ECLI:NL:RBAMS:2023:4167

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
13/071056-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Drugsbezit en witwassen door jonge verdachte met bewijsverkrijging en strafoplegging

Op 22 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jonge verdachte, geboren in 1997, die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en witwassen. De zaak kwam voort uit een controle op de scooter van de verdachte, waarbij in het beenkleed drugs werden aangetroffen. Tijdens de zitting op 8 juni 2023 werd de vordering van de officier van justitie, mr. A. van der Venn, besproken, evenals de verdediging door raadsman mr. I. Appel. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onherstelbaar vormverzuim, omdat de verdachte impliciet toestemming had gegeven voor de doorzoeking van het beenkleed. De rechtbank achtte de bewijsvoering voldoende, onder andere door de bekennende verklaring van de verdachte en de aangetroffen drugs en geldbedragen in zijn woning. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de betrokkenheid van zijn ouders, en hoopte dat hij de juiste keuzes zou maken in de toekomst. Tevens werd een deel van de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard, terwijl de bromfiets aan de verdachte werd teruggegeven, omdat deze niet disproportioneel was voor het strafbare feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/071056-23
Parketnummer vordering tul: 13/117524-21
Datum uitspraak: 22 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van der Venn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. I. Appel naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het op 11 maart 2023 in Amsterdam:
opzettelijk aanwezig hebben van 90 pillen 2C-B, 138 pillen MDMA, 6,3 gram MDMA en/of 18,14 gram cocaïne;
(schuld)witwassen van € 16.506,17; en
opzettelijk aanwezig hebben van 44,27 gram 3-MMC.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek?

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Er bestond onvoldoende verdenking om het beenkleed van de scooter van verdachte te doorzoeken en verdachte heeft hiervoor geen vrijwillige en ondubbelzinnige toestemming gegeven. Verdachte dient daarom te worden gecompenseerd in de vorm van strafvermindering.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Aan verdachte is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was en dat hij niet hoefde mee te werken. Vervolgens is verdachte geconfronteerd met een eerdere aanhouding voor de handel in verdovende middelen. Verdachte wist daarom wat er gaande was en heeft door middel van zijn gedragingen, namelijk het openen van het beenkleed, toestemming gegeven voor de doorzoeking van het beenkleed.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of de politie het bewijs onrechtmatig heeft verkregen en, zo ja, of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Beschrijving inhoud proces-verbaal
In het proces-verbaal van bevindingen (PL1300-2023055277-4) hebben verbalisanten het volgende geverbaliseerd.
In verband met een controle op basis van artikel 160 van de Wegenverkeerswet (WVW), hebben verbalisanten verdachte als bestuurder van een scooter staande gehouden. Verdachte is er toen op gewezen dat het een controle betrof gericht op de technische staat van het voertuig, dat hij niet tot antwoorden verplicht was en niet hoefde mee te werken. Verdachte heeft hierop gezegd “dat begrijp ik”. Nadat het rij- en kentekenbewijs van verdachte waren gecontroleerd, heeft onderzoek aan de scooter plaatsgevonden. Verdachte is er daarbij op attent gemaakt dat zijn windscherm scherpe delen had en dat dit niet is toegestaan.
Vervolgens hebben verbalisanten het politiesysteem geraadpleegd en verdachte geconfronteerd met een eerdere aanhouding ter zake van de Opiumwet. Verdachte heeft toen geantwoord: “Ik heb nu niks bij me. Je kan alles controleren”. Verdachte heeft hierop zijn armen gespreid en zijn jas losgemaakt en is gefouilleerd. Naar aanleiding van deze fouillering is geen drugs aangetroffen.
Eén van de verbalisanten heeft daarop gevraagd of hij de scooter mocht bekijken op de aanwezigheid van drugs, waarbij specifiek is gevraagd naar het beenkleed van de scooter. Verdachte werd verzocht om de ritssluiting van het beenkleed te openen om de inhoud ervan te laten zien. Verbalisanten zagen dat verdachte trillend met zijn handen de ritssluiting openmaakte. Vervolgens zagen verbalisanten dat verdachte druk met zijn hand aan de binnenkant van het beenkleed heen en weer begon te bewegen. Toen verdachte werd gevraagd om zijn hand weg te halen en verbalisant de binnenkant bekeek met een zaklamp, zag hij een gevulde sok en voelde hij dat daarin wikkels zaten, met wat later verdovende middelen bleken te zijn.
Beoordeling van het verweer
De raadsman heeft betoogd dat het anders is gegaan dan in het zojuist genoemde procesverbaal weergegeven. De rechtbank kan en moet echter uitgaan van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Dat is slechts anders wanneer er (duidelijke) aanwijzingen zijn dat de inhoud van het proces-verbaal niet juist zou zijn. Daarvan is hier niet gebleken.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt verder dat de toestemming voor het verrichten van onderzoekshandelingen, waaronder onderzoekshandelingen die de persoonlijke levenssfeer (kunnen) aantasten, kan blijken uit de verklaringen en/of gedragingen van de betrokkene (zie Hoge Raad 7 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:825).
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte door gedragingen toestemming heeft verleend voor het bekijken van de scooter op de aanwezigheid van drugs. Verdachte is medegedeeld dat hij niet verplicht was om mee te werken. Gedurende de controle is verdachte geconfronteerd met een eerdere aanhouding vanwege verdovende middelen. Verdachte heeft zijn armen gespreid en gezegd “je mag alles bekijken”. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte wist wat er gaande was en dat hij hieraan tot zover vrijwillig zijn medewerking heeft verleend.
Of verdachte ook toestemming heeft verleend om in het beenkleed van de scooter te kijken kan in het midden blijven. Als de verbalisant vraagt of verdachte de ritssluiting van het beenkleed wil openmaken doet verdachte dit (impliciete toestemming). Op het moment dat verdachte met zijn handen begint te trillen bij het openmaken van de ritssluiting en met zijn handen in het beenkleed heen en weer gaat bewegen, is sprake van een omslagpunt. Dan ontstaat naar het oordeel van de rechtbank een gerechtvaardigd vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en zijn de voorwaarden vervuld waardoor een nader onderzoek aan het beenkleed is geoorloofd zonder (verdere) toestemming van verdachte. Het onderzoek aan het beenkleed van de scooter van verdachte acht de rechtbank daarom rechtmatig.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De rechtbank komt daarom niet tot strafvermindering zoals de verdediging heeft verzocht.

