ECLI:NL:RBAMS:2023:4221

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
AMS 22/4283
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure met intrekking van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had op 7 september 2022 een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van 5 juli 2022. Op 19 december 2022 trok eiser het beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Verweerder diende op 17 januari 2023 een verweerschrift in, waarop eiser op 31 januari 2023 reageerde. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding op 16 mei 2023 behandeld tijdens een zitting waar beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat eiser recht had op vergoeding van de proceskosten, ondanks dat verweerder zijn standpunt ter zitting wijzigde. Dit wijzigende standpunt was in strijd met de goede procesorde, omdat eiser niet de kans had gekregen zich voor te bereiden op deze wijziging. De rechtbank stelde de proceskostenvergoeding vast op € 418,50 voor de beroepsprocedure, maar wees het verzoek om vergoeding van kosten in de bezwaarfase af, omdat eiser zich daar niet had laten bijstaan door een gemachtigde. De rechtbank concludeerde dat juridisch advies niet onder de proceskostenvergoeding valt, omdat dit niet in de opsomming van het Besluit proceskosten bestuursrecht voorkomt. Eiser kreeg ook het betaalde griffierecht van € 50,- vergoed.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof in Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

De rechtbank heeft op 7 september 2022 een beroepschrift ontvangen dat is gericht tegen verweerders uitspraak op bezwaar van 5 juli 2022 (de bestreden uitspraak).
Op 19 december 2022 heeft eiser het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft op 17 januari 2023 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 31 januari 2023 op het verweerschrift gereageerd. Verweerder heeft op 2 februari 2023 een zienswijze ingezonden op de reactie van eiser.
De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten op 16 mei 2023 op zitting aan de orde gesteld. Eiser is bij gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij de intrekking van het beroep verzocht om vergoeding van de proceskosten, bestaande uit de forfaitaire vergoeding in bezwaar en beroep. [1]
2. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten ter zitting behandeld omdat partijen van mening verschillen over de vraag of eiser zich in bezwaarfase heeft laten bijstaan of dat voor juridisch advies aanspraak kan worden gemaakt op een proceskostenvergoeding. Verweerder had zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat eiser aanspraak maakt op vergoeding van de proceskosten in de beroepsfase. Ter zitting heeft verweerder dit standpunt gewijzigd, omdat pas later verweerder bekend is geworden met de omstandigheid dat eisers gemachtigde, [naam] , als vrijwilliger werkzaam is bij [stichting] en als zodanig geen inkomen geniet.
Beoordeling
3. De rechtbank stelt vast dat eiser het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan eiser is tegemoetgekomen.
Proceskostenvergoeding in beroep
4. Verweerder heeft de in verband met de intrekking van het beroep gemaakte aanspraak op proceskosten aanvankelijk erkend. De omstandigheid dat verweerder pas ter zitting zijn standpunt over de proceskosten in beroep heeft gewijzigd, kan in dit geval niet tot een afwijzing van de proceskostenvergoeding in beroep leiden. Door pas ter zitting met een gewijzigd standpunt te komen heeft verweerder [naam] niet de mogelijkheid gegeven zich op het gewijzigde standpunt voor te bereiden. Dergelijk handelen is in strijd met de goede procesorde. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan de vraag of eiser in deze zaak kosten in rekening worden gebracht. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De hoogte wordt forfaitair vastgesteld op € 837,- als kosten van verleende rechtsbijstand. [2] De rechtbank stelt de wegingsfactor op 0,5 omdat het beroep is gericht tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting of tegen een wielklembeschikking. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding om voor de behandeling van het beroep op zitting eveneens een punt toe te kennen. De aanleiding voor deze zitting was immers gelegen in de discussie over de door eiser gevorderde kosten in bezwaar. Nu eiser op dit punt in het ongelijk wordt gesteld (zie hierna), bestaat er geen aanleiding voor toekenning van een punt voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting.
5. De rechtbank wijst [naam] erop dat het standpunt van verweerder in andere zaken waarin hij als gemachtigde optreedt het standpunt van verweerder, afhankelijk van de reactie op dat standpunt, tot een ander oordeel kan leiden.
Proceskostenvergoeding in bezwaar
6. Eiser heeft verzocht om de forfaitaire vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zich in de bezwaarfase niet heeft laten vertegenwoordigen. Eisers gemachtigde heeft aangevoerd dat hij het bezwaarschrift voor eiser heeft geschreven, door eiser heeft laten ondertekenen en laten verzenden. [naam] heeft ter onderbouwing enkele schermprinten meegezonden.
7. Voor de beoordeling of eiser zich heeft laten vertegenwoordigen wordt onder meer gekeken naar de ondertekening van de in de bezwaarfase door of namens eiser verzonden brieven. Eiser heeft via een digitaal bezwaarformulier op 23 juni 2022 zelf bezwaar gemaakt. Eiser heeft bij brief van 5 juli 2022 het bezwaarschrift zelf aangevuld. In dat formulier noch in het aanvullend bezwaarschrift van 5 juli 2022 staat dat [naam] eiser vertegenwoordigt. De ingezonden schermprinten tonen evenmin aan dat eiser zich heeft laten vertegenwoordigen. Dat betekent dat eiser zich in de bezwaarfase niet heeft laten bijstaan door een gemachtigde. Deze conclusie wordt gesterkt door de bij het beroepschrift overgelegde machtiging. Deze is gedateerd op 5 september 2022.
Voor zover eiser heeft beoogd een vergoeding te vragen voor juridisch advies overweegt de rechtbank dat juridisch advies geen proceskostenvergoeding kan opleveren omdat de kosten van juridisch advies niet in het beperkte overzicht in het Bpb voorkomen. [4] [5]
Het verzoek om vergoeding van de proceskosten wordt in zoverre afgewezen.
8. Verweerder dient aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [6]

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van
  • wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van
M.P. Osinga Sanders, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 juli 2023
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak, dan kunt u een hogerberoepschrift opsturen naar het gerechtshof in Amsterdam. U kunt een hogerberoepschrift opsturen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Coll: M.P.O.
D: C

Voetnoten

1.onder toepassing van de artikelen 7:15, tweede lid, en 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet
2.onder toepassing van de artikelen 8:75 Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als
3.volgens het Richtsnoer proceskosten, gepubliceerd in ECLI:NL:GHSHE:2021:3315,
4.in artikel 1 van het Bpb
5.zie onder meer ECLI:NL:RVS:2012:BX5242
6.ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb