst, daarom neemt de rechtbank de uitkomsten uit het ontnemingsrapport zonder aanpassing op dit punt over.
7.Ontnemingsrapport p. 9-10.
8.Ontnemingsrapport, p. 11.
9.HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1768,
10.Het Excel-bestand met de naam “beslag [veroordeelde] ” dat door de officier van justitie op de zitting van 26 mei 2023 is overgelegd en als er een proces-verbaal van de zitting wordt opgemaakt, daaraan zal worden toegevoegd. De waardes in kolom AW bij elkaar opgeteld (met uitzondering van de regels 32 (de auto) en 33 (een onder een derde inbeslaggenomen JBL)) komen uit op een totaalbedrag van € 2.044.