4.De waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd tegen de tenlastegelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 3De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Verdachte heeft deze feiten volledig bekend en de raadsman heeft hiervan geen vrijspraak bepleit, daarom zal de rechtbank volstaan met het benoemen van de bewijsmiddelen. Naast de bekennende verklaring van verdachte volgt uit de kennisgevingen van inbeslagneming en de laboratoriumrapporten dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Op grond van artikel 359 derde lid Sv kan met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
1.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 8 juni 2023 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
2.
Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2023055277-5, doorgenummerde pag. 31-34.
3.
Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2023055277-8, doorgenummerde pag. 17-26.
4.
Een geschrift, te weten een laboratoriumrapport met nummer 0301N23 van 20 maart 2023, opgemaakt door ing. [persoon 1] , doorgenummerde pag. 72.
5.
Een geschrift, te weten een laboratoriumrapport met nummer 0303N23 van 27 maart 2023, opgemaakt door drs. [persoon 2] , doorgenummerde pag. 68-69.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 16.506,17.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is in zijn slaapkamer een geldbedrag van in totaal € 19.506,17 aangetroffen. [2]
Uit financieel onderzoek is gebleken dat verdachte de afgelopen jaren geen hoge legale inkomsten heeft gehad. [3] Het legale inkomen van verdachte kan het contante geldbedrag niet verklaren. Daar komt bij dat een deel van het geldbedrag bestond uit coupures van € 100,- en € 200,-. Deze coupures worden niet veel gebruikt in het Nederlandse betalingsverkeer. Verder zijn bij verdachte, zoals uit de feiten 1 en 3 is gebleken, verdovende middelen aangetroffen, zowel op zijn slaapkamer als in een sok in het beenkleed van zijn scooter, in verschillende soorten en eenheden.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig is.
Op grond van dit witwasvermoeden mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag. Deze verklaring moet concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Verdachte heeft door middel van een schriftelijke verklaring onderbouwd dat een bedrag ter hoogte van € 3.000,00 spaargeld betrof dat hij van zijn ouders had ontvangen. De officier van justitie heeft dit bedrag vervolgens in mindering gebracht op het aangetroffen bedrag van totaal € 19.506,17 en dit bedrag is uiteindelijk ook niet tenlastegelegd. Ten aanzien van het resterende bedrag van € 16.506,17 heeft verdachte zich bij de politie en ter zitting beroepen op zijn zwijgrecht.
Concluderend kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat het resterende geldbedrag van € 16.506,17 – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist. Door het geldbedrag voorhanden te hebben gehad heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetwitwassen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 11 maart 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 90 pillen 2C-B, 138 pillen en 6,3 gram MDMA en 18,14 gram cocaïne;
Feit 2
op 11 maart 2023 te Amsterdam een geldbedrag van 16.506,17 euro voorhanden heeft gehad
terwijl hij wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 3
op 11 maart 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 44,27 gram 3-MMC.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte een straf op te leggen waarbij de duur van het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten met eventueel een voorwaardelijk deel als stok achter de deur.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van verdovende middelen, grotendeels harddrugs, en het witwassen van € 16.506,17. Dergelijke feiten hebben een ontwrichtende invloed op de samenleving en verdachte is voorbijgegaan aan de gevaren die het gebruik van harddrugs opleveren voor de volksgezondheid. Kennelijk heeft verdachte zich hierbij alleen laten leiden door financieel gewin.
Persoon van verdachteUit het strafblad van verdachte 25 maart 2023 komt naar voren dat verdachte een paar maanden geleden, op 14 februari 2023 [4] , bij de Politierechter is veroordeeld voor bezit van verdovende middelen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 11 mei 2023, opgemaakt door [persoon 3] . Hierin is opgenomen dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over de delictmotieven en geen problemen ervaart op de onderzochte leefgebieden. De reclassering ziet weinig aanknopingspunten voor eventuele interventies en reclasseringstoezicht.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van harddrugs met een gewicht tussen de 100 en 150 gram is een taakstraf van 240 uur. Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van softdrugs met een gewicht tussen de 31 en 100 gram is een geldboete van € 200,-. Het oriëntatiepunt voor fraude, waaronder ook witwassen kan worden geschaard, is voor een bedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,-, 2 tot 5 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte nog jong is, en dat hij de afgelopen maanden in detentie bij zichzelf te rade lijkt te zijn gegaan. Zijn ouders zijn erg betrokken en er ligt een plan klaar om te voorkomen dat verdachte recidiveert. Het lijkt dat verdachte op een kruispunt staat in zijn leven: of hij gaat verder met een criminele carrière, of hij zet zich in voor zijn (legale) werk en recidiveert niet meer. De rechtbank heeft goede hoop dat verdachte de juiste keuze maakt. Als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank bepalen dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. De rechtbank wijkt hierbij af van de eis van de officier van justitie, gelet op de hierboven genoemde overwegingen.

