ECLI:NL:RBAMS:2023:4261

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
13.300050-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de overleveringsdetentie op basis van de Overleveringswet

Op 28 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.300050-22 een beslissing genomen over de overleveringsdetentie van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1974. De rechtbank heeft kennisgenomen van een verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie, dat op 14 juni 2023 was ingediend. Tijdens de behandeling in raadkamer op 23 juni 2023 zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek in raadkamer gesloten en besloten schriftelijk te beslissen.

Bij een tussenbeslissing op 23 juni 2023 heeft de rechtbank het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie aangehouden tot de zitting van 28 juni 2023. De rechtbank overwoog dat de opgeëiste persoon eerder, op 17 november 2022, was aangehouden op basis van hetzelfde Europese aanhoudingsbevel (EAB). De vraag was of er nog een rechtmatige titel voor de overleveringsdetentie bestond, aangezien de termijnen van artikel 22 OLW waren aangevangen op 17 november 2022 en niet waren verlengd.

Tijdens de zitting op 28 juni 2023 bleek dat de verbalisanten niet in staat waren om een proces-verbaal op te maken over de uitreiking van het schorsingsbevel. De opgeëiste persoon verklaarde dat hem niet was verteld dat hij zich op 21 november 2022 moest melden bij het politiebureau. De officier van justitie stelde dat de opgeëiste persoon zich niet had gehouden aan de voorwaarden van het schorsingsbevel, wat de situatie van artikel 66 OLW zou impliceren.

De rechtbank concludeerde dat op basis van de beschikbare informatie niet kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich had onttrokken aan de tenuitvoerlegging van het schorsingsbevel. De beslistermijn van artikel 22 OLW was inmiddels verstreken, waardoor de geschorste overleveringsdetentie werd beëindigd. De rechtbank kwam niet toe aan de beoordeling van het schorsingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.300050-22
BESLISSING
De raadkamer van deze rechtbank heeft kennis genomen van het op 14 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie uit hoofde van de Overleveringswet (OLW) van:

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd [detentieadres] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het dossier, waaronder de stukken die op de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon betrekking hebben.
Op 23 juni 2023 heeft de behandeling in raadkamer plaatsgevonden, waar de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht zijn gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek in raadkamer gesloten en beslist dat schriftelijk zou worden beslist op het verzoek. De rechtbank heeft bij tussenbeslissing van 23 juni 2023 het onderzoek in raadkamer heropend en heeft het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie aangehouden tot de zitting van 28 juni 2023, op welke zitting de behandeling in raadkamer is voorgezet in aanwezigheid van de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
Bij voornoemde tussenbeslissing heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de opgeëiste persoon reeds eerder, op 17 november 2022, is aangehouden voor hetzelfde Europese aanhoudingsbevel (EAB) en dat de vraag voorligt of er thans nog sprake is van een rechtmatige titel voor de overleveringsdetentie. De termijnen als bedoeld in artikel 22 OLW zijn immers aangevangen op 17 november 2022 en daarna niet op één van de in dat artikel genoemde gronden verlengd, zodat in beginsel de beslistermijn inmiddels zou zijn verstreken en de geschorste overleveringsdetentie daarmee zou zijn beëindigd. De rechtbank heeft verder overwogen dat er mogelijk sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 66 OLW, te weten dat de termijn als bedoeld in artikel 22 OLW niet heeft gelopen gedurende tijd dat de opgeëiste persoon zich aan de tenuitvoerlegging van het geschorste bevel tot inverzekeringstelling heeft onttrokken. Daarbij is van belang of de opgeëiste persoon bewust was van de schorsingsvoorwaarde dat hij zich op 21 november 2022 bij het politiebureau moest melden voor de voorgeleiding bij de officier van justitie, bijvoorbeeld doordat hem dit met behulp van een tolk in de Poolse taal was uitgelegd. Bij de tussenbeslissing heeft de rechter de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om de uitreikende verbalisant(en) daarover een proces-verbaal te laten opmaken.
Ter zitting van 28 juni 2023 is gebleken dat de betreffende verbalisanten vanwege een verlof niet in staat zijn geweest een proces-verbaal over de uitreiking van het schorsingsbevel op te maken. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hem bij het uitreiken van het schorsingsbevel van 18 november 2022 door de verbalisanten met behulp van een vertaalprogramma op een telefoon is verteld dat hij door de officier van justitie in Amsterdam zou worden vrijgelaten, maar dat hij binnen 90 dagen voor een zitting bij de rechtbank zou worden opgeroepen. Volgens de opgeëiste persoon is hem daarbij niet verteld dat hij zich weer op 21 november 2022 op het politiebureau moest melden.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat moet worden uitgegaan van het aan de opgeëiste persoon uitgereikte schorsingsbevel met de daarin vermelde voorwaarde, waaraan hij zich niet heeft gehouden. Daarmee is de situatie als bedoeld in artikel 66 OLW aan de orde.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overleveringsdetentie inmiddels is beëindigd en dat de opgeëiste persoon in vrijheid moet worden gesteld. Subsidiair heeft hij het schorsingsverzoek gehandhaafd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de op dit moment beschikbare informatie niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van het geschorste bevel tot inverzekeringstelling. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek in raadkamer nog langer aan te houden om daar meer duidelijkheid over te krijgen. Dat betekent dat de rechtbank vaststelt dat de beslistermijn als bedoeld in artikel 22 OLW inmiddels ruimschoots is verlopen en dat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd [1] . Aan beoordeling van het schorsingsverzoek komt de rechtbank daarom niet toe.

BESLISSING

Stelt vastdat de overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon]voornoemd is beëindigd.
Deze beslissing is genomen op 28 juni 2023 door:
mr. O.P.M. Fruytier, rechter,
in tegenwoordigheid van I.M.A. de Vries, griffier.

Voetnoten

1.Vgl. Rechtbank Amsterdam 3 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2463