9.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. EUR (G6312254)
2. 2.810 EUR (G6312291)
3. 10.000 EUR (G6312292)
4. 4.035 EUR (G6312293)
5. 5 EUR (G6312294)
6. 871,17 EUR (G6312295)
7. 1.170 EUR (G6312291)
8. 1 STK Bromfiets (G6312295)
Verbeurdverklaring
De voorwerpen genoemd onder de nummers 1 t/m 7 behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot die voorwerpen het onder feit 2 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Teruggave aan rechthebbende
Het voorwerp genoemd onder nummer 8 behoort aan verdachte toe. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om dit voorwerp vanwege het strafbare feit verbeurd te verklaren. Hoewel (een deel van) de drugs is gevonden in onderdelen van de bromfiets, kan niet worden vastgesteld dat dit voorwerp (intensief) is gebruikt voor drugshandel en kan het ook om eenmalige aanwezigheid van drugs gaan. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het disproportioneel zou zijn om de bromfiets verbeurd te verklaren. Het voorwerp dient daarom te worden teruggegeven aan verdachte.

10.De tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 22 mei 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/117524-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis
d.d. 14 februari 2023 van de Politierechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 50 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Het gaat bovendien om een soortgelijk feit, namelijk drugsbezit. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

11.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

12.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2
witwassen;
Ten aanzien van feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
1. EUR (G6312254)
2. 2.810 EUR (G6312291)
3. 10.000 EUR (G6312292)
4. 4.035 EUR (G6312293)
5. 5 EUR (G6312294)
6. 871,17 EUR (G6312295)
7. 1.170 EUR (G6312291)
Gelast de teruggaveaan verdachte van:
8. 1 STK Bromfiets (G6312295)
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 14 februari 2023, namelijk 50 uren taakstraf. Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 (vijfentwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. E. Biçer en C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2023.
[..]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hiernavolgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023055277-14 van 11 maart 2023, doorgenummerde pag. 34-36, Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023055277-25 van 16 maart 2023, doorgenummerde pag. 47 een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2023055277-7, doorgenummerde pag. 97-98 en een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2023055277-12, doorgenummerde pag. 27-29.
3.Proces-verbaal van bevindingen, betreft Verstrekking & analyse gegevens ICOV -- [persoon 4] met bijlagen van 1 juni 2023, pag 1-2.
4.Op het strafblad staat 10 mei 2021, uit de ‘aantekening mondeling vonnis’ van de Rechtbank Amsterdam in de zaak met nummer 13/117524-21 begrijpt de rechtbank echter dat dit 14 februari 2023 is geweest.